| |
| |
| |
Ventriculus komt met schade en schande in aanraking met de justitie van Darwinia.
Bewondering voor de kunst op Darwinia zou ons bijna kunnen verleiden om den plicht der dankbaarheid te verzaken. En dat zouden we immers doen, als we onzen goeden pater Ventriculus, die het eerst den hemel van de schoone kunsten voor de Darwinianen ontsloten had, ongewroken lieten.
Mijne klassiek gevormde lezers kennen natuurlijk de geschiedenis van Prometheus. Uit den hemel had hij een vonk van het albezielende vuur der godheid gestolen, om zijnen beelden van klei den geest in te blazen. En wat was zijn loon? Hij werd tot straf met boeien aan eene rots geklonken, waar Jupiter's adelaar hem elken dag de lever kwam verscheuren. - Arme weldoener der menschheid! - Maar had onze Ventriculus niet op kleinere schaal hetzelfde geleden? Omdat hij het goddelijke vuur der kunst in zich omdroeg en omdat de barbaarsche mannen het hem wilden ontfutselen, moest hij in den kerker zuchten.....
Och, wel beschouwd, komt de vergelijking toch niet goed uit. Waarom ben ik er ook mee begonnen? Ik had dat vertoon van halfbakken geleerdheid maar liever heelemaal moeten achterwegen laten, om kort en goed te vertellen, hoe het den mishandelden pater ging, toen
| |
| |
hij zijn troost zocht bij de overheid van Darwinia, om zich voldoening te verschaffen voor de hem aangedane beleediging.
Eerst leverde hij eene klacht in bij de politie.
Hoor eens, pater, zeide de commissaris van Nieuw-Berlijn, - wat denkt gij wel van mijne politie? Zouden wij 't niet weten, als in de beschaafdste stad der wereld een mensch zoo maar verdwijnt en eenigen tijd wordt gevangen gehouden? Wat denkt gij wel van ons, en met welk doel verzint gij zulk eene handtastelijke leugen? - Om ons in een kwaden naam te brengen, om ons te beleedigen, niet waar? Tegen wil en dank, mijnheer, zie ik mij genoodzaakt u wegens misleiding en beleediging der politie in verzekerde bewaring te houden, totdat de rechterlijke macht mocht beslissen, dat gij op vrije voeten kunt gesteld worden.
Bij alle heiligen zwoer Ventriculus, dat het feit werkelijk had plaats gehad en dat het nooit in hem was opgekomen om de wereldlijke overheden eene smet aan te wrijven. Doch het bleek, dat de commissaris niet de man was, om zich door de aanroeping van al de namen, die op den kalender prijken, te laten overbluffen. Zonder genade werd onze pater in het cachot geworpen, om op nieuw een gedwongen vastentijd te ondergaan.
En dat deze vasten weken, ja maandenlang duurde, zult gij begrijpen, als ik u zeg, dat wellicht nergens ter wereld ooit eene justitie is geweest, die de zaken grondiger behandelde en uitvoeriger onderzocht dan die van Darwinia. 't Was in dat land geene zeldzaamheid, dat een gerechtelijk onderzoek langer dan een jaar aanhield. Gedurende dien tijd werden dan al de personen, die men slechts in de verte verdacht van in het vergrijp betrokken te zijn, voorloopig gevangen gehouden. Bleek ten laatste hunne onschuld, dan werden zij weder losge- | |
| |
laten, zonder de minste schadevergoeding, ja zelfs zonder eenige verontschuldiging. Dan pakte men weder nieuwe verdachten op. Met hen herhaalde zich dezelfde geschiedenis. Waren ook dezen weder op vrije voeten gesteld, dan zocht de onvermoeide justitie nogmaals anderen op. Ja, het was al eens voorgekomen, dat de rechters, niet meer wetende, met wie zij begonnen waren, dezelfde personen bij vergissing nog eens lieten oppakken. Daar zulk eene wijs van handelen moest geacht worden in strijd te zijn met de liberale instellingen en met de individueele vrijheid, had men sedert de gewoonte ingevoerd, om ieder, die reeds eenmaal in hetzelfde proces onderzocht en onschuldig was bevonden, met eene kleine letter op den rug te brandmerken. Gij begrijpt natuurlijk, dat voor elk proces een nieuw letterteeken moest genomen worden. Want niets verhinderde, dat de justitie zulk een persoon wel eens voor eene andere zaak onder handen nam. Er waren enkele burgers, vooral renteniers en gepensionneerden, die veeltijds op straat liepen, wien het ongeluk van verdacht te worden zoo vele malen had getroffen, dat op hun rug geene plaats voor brandmerken meer overschoot.
Zoo duurde het door bemoeiingen der rechters met andere zaken zeer lang, voordat onze pater in behandeling werd genomen. Maandenlang zuchtte hij in den kerker en vervloekte zijne onvoorzichtigheid, dat hij zich door wraakzucht had laten verleiden om de justitie in deze zaak te betrekken.
Aan de droevigste zaken komt echter een einde. En zoo gebeurde het dan ook op zekeren morgen, dat Ventriculus werd gehaald, om voor den rechter van instructie te verschijnen. Met slappe trekken en bevende leden trad hij de zaal binnen. Doch zijn ontdaan voorkomen was niet in staat om den man van het recht te ver- | |
| |
murwen. Met grimmig gelaat deed hij hem eenige vragen, naar wier beantwoording hij niet de moeite nam van te luisteren, om vervolgens op de eigenlijke quaestie te komen: het misleiden en beleedigen van de politie.
Wederom riep Ventriculus alle heiligen aan, om de waarheid van het feit en de zuiverheid zijner bedoeling te bezweren. Maar ook de rechter toonde weinig eerbied voor dergelijke onzichtbare getuigen te koesteren en vroeg op onverschilligen toon, of hij personen wist te noemen, die zouden kunnen bevestigen, dat inderdaad zulk geweld gepleegd was?
O ja, heer rechter, de daders waren met hun zessen, en de namen kan ik u opgeven.
Doe dat; maar weet wel, dat zij niet als getuigen kunnen dienen, omdat zij aangeklaagden zijn. Intusschen zal ik niet in gebreke blijven om hen voor mij te laten verschijnen en hunne verklaringen onderling te vergelijken. Doch noem mij onpartijdige getuigen!
Heer rechter, al de broeders van mijn klooster zullen bevestigen, dat ik twee nachten en twee dagen tegen wil en dank afwezig ben geweest en eindelijk in den ellendigsten toestand bij hen ben teruggekomen. Ook heb ik hun dadelijk een getrouw verhaal van mijn wedervaren gedaan.
Goed! dan zullen wij hen oproepen. Gij gaat intusschen weer naar uwe gevangenis.
Ventriculus wilde smeeken, smeeken allereerst om op vrije voeten gesteld te worden, en zoo dit niet kon, dan toch om wat beteren kost; maar de strenge rechter, die zijn dralen bespeurde, zeide grimmig: maak, dat gij wegkomt! - en tegelijk gaf hij een wenk aan den gerechtsdienaar, die hem vrij onzacht het vertrek uitstiet.
De kloosterbroeders werden gedagvaard. Doch 't spreekt van zelf, dat dit niet zonder de noodige formaliteiten en zonder groot tijdverlies kon geschieden.
| |
| |
Wederom had Ventriculus eenige weken in den kerker gezucht, toen hij nogmaals werd voor den dag gehaald, om thans voor het geheele gerechtshof te verschijnen. Wankelend en mismoedig trad hij de zaal binnen, doch op eenmaal voelde hij zich als het ware een nieuw mensch, toen hij den abt van zijn klooster in de bank der getuigen zag zitten. Die man zou de meest voldoende verklaring afleggen van zijn zachten gemoedsaard, van zijne waarheidsliefde, van zijn onberispelijk leven, van zijne plotselinge verdwijning. Vriendelijk knikte hij zijnen superieur toe en merkte in zijne blijdschap niet, dat deze het gelaat van hem afwendde en zich hield, alsof hij zijn binnentreden niet bemerkt had.
Na de gewone antwoorden omtrent de identiteit van den getuige te hebben ontvangen, vroeg de voorzitter: Pater Capacissimus, kent gij dezen man?
Nu eerst keek de abt onzen armen beklaagde aan en zeide met luide stem: neen!
De man beweert toch lid van uwe orde en inwoner van uw klooster te zijn.
Dat kan hij doen; maar ik van mijn kant meen dit voorgeven best te kunnen weerleggen door 's mans armoedig uiterlijk en slecht gevoed lichaam. 't Zou eene eeuwige schande voor keuken en kelder van ons eerwaardig klooster zijn, als wij zulk een hongerlijder een der onzen moesten noemen. Ook de eer onzer orde...
Ik gelast u den mond te houden, snauwde de rechter, - en niet meer te antwoorden, dan u gevraagd wordt.
Ventriculus stond onder dit alles met strakke oogen en wijd opengesperden mond. 't Was hem, alsof hij droomde. Eindelijk gelukte het hem de woorden uit te stooten:
Maar, eerwaarde Capacissimus, bedenk toch, dat ik maandenlang soberen gevangeniskost...
| |
| |
Zwijg, bulderde de rechter, - ik vraag u niets! Deurwaarder, roep den tweeden getuige!
Pater Bibulus werd binnengeleid, boog beleefd, gaf de noodige inlichtingen omtrent zijn persoon en antwoordde, toen men hem vroeg, of hij Ventriculus kende, glimlachend: o neen, ik weet niet ooit de eer te hebben gehad van dezen armoedigen man te hebben ontmoet.
Vraag ik u, of gij hem armoedig vindt? snauwde de rechter weder. - Houd uwe praatjes t'huis en antwoord ja of neen.
Neen! zeide Bibulus.
De derde getuige! beval de rechter.
Weder dezelfde verklaring.
En zoo ging het tot nommer tien toe.
Ventriculus zat daar bleek als een doode en scheen op het punt om te bezwijmen, toen de rechter zeide:
Mij dunkt, wij kunnen ons de moeite besparen om de overige dertig getuigen uit het klooster voor te roepen. De verklaringen zijn volkomen eensluidend, zoodat ik geene reden zie om hen voorloopig in gevangenschap te houden. Ik verklaar deze zitting voor gesloten. Den beschuldigde brenge men weder naar zijne gevangenis. Zijne zaak wordt tot eene nadere zitting verdaagd.
Ventriculus moest de zaal worden uitgedragen, waarbij ik de mededeeling kan voegen, dat dit op vrij onzachte manier met stompen en stooten geschiedde. Gelukkig, dat de arme man er niets van voelde.
Aan mijne lezers ben ik nog de verklaring schuldig, hoe het kwam, dat de kloosterlingen zoo hardnekkig weigerden Ventriculus als hun broeder te erkennen? Eene kleine inlichting over de manieren der rechterlijke macht in Darwinia zal oogenblikkelijk aan alle verwondering hierover een einde maken.
De leden van die macht behoorden tot de hoogste
| |
| |
aristocratie van Darwinia, echte geleerden, die zich bevlijtigd hadden om de kleinst mogelijke specialiteit der rechtswetenschap tot hun vak te kiezen. Dat zij derhalve zeer moeilijk een overzicht over eene zaak konden krijgen, dat zij zich nog moeilijker op een ander standpunt, dan 't geen zij bij de eerste opvatting hadden ingenomen, konden verplaatsen, dat zij zelfs niet luisterden naar partijen en advocaten, die hen tot eene andere meening trachtten te brengen, - dit alles spreekt van zelf, omdat het tot het wezen van zulke echte geleerden behoort. - Daarbij kwam nog iets anders: de rechterlijke betrekkingen stonden in Darwinia hoog aangeschreven, eerstens omdat zij alleen door rijke lieden uit de hoogste aristocratie bekleed werden, en ten andere, omdat zij, die ertoe benoemd waren, niet, zooals overigens alle ambtenaren in Darwinia, voortdurend in vrees verkeerden van door anderen verdrongen te worden. De rechters waren onafzetbaar. Deze onschendbare zelfstandigheid - want zij behoefden aan niemand rekenschap van hunne uitspraken en handelingen af te leggen - boezemde hun zelven een nog grooteren dunk omtrent hunne eigene waardigheid in dan het ontzag, waarmee het aan hunne willekeur prijs gegeven publiek hen naar de oogen zag. Kon het anders? Ach, de mensch in Darwinia stamde af van dezelfde apen als wij en was derhalve even goed als wij bedeeld met de eigenschappen, die ons van tijd tot tijd de apennatuur in herinnering brengen. Wie in Darwinia veel te zeggen had, kon het niet laten om zijne medeschepselen danig te plagen en te stompen; en wie weinig te zeggen had, verstond de kunst om voor de tuchtroede weg te kruipen.
De rechters hadden het voorrecht van in het eerste geval te verkeeren. Hoezeer ook door de beschaving ontaard, waren zij toch in dit opzicht volkomen getrouw
| |
| |
gebleven aan 's menschen oorspronkelijke natuur, dat zij aan de ongelukkigen, die in hunne handen vielen, hunne meerderheid danig lieten voelen.
Vooral hadden zij, die als getuigen werden opgeroepen, hieronder te lijden. Zoo iemand werd door de rechters behandeld, als ware hij de zwaarste misdadiger. Op ruwe manier werd hij opgeroepen, met dreigement, om, als hij niet op den tijd mocht verschijnen, geboeid opgebracht te worden. Zorgde hij ter rechter tijd tegenwoordig te zijn, dan kon hij erop staat maken minstens een geheelen morgen in de wachtzaal te moeten doorbrengen. Want al wisten die rechters ook zeer goed, dat hij bv. niet voor 's namiddags drie uur zou kunnen verhoord worden, dan bestelden zij hem toch 's morgens om negen uur. En wee hem, als hij niet stipt aan het bevel voldeed! Als wat veel getuigen in eene zaak moesten gehoord worden, was 't wel eens gebeurd, dat enkelen van die ongelukkigen dagen lang met wachten hadden doorgebracht en niet alleen al dien tijd uit hunne beroepen werden gerukt, maar ook aan de ruwe behandeling van deurwaarders en dienders waren blootgesteld. Kwam eindelijk hunne beurt, dan werden zij op den onaangenaamsten toon door de rechters afgesnauwd, zooals wij dat bij voorbeeld met de getuigen in 't proces van pater Ventriculus in de gelegenheid waren om te hooren.
't Gevolg van het een en ander was, dat ieder in Darwinia het als eene zware ramp beschouwde om als getuige te moeten dienen. Hoe licht kon de zaak zulk eene wending nemen, dat de getuige in verdenking viel van òf deel te hebben gehad aan het misdrijf òf van eene valsche verklaring te hebben afgelegd! Dan was het onmiddelijk gevolg preventieve inhechtenisneming, en waar was dan het einde der ellende?
Als derhalve in dit gelukkige land het een of andere
| |
| |
misdrijf gepleegd was, sprak het van zelf, dat niemand er getuige van was geweest. Ieder ontkende ten stelligste iets van de zaak te weten. Zag iemand, dat een medeburger bestolen of vermoord werd, dan zou hij er niet aan denken om hem te hulp te snellen. Integendeel, men ontliep de plek zoo snel mogelijk met de oogen stevig dicht geknepen en met beide handen voor de ooren, om toch naar waarheid te kunnen verklaren, dat men niets gezien en gehoord had. En moest men tegen wil en dank bij de zaak tegenwoordig zijn, dan gaf men elkander een wenk, die beteekende: monden dicht, vrienden, wij zullen elkanders tegenwoordigheid niet verraden!
Darwinia was dus ook in dit opzicht een zeer vrij land, dat men er vrijwat schelmstukken kon uitvoeren, zonder gevaar te loopen van ontdekt te worden. Zelfs de beleedigde of mishandelde partij was in den regel wijs genoeg om te zwijgen. Alleen een onpraktisch mensch, zooals pater Ventriculas, kon heb in 't hoofd krijgen om eene aangift te doen. Maar men bespeurt dan ook duidelijk uit zijn voorbeeld, welke de gevolgen van zulk eene roekelooze handeling konden zijn.
Naar mijne gemoedelijke overtuiging is zulk een toestand nog zoo heel verwerpelijk niet. Hij gewent de menschen aan de moeilijke kunst om elkanders feilen te vergoelijken en met den mantel der liefde te bedekken. Hij maakt de burgers inschikkelijk en vergevensgezind. Terwijl anders het heele land eeuwig in processen zou hebben gelegen over allerlei beuzelingen en dwaze rechthebberijen, zeide nu ieder, die een grein gezond verstand bezat, bij elke bedreiging van zijne tegenpartij om de zaak in rechten te brengen: Neen, vriend, dat nimmer! Grootere domheid dan procedeeren bestaat er niet. In de eerste plaats de beestige behandeling en dan de vreeselijke
| |
| |
sommen, die het kost. Liever geef ik alles toe, dan met u in rechten aan te vangen!
En wie zoo sprak, had gelijk. Want zoo'n proces was eene goudmijn voor allerlei volk, dat bij de rechterlijke macht behoorde, zooals deurwaarders, procureurs, advocaten en wat al niet. Die rekten het schaakspel tot in 't oneindige en schreven rekeningen uit, waarbij u de haren te berge rezen. Ook de staat genoot er zijn aandeel van. Want alle stukken moesten met zeer groote letters en met de regels zoo ver mogelijk uit elkander geschreven worden op heel gemeen papier, dat de staat voor fabelachtig hoogen prijs verkocht en met zijn zegel voorzag. Ja, ik zeg niet te veel, als ik beweer, dat zulk eene rechtbank eene bron van welvaart was voor de plaats, waar zij zich bevond. Gelijk toch zulk een Darwiniaansch proces in zijne hachelijke kansen best kan vergeleken worden met een hazardspel, had de aanwezigheid van eene rechtbank eenigszins dezelfde gevolgen als die van eene speelbank in eene badplaats. Het verpleite geld bleef bij slot van rekening toch in de plaats zelve. Geen wonder dus, dat elke stad in Darwinia het voor de grootste weldaad hield zulk eene rechterlijke inrichting te bezitten.
Om na deze lange uitweiding tot pater Ventriculus terug te keeren: Toen zijne kloosterbroeders lont roken, riep de abt allen bij elkaar, en sprak:
Geliefde broeders! Ventriculus is sedert vele maanden verdwenen. Ik vrees, dat dit in verband staat met die in der tijd op hem gepleegde geweldenarij der kunstenaars. Het laatste. wat hij mij zeide, was ten minste, dat hij aangifte bij de rechterlijke macht wilde doen. Op alle manieren heb ik het hem ontraden. Maar in zijne blinde woede wilde hij mij niet aanhooren. Is hij derhalve, zooals ik wel vermoed, met de justitie in aan- | |
| |
raking gekomen, dan kent gij de mogelijke gevolgen. Welnu, hij drage die dan ook zelf. U allen bezweer ik bij alle heiligen om, in geval wij als getuigen worden opgeroepen, hem onvoorwaardelijk te verloochenen. Wij hebben hem nooit gekend. En, al konden wij hem ook redden, laten wij het toch niet doen, want wie kan berekenen, in welke onaangenaamheden wij ons zelven, ons klooster, de orde, de kerk zouden wikkelen. Dus, mijne broeders, gij weet, wat ieder uwer te doen staat.
De abt had niet zoo vele woorden behoeven te gebruiken, want ieder der kloosterlingen rilde bij de gedachte om voor een Darwiniaansch gerechtshof te moeten verschijnen.
Ziehier dus op zeer natuurlijke wijs de schijnbaar vreemde houding van Ventriculus' broeders en vrienden bij de terechtzitting verklaard. Wel woog het hun eerst wat zwaar op 't geweten, dat zij zich aan zulk eene brutale leugen zouden moeten bezondigen. Doch toen zij bij het binnentreden van Ventriculus zagen, dat de arme man er inderdaad onherkenbaar uitzag door al de ontberingen en het verdriet, dat hij had uitgestaan, legden de brave lui de hand op het hart en zeide ieder tot zich zelven: neen, die man kan onze oude Ventriculus niet zijn. Ventriculus zonder buik, zonder blozende wangen en zonder paarschen neus is Ventriculus niet. Wij behoeven ons niet aan eene leugen schuldig te maken. Want in waarheid, wij kennen hem niet meer.
Toen de waardige kloosterbroeders den persoon van Ventriculus verloochend hadden, nam de zaak voor den armen man eene nog ergere wending. 't Bleek nu, dat hij zich niet alleen had schuldig gemaakt aan misleiding en lastering der politie, maar uit de verklaringen der getuigen volgde, dat hij ook voor het gerechtshof een valschen naam en stand had opgegeven. Nu eenmaal
| |
| |
zulke dingen waren uitgekomen, kostte het opmaken van 't vonnis niet veel hoofdbreken meer. De zich noemende pater Ventriculus, wiens waren naam men niet had kunnen uitvorschen, werd veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf en tot twee geldboeten, elke van zes honderd gulden, bij niet betaling te vervangen door twaalf jaren opsluiting. Daar zijne bezittingen na de veroordeeling terstond door de waakzame Kerk genaast waren, kon onze pater er niet aan denken om de boeten in klinkende munt te voldoen.
|
|