Den lvst-hof van de christelicke zielen
(1600)–Jacobus Viverius– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
V. Van Heerschappie.X L I.
GRoote Vorsten acht men Goden: Ga naar margenoot+
Groote Goden comt dan voort !
Die recht wijst naer God's Gheboden
Tot dier Goden schaer behoort.
X L I I.
Hoe hebt ghij u Rijck vercreghen ?
Met gheweldt. T'en can niet staen !
Siet ! God's straffe comt u teghen:
De schijn Goden al vergaen.
X L I I I.
Neen en wilt niet staende blijven,
O ghij Vorsten stout en prat !
Stof en dreck, ghij moet verstijven !
Keer in eerd', O eerden vat !
X L I V.
Hebstu dijne Croon ontfanghen
Van dijn' ouders ? Het is wel.
Wie quam haer die Croone langhen ?
Bloedt verghieten. Gae naer d'hel !
X L V.
Noyt sagh men onrechte goeden
Wel gaen tot in't derde let:
Die haer Croon met bloedt op voeden
Worden door God's handt verplet.
X L V I.
Hoe was het dij doch te moede,
O Herodes, wormen spijs ?
Ick docht: Godes scherpe roede
Maeckt de malle Vorsten wijs !
X L V I I.
Als dij het volck wilt Verkiesen,
Vlie met Christo (can het zijn)
Heerschen doet de Eer verliesen:
Heersschers commen meest in pijn.
X L V I I I.
Bistu Schout, of bistu Schepen,
Bistu Borghermeester groot,
Vrees seer voor des volckes nepen:
Een Ghemeent' is swaer als loot.
X L I X.
Het begin is wonder soete
Van het Heerschen, ick bekent:
| |
[pagina 99]
| |
Doch het eynde draeght de boete.
Wijse lieden sien naer't ent.
L.
Al wat in het eynd Versnoodet
Van mij niet ghesocht en is:
Ick soeck dat niet wordt ghedoodet:
Heerschen gaet den doodt niet mis.
|
|