Den lvst-hof van de christelicke zielen
(1600)–Jacobus Viverius– AuteursrechtvrijI I I. Van Sterckheydt.X X I. Ga naar margenoot+
COmt ghij voort, O Stercke helden;
Seker uwen gangh is cloeck !
Van u soud' ick lof vermelden,
Vlood't ghij Doodt, des sondes vloeck.
X X I I.
Ick sie dat de Stercke mannen
Al Verdwijnen metter tijdt:
Haere Sterckte wort ghebannen
Door den Doodt die't al bestrijd't.
X X I I I.
Die de Cracht draeght in de leden,
Och die heeft een * Cracht gheen Cracht !
Al acht men sich vol Cloeckheden
Men verlieset haest de Macht.
| |
[pagina 96]
| |
X X I V.
Den Leeuw sagh ick opghevullet
Met stroo in het Ghendtsche Hof,
Ick docht: Die om Sterckt verdullet
Wordt vernedert in het stof !
X X V.
Och hoe haest gaet Sterckte Strijcken !
Eene sieckte Temt ons ras:
Hongher doet ons haest Beswijcken:
Vrouwen maecken ons als was !
X X V I.
Wie sal doch Gheduyrigh achten
Eene Sterckte die vergaet ?
Als men pocht op groote Crachten
Swackheydt voor de deure staet
X X V I I.
Den Tijdt doet het al verslijten,
En hij Word't versleten met:
Wat can de Doodt niet verbijten ?
Nochtans word't de Doodt verplet.
X X V I I I.
Die Cloeck en ghesondt nu levet
Morghen light te bedde Cranck;
Dien daer yder nu voor bevet
Morghen is in Doodts bedwanck !
X X I X.
Wie sal al de Sieckten tellen
Die de Sterckte Dooden ras ?
Al ons Cracht en ons versnellen
En is seker niet dan gras !
X X X.
Nu de Sterckt' ons haest begevet,
Van ons is sij niet bemint:
Het gheen dat altijdt hier levet
Dat is van ons meest versint.
|
|