Den lvst-hof van de christelicke zielen
(1600)–Jacobus Viverius– AuteursrechtvrijV I I. Van Wetenschap.L X I. Ga naar margenoot+
OCh hoe Schoon is't veel te Weten !
Weten doet ons menschen zijn:
Nochtans wordet al Verbeten
Door den Tijdt, Sieckt, wonden, pijn !
L X I I.
Bistu constigh seer van handen,
Van mij bistu niet veracht:
Doch Const niet ontgaet de tanden
Van de Doodt, die't al vercracht.
L X I I I.
Eenen Werckman hoord' ick pochen:
Die Handt mij wel voeden can !
Doch hij moest door Aermoed crochen:
Lamheydt sijne Handt verwan !
L X I V.
Schilders, Beelders en Goudtsmeden,
Moeten pochen niet te seer:
Het Ghesicht sterft door oudtheden.
S'menschen oogh is wonder teer.
L X V.
Heeft een mensche Scherpe Sinnen,
Och sij connen worden bot
Die nu wijse can verwinnen,
Morghen can zijn meer dan sot !
L X V I.
Als ick aen vingh het Studeren
Seer veel ick mij duncken liet:
| |
[pagina 101]
| |
Den Tijdt dede mijn verne'ren:
Al mijn Weten quam op niet !
L X V I I.
Eenen sagh ick aen een keten
Die te voren was Gheleer't:
Ick sprack: Seker al ons Weten
Eer wij't Weten seer verkeer't !
L X V I I I.
In het afgaen van het leven
De Gheleertheydt oock gaet Af:
Al de Sinnen ons Begheven:
Niet blijft ons bij dan het Graf.
L X I X.
Och of men Verstandt moght erven
Van de ouders voor het gheldt !
Dan, Neen ! Als de Wijse sterven
Is haer Wijsheydt oock ghevelt !
L X X.
Laet toe, Wijsheydt, mijn Vrindinne,
Dat ick voorder noch wil gaen:
Hoe wel ick dij seer beminne,
Ick min meer t'gheen vast can staen !
|
|