Den lvst-hof van de christelicke zielen
(1600)–Jacobus Viverius– AuteursrechtvrijV I. Van Rijckdom.L I. Ga naar margenoot+
RYckdom word't nu aenghebeden.
Eenen God moet het dan zijn:
Nochtans can hij haest Vertreden.
Rijckdom heeft niet dan den schijn.
L I I.
O die mij een stemme gaeve
Die cost clincken door elck Landt:
Ick sou roepen: Elck is slaeve
Die door Geldes liefde brandt !
L I I I.
Pijn, Sorgh, Vreese, brenght Geldt mede:
Pijn, Sorgh, Vreese, wordt bemint.
Geldt en blijft niet op een stede
Die Geldt heeft wat heeft hij ? wint !
L I V.
Dieven connen het Geldt stelen;
Moorders moorden om het Geldt:
Tuysschers haest het Geldt verspelen.
Die Geldt heeft, verwacht gheweldt.
L V.
Als de Rijcke lieden sterven
Draeghen sij haer Geldt oock met ?
Neen: een ander comt het erven,
Die het dickwils licht verset.
L V I.
Och wat siet men menschen wroeten
Als de Swijnen in het slijck:
Yder roeret handt, tongh, voeten,
Om een handt wijl te zijn Rijck !
L V I I .
Landt, Huys, Hof, en Bousels prachtigh,
Door vier, waeter, tijdt, vergaen:
Is een Landt of Stadt nu machtigh,
Morghen sal het niet meer staen !
| |
[pagina 100]
| |
L V I I I.
Als een Landt hoogh is verheven,
Als een Stadt vol is van Pracht;
Als de Rijcke sacht wilt leven;
Siet ! dan comt den Val onsacht !
L I X.
Ghij sult mij ghetuyghen wesen,
Brabandt ende Vlaenderlandt,
Dat de landen zijn verwesen
Als seer vast schijn't haeren standt.
L X.
Alle Rijckdom, alle Haeve,
Op tien duysent wijsen sterft:
Rijckdom soeck' ick niet als slaeve:
Ick soeck t'gheen dat niet bederft.
|
|