| |
| |
| |
Een nationaal zedekundig dichter.
Zoo werden op de scholen in Darwinia de kinderen tot alle maatschappelijke en Darwinistische deugden opgeleid.
De lezer maakt wellicht de aanmerking, dat zulke lessen voor kinderen wel wat afgetrokken en te diepzinnig waren. Dit meende ik eerst ook. Maar 't is verwonderlijk, hoe zulke beginselen zich in de jeugdige gemoederen griften. Ik schrijf dit aan twee oorzaken toe. Eerstens hieraan, dat zulk eene zedeleer volkomen in overeenstemming is met 's menschen wezenlijke natuur, en anderdeels hieraan, dat het onderwijs op de school krachtdadig ondersteund werd door de huiselijke opvoeding.
Dezelfde grondstellingen, die door dezen onderwijzer aan de lieve jeugd werden ingeprent, zijn omstreeks dezen tijd veel juister, duidelijker en treffender tot de gemoederen van geheel het volk van Darwinia gebracht door den nationalen dichter Egon, wiens naam zal voortleven, zoolang er menschen zijn, die hem kunnen uitstamelen. Hij is de maker van het beroemde episch-didaktische gedicht over Den Lof der Zelfzucht.
Eerst bezong hij den trek tot zelfbehoud, die aan al wat leeft is aangeboren. Wat zeg ik: aan alwat leeft? De dichter haalde het veel hooger op. Met het atoom ving hij aan. Onvergankelijk in zijn wezen, handhaaft het zich tegen zijne mede-atomen, en uit die krackts- | |
| |
inspanning om het aanzijn te redden ontstaat de levenwekkende warmte. Prachtig was de schildering, hoe de trek tot zelfbehoud zich openbaart bij de bewustelooze kristallen, die zich, als leefden zij, uit de hun passende vloeistoffen herstellen en in de sierlijkste vormen aanschieten. De chemische strijd der elementen vormde een indrukwekkend slot van het eerste boek.
Het tweede en derde boek waren gewijd aan de zucht tot zelfbehoud in de plantenwereld. 't Was een bevallig tooneel van den onschuldigen strijd om 't bestaan in die wereld van frisch groen en geurige bloemen. Niet weinig brachten tot de liefelijkheid van het gedicht bij de als tot maat en rijm geschapene namen, zooals die van gymnospermae, angiospermae, monocotylae, dicotylae, sphagnobrya, sphagnaceae, rhizocarpeae, selagineae en vele andere. Ach ja, een mensch zou bijna verteederd worden door al die welluidende klanken. Gelukkig, dat de gedachte aan den woedenden strijd om het bestaan, die tusschen al deze onschuldige kinderen der natuur zonder ophouden woedt, berekend is om de zenuwen van den gevoeligen lezer een weinig tot bedaren te brengen. Een prachtig slot vormde de beschrijving der insecten vangende bloemen. 't Schijnt toch, dat reeds hier een hooger beginsel leeft dan de domme drift om het leven ten koste van anderen te rekken. Jawel, die planten zijn de Epicureërs van dit ryk der natuur. Behalve hun wettig aandeel aan vocht, lucht en licht, gebruiken deze onschuldige wezens van tijd tot tijd eene fijne versnapering. Zij zetten de met verleidelijk vocht gevulde kelken open, en kruipt een arm vliegje erin, dan gaat fluks de klep dicht en de verlokte stumper vindt een smartelijk uiteinde. Men zegt, deze planten hebben het dierlijk voedsel tot haar bestaan noodig. Maar 't kan zijn, dat dit niet zoo is. En in dit geval is de zaak
| |
| |
nog veel meer berekend om den beschouwer tot verhevene gevoelens te stemmen: dan ligt reeds hier in het stomme plantenrijk de zucht tot noodeloos moorden, waardoor genieën, zooals Alexander, Caesar, Napoleon, zich eene eerste plaats in de geschiedenis en de bewondering der menschheid veroverd hebben.
Verscheidene boeken handelden over het dierenrijk. Welk eene opklimming! Welk een vooruitgang van de stomme oester tot den listigen tijger! En kijk, 't is aardig, dat die vooruitgang zich altijd samentrekt op het ééne punt: moorden en verdelgen. Moorden en verdelgen van andere wezens, 't zij dieren, 't zij planten, om het leven te houden; moorden en verdelgen van zijne gelijken om zich eene grootere plaats aan den voerbak te veroveren. Alle vermogens van lichaam en van ziel in dienst van den trek tot zelfbehoud en in den regel om nog iets meer te bekomen dan het strikt noodige tot het bestaan.
Dan nam de dichter eene hoogere vlucht. Had hij tot hiertoe den trek tot zelfbehoud bezongen, thans ondernam hij het dien trek te verheerlijken, als hij de hoogere geestvermogens, verstand, verbeelding, bewusten wil in zijn dienst neemt. Dan gaat hij over in zelfzucht.
Zelfzucht... edel schouwspel: de trek tot zelfbehoud onderworpen aan de leiding van 't verstand! - 't Kan zijn, dat reeds bij de hoogst ontwikkelde dieren zich verschijnselen voordoen, die op deze hoogere levensrichting doelen, - 't kan zijn. Maar wie zal ontkennen, dat de zelfzucht bij den mensch, en inzonderheid bij den beschaafden mensch, in vollen luister schittert? Ja, de wijsgeer-dichter kwam in een der verhevenste phasen van zijn lied tot het besluit, dat het standpunt der ware beschaving kan afgemeten worden naar dat der listige en verfijnde zelfzucht. O neen, riep hij uit, zoek de zelfzucht niet bij den dierlijken natuurmensch! Gij treft
| |
| |
bij hem niets anders aan dan simpele zucht tot zelfbehoud. Wilt gij de zelfzucht in hare verhevene gestalte aanschouwen, staar dan op onze geleerden, op onze staatslieden. Daar is zij verfijnd, veredeld, - vergoddelijkt, zou hij gezegd hebben, als het veroorloofd was geweest dit voor velen ergerlijke woord te gebruiken.
Het laatste boek zette de kroon op aan deze schepping der kunst. Daarin werd geschilderd de geluksstaat van den mensch, die zich onverdeeld aan de zelfzucht heeft gewijd. Hem beangstigen geene kwellingen des gewetens, hij wordt in de volbrenging zijner besluiten niet aan 't wankelen gebracht door gevoel van medelijden. Eerbied, liefde voor anderen brengen hem niet in tweestrijd, waar zijn belang het meebrengt den naaste op te offeren, - hij, de echte zelfzuchtige, is vrij, is heer der wereld, koning van al zijne medeschepselen. Want hij gebruikt 's menschen edelst vermogen, het verstand, tot geen ander doel dan om te bewerken, dat natuur en maatschappij hem, en hem alleen dienen.
Zie den mensch en aanbid dat pronkjuweel der meest verfijnde zelfzucht! In den niets ontzienden strijd om het bestaan heeft hij zich van simpele monere verheven tot wurm, van wurm tot een lancetvisch, van lancetvisch tot een haai, van haai tot eene soort van reusachtigen kikker, van kikker tot zoo iets als een Australisch vogelbekdier, van vogelbekdier tot buideldier, van buideldier tot halfaap, van halfaap tot echten aap, van aap tot onzen ‘apelike progenitor’, tot anthropos alalos. Toen ging gaandeweg de strijd om het enkele bestaan over in de zucht om nog vrij wat meer te hebben dan dat bestaan alleen, 't welk anders de moeite niet zou zijn waard geweest om er zoo vele milliarden van jaren voor te tobben. De trek tot het bestaan, veredeld tot zelfzucht, brengt mee, dat de mensch om hoogere dingen gaat kampen.
| |
| |
Als anderen roggebrood eten, wil hij zich voeden met oesters en pastijen. Drinken anderen water of slap koffienat, hij moet champagne en portwijn hebben. Sloven anderen voor het dagelijksch brood, hij wil over hen heerschen en hen noodzaken van 't hunne gewillig af te staan, om hem te onderhouden. Leven en sterven anderen onopgemerkt en vergeten, hij wil geëerbiedigd en aangebeden worden, hij eigent zich de eer toe van 't geen door anderen als zijne werktuigen wordt tot stand gebracht.
En omdat niet allen tot dit verhevene standpunt der zegepralende zelfzucht kunnen opklimmen, brengt zijn plicht mede te zorgen, dat hij het in allen gevalle bereikt, dat hij het zoo mogelijk alleen bereikt. Los van menschelijke oordeelen en ziekelijk gemoedsleven, gebruikt hij de wapenen, die zijn geslacht zich zelf in den harden strijd om 't bestaan heeft verworven: de verstandelijke wapenen van list en sluwheid. Eerst kruipt hij voort en wringt hij zich naar boven. Dan verplet hij zijne mededingers.
Wie durft zeggen, vroeg de dichter in edele verontwaardiging, dat deze levens- en wereldbeschouwing niet door het edelste idealisme geïnspireerd is? De mensch, dat wil zeggen ik, ik alleen, heer en meester van hemel en aarde en lucht en water en van alles, wat daarin en daarop is, ziedaar het ideaal, waarheen elke geniale aanleg streeft!
En welk is nu het ideaal eener maatschappij? Wanneer zal er vrede op aarde zijn? Dan, als de fiere kampioenen van het egoisme, inziende, dat de verwerkelijking van dit ideaal boven het vermogen van één mensch ligt, elkander de hand ter verzoening reiken, met elkander de heerschappij over de met zwakkere wapens van list toegerusten deelen, en, in plaats van eeuwigdurend te strijden, elkander slechts dan ak eene gunstige gelegenheid zich voordoet, uit het zadel lichten.
| |
| |
Evenals Vergilius zijne Aeneïs schreef ter verheerlijking van den echten egoist Augustus, zoo verscheen aan 't slot van Egon's laatsten zang Glatthaut in den stralenkrans der echte menschenwaarde. Of had hij niet het pad, dat tot het hoogste menschelijke standpunt voert, langsgekropen, zich door doornen en distelen heengewerkt, zijne mededingers verdringend, dooddrukkend; en wist hij zich niet met onovertreffelijk genie te handhaven op het gevaarlijke standpunt, waarop hij staat, die een geheel volk aan zijne zelfzucht heeft cijnsbaar gemaakt?
Gij, gij, zoo eindigde de dichter en profeet, - gij zijt onze wegwijzer op het pad der zelfzucht, eerzucht, heerschzucht. U trachten wij kruipend en struikelend na te volgen. Zoolang als uwe zelfzucht voor Darwinia's geluk in uwen persoon waakt, zal niemand onzer het wagen om eene lans met u te breken. Maar dan, als gij er niet meer zijt, dan zullen wij des te verwoeder gaan strijden met de wapenen, waarvan gij, groote meester, ons het gebruik hebt geleerd.
Egon's dichtwerk had zeer verhevene, zelfs hoogdravende partijen. Hij had zich dus geheel losgescheurd van den geest der Nuchtere Dichtjes. 't Was wel eene stoute poging geweest om zulke echt populaire poëzie te willen verdringen. Maar Egon maakte de zeer juiste berekening, dat zijn onderwerp zoo uit den boezem der menschelijke natuur gegrepen was, dat het publiek hem elke afwijking van den geijkten vorm gaarne zou vergeven. Bovendien zorgde Egon, dat hij zijn gedicht aan Glatthaut opdroeg. Door het onder diens machtige bescherming te stellen ontwapende hij de critiek.
| |
| |
't Gevolg was, dat de Nuchtere Dichtjes geheel verdrongen werden. Egon's Lof der Zelfzucht werd het nationale heldendicht. De kinderen leerden het op de school van buiten en de ouderen spoorden de jongeren tot edelen wedijver aan door hun treffende plaatsen uit de geniale schepping voor oogen te houden.
|
|