| |
| |
| |
De dames bijten ferm aan en bereiden zich al studeerende voor tot een hoogeren werkkring, zonder daarom hare natuurlijke liefhebberijen op te geven.
De brief werd rondgezonden. De dames, half in de hoop van inderdaad goeden raad te zullen krijgen, half uit nieuwsgierigheid om zich door den schoonheidskenner te laten keuren, stroomden ter audiëntie.
Ohnemark toonde zich als altijd een verstandig en inderdaad smaakvol man. Met fijnen tact wees hij iedere vrouw in de eerste en voornaamste plaats op de voorrechten, waarmee de natuur haar bedeeld had, hier op een schoon been, daar op een gevulden arm, op een fraaien hals, zelfs de geringste kleinigheid ontsnapte niet aan zijn kennersblik. Met de grootste bescheidenheid en in bedekte termen gaf hij raad omtrent hetgeen ieder bij voorkeur moest bedekken of eenigszins verhelpen. Dan gaf hij zijne meening te kennen omtrent het kapsel, het blanketsel, de kleeding, het schoeisel, dat ieder het voordeeligst zou staan. Hij nam hierbij wel in acht om nooit in de uitersten te vervallen: het tooisel moest van dien aard zijn, dat het de algemeene aandacht trok, zonder bepaald opzien te baren of tot spot uit te lokken.
Een grondbeginsel voerde hij bij al zijne raadgevingen door: de kleeding der vrouwen moest, zooveel het fatsoen dat maar even toeliet, mannelijk worden. Zelfs iets mili- | |
| |
tairachtigs moest erin doorschemeren. Dat gaf, zeide hij, iets uitdagends, dat harmoniëerde met zekere vrije allures.
't Ging goed. Weldra droegen de dames buizen met opslagen, dassen en halsboorden als heeren; manshoeden met pluimen stonden haar recht coquet en vrij op het hoofd. De mode nam bepaald een mannelijken keer.
Doch nu niet stilgestaan, dacht Ohnemark, en mijn slag geslagen, voordat de nukkige smaak weder in het andere uiterste, in het week en slepend vrouwelijke, vervalt.
Zoo ging het langzamerhand verder. Weldra waagde het eene enkele dame, die een fraai gevormd been bezat, om zeer korte rokken te dragen en zich te schoeien met laarsjes, waaraan aardige sporen rammelden. Dat gerinkel wilde dan zooveel zeggen als: kijk toch asjeblieft naar mijn been! - Had eene een schoonen boezem, dan wist Ohnemark het vest zoo kunstig uit te snijden, dat oogenschijnlijk het bekoorlijke lichaamsdeel geheel bedekt was, doch dat men bij zekere buigingen en standen in een afgrond van liefelijkheid kon gluren, waarover de dichter van het Hooge Lied in verrukking zou zijn geraakt. Had iemand hoekige schouders, dan gaven een paar snoeperige epauletten een gereed voorwendsel om zich meer dan zedig te dekken.
Over 't algemeen vond niets meer bijval dan juist het mannelijke en bepaald het militaire in de kleeding. En daaraan paarden zich weldra overeenstemmende mannelijke zeden. Ohnemark gaf les in de manier om met het lorgnet brutaal, wien zij wilden, in de oogen te zien. Hier zag men dametjes met karwatsen en badines om zich heen slaan. Reeds waagden enkele het voor de ramen op de sofa liggend eene sigaar te rooken. Ja, ik zou haast zeggen, dat, hoe verwijfder Darwinia's mannen werden, in dezelfde mate de vrouwen met mannelijke bravoure optraden.
| |
| |
Men zegt wel eens: de kleeren maken den man. Waarom niet liever: zij maken de vrouw? De vrouw toch is door de natuur met eene benijdenswaardige buigzaamheid van karakter toegerust. Haar valt niets gemakkelijker dan het karakter aan te nemen van het costuum, waarin zij zich heeft gestoken. - Aan het manachtig gewaad begonnen zich meer en meer manachtige manieren en manachtige trekken en lusten te paren. Behoef ik u, mijne lezers, de zaak nader uit te leggen? De emancipatie was, zonder dat ééne vrouw eigenlijk begreep, wat zij deed of wilde, op Darwinia in vollen gang.
Ohnemark werd meer en meer de lieveling en de vertrouwde der schoone sekse. Wat was hij ook behulpzaam en voorkomend! Hij rekende zich niet vernederd door hoogst eigenhandig een kapsel te ordenen of een smaakvol blanketsel op te leggen.
Eenmaal verzekerd van de algemeene gunst, proclameerde hij in al zijne vertrouwelijke gesprekken het groote beginsel van de gelijkstelling der vrouw met den man. Eenige der moedigste dames zetten de zaak op touw, en zoo trad de emancipatiewoede als eene vast geslotene vereeniging in Darwinia op.
Zoover ik weet, heeft deze beweging echter nooit den vorm van eene maatschappij aangenomen. En dat was gelukkig voor Ohnemark's doel. Want had men begonnen met vergaderingen te beleggen en statuten op te maken, dan zouden de dames het spoedig oneens zijn geworden en aan de geheele emancipatiezaak ware weldra een einde gekomen. Nu verstond men elkander zonder een woord te wisselen, en van dat eenparig streven was Ohnemark de ziel.
Men verstond elkander stilzwijgend. Er waren zekere beginselen, die allen zonder eenige mondelinge afspraak getrouw doorvoerden. De voornaamste daarvan luidden:
| |
| |
dat het vernederend voor eene vrouw is om zich met huiselijke zaken in te laten;
dat kinderen een lastpost zijn, dien de vrouw zich op alle mogelijke wijzen van den hals moet schuiven;
dat eene vrouw niet behoort te arbeiden;
dat de vrouw bestemd is om onbezorgd alle genietingen des levens te smaken en aan al hare luimen en lusten bot te vieren;
dat de man bestaat om haar hiertoe in staat te stellen door het vereischte geld te verdienen en haar op hare wenken te vergezellen en te bedienen.
Om deze reden is het plichtmatig, dat de vrije vrouw alle pogingen in 't werk stelt om een tot dit doel passenden echtgenoot machtig te worden, zonder dat de huwelijke staat haar daarom eenige verplichtingen zou opleggen of door eenige banden belemmeren.
- Van dezen aard waren de artikels der volgens stilzwijgende overeenkomst geslotene en namelooze vereeniging van vrije vrouwen in Darwinia.
Bij alle mogelijke vrijheid in kleeding, manieren en gedrag was een eerste vereischte tot verwezenlijking van Ohnemark's oppositieplan, dat de dames de universiteit van Nieuw-Berlijn bezochten. Dit toch was de eenige weg om zich in dat land van geleerden eene politieke loopbaan te openen.
Dit ging gemakkelijk. Toen het eenmaal bij de vrouwen mode werd om zich in alles het voorkomen te geven van jonge mannelijke losbollen, was de academie de aangewezene plaats om het hoogste standpunt in dit streven te bereiken.
Nauwelijks hadden enkele jonge dames haar plan te kennen gegeven, of er waren onderscheidene professoren, die het luide toejuichten.
Maar wat zou het verblijf aan de hoogeschool baten,
| |
| |
als die dames niet in het bezit konden komen van wetenschappelijke graden?
Nu heb ik vroeger verteld, dat het wel niet zoo heel veel inspanning vorderde om met het eereloover gekroond te worden; dat er zoogenaamde inpompers waren, die naar rato van 't geld, dat men hun gaf, den jongeling op eene meer of minder eervolle wijs uit den tempel van Minerva uitgeleide deden; maar 't spreekt van zelf, dat degene, die zich aan deze kuur onderwierp, toch altijd eenige, zij het dan ook geringe, moeite moest doen, om den vereischten voorraad van wetenschap in zijn hoofd op te nemen en vast te houden. En dit was het juist, wat de dames-studenten niet konden en wilden doen. Waarom zij 't niet wilden, zal den lezer voldoende blijken, als hij zich de moeite geeft om de stilzwijgende statuten van het vrouwenbond nog eens over te lezen. En dat zij 't niet konden, zal hem duidelijk worden, als hij bedenkt, dat in een menschenhoofd niet voor alles tegelijk plaats is, en dat derhalve, als het vol grillen, dwaze luchtkasteelen en liefdesintrigetjes zit, er moeilijk een vak kan overschieten, om eenige partikels wetenschap te herbergen.
Op raad van Ohnemark wisten de dames door bemiddeling der haar begunstigende professoren te bewerken, dat Glatthaut zijnen minister van binnenlandsche zaken en onderwijs gelastte ter wille van de vrouwelijke studenten belangrijke vrijstellingen toe te staan.
Zoo behoefde eene dame, die den titel van Meester in de Rechten wilde verwerven, geene eigenlijke studie van het recht te hebben gemaakt. 't Was voldoende, als zij de kunst verstond van te pleiten, dat wil zeggen: als zij excepties wist op te werpen en duchtig haar mond te roeren. Daar de natuur deze beide gaven kwistig aan de schoone sekse heeft toegedeeld, behoeft het den lezer
| |
| |
niet te verwonderen, als ik zeg, dat de hoogeschool van Nieuw-Berlijn, zoo al geen uitstekende vrouwelijke rechtsgeleerden, dan toch voortreffelijke vrouwelijke advocaten kweekte. 't Onderwijs in dit vak moet, dunkt mij, iets gehad hebben van dat der sofisten in 't oude Griekenland. 't Is mij nooit ter ooren gekomen, dat die hunne studie maakten van 't Corpus Juris of van eenig wetboek hoegenaamd, en toch zijn ons de treffendste staaltjes meegedeeld van hunne kunst om op elke zaak uitvluchten te verzinnen en die met radde tong te verdedigen.
Ofschoon de rechtswetenschap als voorbereiding tot eene staatkundige loopbaan de meeste beoefenaars onder de schoone sekse vond, waren er toch ook velen, die zich op natuurwetenschappen en medicijnen toelegden. Ook in deze vakken was de studie voor haar door welwillende vrijstellingen zeer gemakkelijk gemaakt, en wel zoo, dat door haar slechts die lessen behoefden te worden bijgewoond, welke door ongehuwde, jonge professoren met mooie baarden gegeven werden.
De hoofdzaak in het vak der geneeskunde was de jonge dames aan 't gezicht van allerlei akeligheden te gewennen. Dit ging boven verwachting goed. Bij het stuksnijden van lijken en het doodpijnigen van levende dieren was de zwakke kunne steeds vooraan. Ja, haar moed en klaarblijkelijke aanleg voor het vak ging zoo ver, dat de professoren haar bij het verrichten van operaties wegens hare al te groote stoutheid en doortastendheid liefst niet toelieten. - 't Een en ander bewijst, dat de zenuwachtigheid van de dames in het dagelijksch leven aan geheel andere oorzaken moet worden toegeschreven dan aan de te groote teerhartigheid en het te ver gedreven gevoel van medelijden, waarmee we geneigd zijn het schoone geslacht op te sieren.
Een zeker professor Schlauer gaf een college uitslui- | |
| |
tend voor dames, dat door geene mannelijke studenten mocht worden bijgewoond. Hij kondigde het aan onder den titel van vrouwelijke zedeleer. Wat hij daar eigenlijk met de jonge dames verhandelde, werd niet openlijk gezegd. Uit de zonderlinge verbinding der woorden ‘vrouwelijk’ en ‘zedeleer’ zou men bijna opmaken, dat de vrouwen er voor zich zelven eene bijzondere soort van zedeleer op nahouden. - Dit weet ik wel, dat de collega's van Schlauer er den spot mee dreven en beweerden, dat men na elke les in de zedekunde kon merken, dat de zeden losser en slapper werden.
Zoo begon de invloed der jonge dames zich al aanstonds op het academieleven te doen gelden. - Ik heb vroeger gezegd, dat onder de studeerende jongelingschap van Nieuw-Berlijn een zonderlinge geest heerschte: eene zucht tot grove geldverkwisting, zonder opbruisingen van dartelen levenslust - zoo iets van schatrijke en geblaseerde oude-jongeheeren uit de kringen der hoogste aristocratie.
't Scheen, dat de vrouwelijke studenten er zich in vermeiden om eene flinke tegenstelling tegen dezen ontzenuwenden Jan-Salie-geest in 't leven te roepen. Door haar kon Darwinia het eerst eene voorstelling krijgen van het ruwe studentenleven, waarvan wij nog in de gelegenheid zijn de sporen aan sommige Duitsche universiteiten waar te nemen. Men zag de dames in clubjes wandelen, zoo zonderling mogelijk toegetakeld. Hier ontbraken de noodigste onderste stukken van het vrouwelijk gewaad, daar de bovenste. Overal excentrieke kapsels, coquette badcostumen, kortom, alles, wat de buitensporigste vrijheid zich durft te veroorloven; maar, volgens Ohnemark's wijze lessen en de nimmer stervende vrouwelijke instincten, toch altijd hierop berekend, dat de gunstige beschikkingen van moeder Natuur in 't oog vielen en 't geen
| |
| |
haar door diezelfde wijze moeder ontzegd was, zorgvuldig bedekt bleef. Zoo liepen ze met groote honden achter zich, met lorgnetten op den neus, rijzweepen in de hand. In ongegeneerde, maar altijd naar de omstandigheden nauwkeurig berekende houdingen, zaten zij voor de bier- en koffiehuizen, maakten luidkeels spottende aanmerkingen op de voorbijgangers. Soms hoorde men hare liederen weergalmen. Met pijpen en sigaren in den mond kwamen zij op de colleges tot grooten schrik van hare fijne mannelijke collega's. Als de dames er dapper op los dampten, haalden dezen hunne geparfumeerde zakdoeken voor den dag en waaiden zich frissche lucht toe, klaagden over hoofdpijn en verlieten wel eens de zaal. Dit was het verstandigste en veiligste, wat zij doen konden; want toen een hunner zich in den beginne eene schampere aanmerking veroorloofd had, was deze onmiddelijk door eene uitdaging tot een duel gevolgd, waaraan het lid der sterkere sekse zich op eene laffe wijs onttrokken had. - Bij zulke aftochten van de heeren lieten de dames luide triumfkreten hooren, zonder zich in 't minst aan de voordracht van den professor te storen. Zij lieten niet onduidelijk blijken, dat zij minder gekomen waren met het doel om deze te volgen, dan wel om het mannelijk deel der toehoorders te tarten.
Het vrouwelijk karakter is meer dan dat van den man geneigd om tot uitersten te vervallen. - Dit psychologisch axioma mag ik bij mijne beschaafde lezers als bekend vooronderstellen. In onze maatschappij wordt de vrouw door zekere heilzame banden en tegenwichten in toom gehouden. Maar op Darwinia had de zelfzucht het standpunt bereikt, waarop de mensch blind is geworden voor alles, wat de belangen van het algemeen betreft. Dan heeft die toomelooze zucht der vrouw om opgemerkt te worden en te genieten vrij spel. En dit was 't geval
| |
| |
op Darwinia. Weldra kreeg aan hare beroemde universiteit het vrouwelijk element den boventoon. Die dames traden steeds stouter op. Gewapend met de alle vooroordeelen ter zijde zettende zedeleer van het Darwinisme, losten de maatschappelijke gewoonten zich op in de trekken der natuurlijke en sexueele selectie. Vooral de laatste bleef, ondanks alle manhaftige manieren, bij de schoone kunne eene gewichtige rol spelen. - De wijze Darwin heeft de opmerking gemaakt, dat er diersoorten zijn, waarbij de mannetjes woedend strijden om het bezit der wijfjes. Terwijl genen plukharen, zien de laatsten rustig toe en wachten lijdelijk af, aan wien zij ten deel zullen vallen. Op deze wijs lieten de nog geheel onontwikkelde vrouwen van 't oude Darwinia over haar lot beschikken. - Maar er zijn edeler georganiseerde dieren, onder anderen de zangvogels, aan wie de mensch zijne spreektaal heeft ontleend, waarbij juist het omgekeerde plaats vindt. Darwin heeft gezien en gehoord, dat bij deze liefelijke schepselen de wijfjes, als zij paarlustig zijn, de mannetjes bij zich ontbieden, hen gelasten een muzikalen wedstrijd te houden en den meest begaafden zanger tot haren benijdenswaardigen gemaal verheffen.
De slotsom uit deze waarneming is, dat bij de zangvogels de wijfjes zoowat geëmancipeerde dames zijn. Of derhalve het bevoorrechte voorwerp harer keus in den huwelijken staat wel zoo'n heel benijdenswaardig lot geniet, zou men op zekere gronden kunnen betwijfelen. 't Zal echter geraden zijn over dit punt geen beslissend oordeel te vellen, maar liever geduldig af te wachten, tot tijd en wijle, dat het Darwin of een zijner apostelen zal behagen ons vergelijkende inlichtingen te geven omtrent het huwelijksgeluk der dieren, waarbij de paarkeus van de mannen uitgaat, en die, bij welke de dames zich vrij genoeg gevoelen, om zich niet als onnoozele schepsels
| |
| |
te laten vrijen, maar zelven te kennen te geven, wien zij tot echtgenoot verlangen.
De tot vrijheid geroepene dames van Darwinia begrepen, dat haar standpunt van ontwikkeling meebracht het recht der zangrogels uit te oefenen. Wie wilde, koos zich uit hare mannelijke collega's een minnaar.
Ik wil over deze maatschappelijke verhouding niet verder uitweiden. Want ofschoon het Darwinisme, waar het op het verheven standpunt komt van aan de selectie ‘als het ware’ of ‘men zou bijna zeggen’ een aesthetisch streven toe te schrijven, de zegepraal door middel van het wapen der schoonheid als een zeer natuurlijk feit in den strijd om het bestaan zal erkennen, komt echter bij het min veredelde standpunt, 't welk deze strijd in onze maatschappij bereikt heeft, de zaak mijnen lezers zonder twijfel zeer stuitend voor Wij zijn nog zoo upgepropt met aartsvaderlijke en Romeinsch-juridische ideeën van slavernij en onmondigheid der schoone sekse, dat mijne lezers, als ik hun staaltjes meedeelde van 't geen thans op Darwinia voorviel, zouden meenen, dat ik hun leugens opdischte, en ook aan 't vervolg van mijn verhaal hun vertrouwen zouden ontzeggen.
En toch, ik kan niet nalaten de overtuiging uit te spreken, dat overal, waar de strijd om 't bestaan zijn gewonen loop volgt, er een tijd moet komen, waarin de zoogenaamde zwakke sekse over het sterkere geslacht zal zegepralen. Zoolang de strijd om 't bestaan met de wapenen van ruw geweld wordt gevoerd, is de man de baas. Maar wordt hij op intellectueel, of wel aesthetischethisch gebied verplaatst, dan moet de vrouw vroeger of later als overwinnaar het slagveld behouden. De man moge zich in zijn eigenwaan op zijne geestelijke gaven laten voorstaan, zooveel hij wil, maar 't is zeker, dat de vrouw hem in gevatheid, list, radheid van tong, in de
| |
| |
kunst om zijne gevoelens en plannen te verbergen, in de benijdenswaardige gaaf om steeds zich zelve vrij te pleiten ver overtreft. En wij weten het, juist dit zijn de vermogens, die de overwinning bezorgen, waar de strijd om 't bestaan met geestelijke, in plaats van met lichamelijke wapenen, gevoerd wordt.
Geeft bovendien niet de Vader der Geschiedenis, de ondervindingrijke Herodotus, wiens goede trouw door elke nieuwe ontdekking meer en meer gestaafd wordt, eene uitvoerige beschrijving van zulk eene in ons oog ‘verkeerde wereld’ bij de overbeschaafde Egyptenaren? Wat bij ons de mannen doen, deden daar juist de vrouwen, en omgekeerd.
Doch waartoe meer woorden verspild? Wie 't niet gelooven wil, late het. Doch ik ben verplicht de mededeeling te doen, dat de strijd om 't bestaan in Darwinia's beschaafde wereld het stadium begon in te treden, waarop het langzaam begrijpend en onbeholpen mannelijk geslacht de teugels moest overgeven aan de lieve vrouwelijke zelfzucht, die van alle kleine omstandigheden partij weet te trekken en de zaken altijd zoo weet te wenden, als het best met hare neigingen en lusten strookt.
|
|