| |
| |
| |
Hoe de Darwinianen de natuur op het tooneel brengen.
Ondertusschen laten wij aan de Darwinianen 't genot oni hunne ‘Nuchtere Dichtjes’ op te luisteren met eenige bloemen van dwepende natnnrliefde en fijn berekende zinnelijkheid, terwijl wij onzen lezers de maat der aesthetische beschouwingen gaan vol meten met een vluchtigen blik op het tooneel van Nieuw-Berlijn.
Ja, lach maar niet ongeloovig! Die Darwinianen hadden hun tooneel, en ik verzoek u ernstig er niet minachtend over te denken. Want hunne schouwspeelkunst stond veel hooger dan de onze. Boven den ingang van den nationalen schouwburg te Nieuw-Berlijn prijkte met groote letters het opschrift: Leerschool voor het volk. En met recht droeg die kunst daar dezen naam; want praktisch was zij, zooals alles, wat in Darwinia geschiedde. Wat men ten onzent op het tooneel ziet en hoort, zijn vrij onnatuurlijke, dingen en niets beduidende praatjes. Maar wie eene voorstelling van onze Darwinianen bijwoonde, wist, dat hij wijzer t'huis zou komen.
Als het daar bij voorbeeld in het stnk te pas kwam, dat een dief moest inbreken, dan stond hij niet maar met een sleutel wat te frommelen aan een op doek geschilderd slot. Neen, dan stond er werkelijk eene brandkast van het beste model op het tooneel, en dan gaf de acteur bij zijne handeling eene volledige verklaring van
| |
| |
de handgrepen, waarmee zulk een stuk op de beste wijs kan geopend worden. Werd een moord vertoond, dan zeide de acteur erbij: ziet, mijne heeren en dames, juist daar moet men stooten, tusschen de zoo en zooveelste rib, dan is men zeker van goed gevolg, 't Volk volgde zulke voorstellingen met de meeste belangstelling, en als het bij zulke treffende plaatsen ‘bis’ riep, had de acteur de goedheid van de noodige toelichting nog eens en duidelijker te herhalen. Het tooneel werd dienstbaar gemaakt aan allerlei nuttige lessen. Nu eens leerde men er het middel om valsche munt te slaan, dan weer de kunstgrepen om jongelieden te verleiden, 't Meest zou ons laf-kiesch publiek zich geërgerd hebben aan de tooneeleu van praktische liefde, die somtijds met kleuren en geuren werden opgevoerd. Maar deze hadden de uitstekende werking, dat zij de jeugd in Darwinia verlosten van 't gevoel der schaamte en preutschheid en dat vooral de jonge dames zich de borst harnasten met het pantser, waardoor de geëmancipeerde vrouw zich van de schuchtere leden, harer kunne pleegt te onderscheiden. Tot afwisseling vertoonde men ook onschuldige zaken: soms gaf de acteur een recept ten beste voor 't bereiden van een nieuw soort van pudding, - in 't kort, ieder vond er van zijne gading. Elk stuk hield zich tot in de kleinste bijzonderheden volkomen getrouw aan de natuur.
Wie te huis nog nooit gezien had, hoe een mensch sterft, kon naar hartelust in den schouwburg alle mogelijke soorten en het geheele verloop van den doodstrijd bespieden. Er waren acteurs, die het in deze specialiteit zeer ver hadden gebracht. Eens was het gebeurd, dat zulk een schouwspeler inderdaad op het tooneel door de cholera werd overvallen. De man lag te krimpen en te kermen. Zijn doodstrijd was vreeselijk om aan te zien. Maar het goede publiek was zoo gewoon
| |
| |
aan nabootsingen van dezen aard, dat het niet anders meende, of het kwam zoo in 's mans rol te pas. Nog nooit, dacht men, had de kunst de natuur zoo getrouw nagebootst. Eene ademlooze stilte heerschte. De directeur had op het punt gestaan om den ongelukkigen lijder te laten opnemen en wegbrengen. Maar toen hij bemerkte, in welke dwaling de toeschouwers verkeerden, liet hij de goede moeder natuur stil haren gang gaan. De doodstrijd duurde lang, meer dan een uur. Maar niemand verveelde zich. Ieder dacht: deze acteur begrijpt zijne rol eerst goed. Anderen maken het veel te kort. Laten zij allen van onzen onovertreffelijken Wilhelm leeren, welk eene hoogte de kunst kan bereiken!
Eindelijk gaf de man den doodsnik en bleef roerloos liggen met akelig verwrongene trekken. Kijk, dat was nog een tableau vivant op den koop toe! Waarlijk, die kerel wist, wat een fatsoenlijk publiek toekwam!
Toen dit stilliggen een minuut of vijf geduurd had, meende het publiek, 't was nu lang genoeg geweest. Eén van de toeschouwers gaf het teeken, en de geheele zaal brak in een daverend applaus uit. Het regende bloemruikers en kransen. Een van deze viel juist op het gelaat van den doode. Hij vertrok geene enkele spier. Zie, riep men, daar hebt gij het toppunt van de kunst! Die kerel heeft al zijne spieren zoodanig in zijne macht, dat ge hem met eene veer onder den neus zoudt kunnen kittelen, zonder dat hij begint te lachen of te niezen. Bravo, Wilhelm, bravo, bravo...!
Denkt ge, dat Wilhelm thans voor goed had afgespeeld? - Misgeraden! Zijne rol was nog niet ten einde. De directeur liet een paar man aanrukken, om hem op te nemen. Heer in den hemel, hoe was 't mogelijk, dat iemand zich tot het laatste toe zoo goed houdt! Volkomen slap waren al de leden, het hoofd bungelde onder 't wegdragen in
| |
| |
de schijnbaar onmogelijkste positie, en toch verloren de trekken niets van hunne afgrijselijke uitdrukking.
Nauwelijks waren de dragers met hun last verdwenen, of daar klonk het allerwegen: Bis, bis, Wilhelm voor!
't Gejuich ging ovev in gebrul. De verdienstelijke kunstenaar zou zich, het kostte, wal het wilde, vertoonen, om de hem rechtmatig toekomende hulde te ontvangen. Het gebouw dreigde in te storten.
De directeur werd eenigszins met de zaak verlegen. Daar bemerkte hij toevallig, dat de verstijving buitengewoon spoedig een aanvang nam. Wacht, daar kon hij nog partij van trekken...
Fluks begaf hij zich op het tooneel, boog glimlachend en verzocht het publiek beleefd eenige minuten geduld te hebben, daar de beroemde Wilhelm eene nieuwe verrassing voorbereidde, doch dat hiertoe eene pauze van een half uur vereischt werd.
Nu oefende ieder geduld. De directeur gebruikte dezen tijd om het lijk te ontkleeden, het een doodshemd aan te trekken en het op eene baar te leggen.
Weder klonk de schel. Het gordijn ging op, en in de grootste spanning wachtte het publiek op de dingen, die nu zouden komen. Daar kwam de baar te voorschijn, gedragen door zes mannen in rouwgewaad gekleed. Zij was met een zwart laken overdekt. Zwijgend zetten de dragers hun last neder. Op gegeven teeken werd het kleed weggetrokken. En zoowaar, nu had de onverbeterlijke kunstenaar zich omgetooverd in een lijk. Niets ontbrak. Daar zag men de wassen lijkkleur. De straks nog zoo verwrongene trekken drukten thans de strakke kalmte van den dood uit. Men kon de stijfheid der spieren zien. En op een wenk van den directeur tilden twee der dragers den kunstenaar in de hoogte, plaatsten hem nu eens op de voeten, dan weer
| |
| |
op het hoofd. En zie, onder al die bewegingen boog geen enkel lid. Men zou erop gezworen hebben, dat het een wezenlijk lijk was.
De verbazing over zooveel kunstvaardigheid kende geene grenzen meer, en toen Wilhelm weder op de baar was gelegd en plechtig weggedragen, stegen de toejuichingen bijna tot waanzin. Het geroep nam geen einde. Wat zou de arme directeur doen? Bekennen, dat hij het publiek bedrogen had door de werkelijkheid in plaats van den schijn te vertoonen? Neen, dat ging in geen geval. Deze teleurstelling zou de geestdrift hebben doen verkeeren in blinde woede. De mogelijkheid bestond, dat het opgewonden volk het gebouw omver haalde en hem zelven verscheurde.
Daar schoot hem eene uitkomst te binnen. Weldra trad hij met beleefde buigingen en een vriendelijken glimlach voor de voetlichten. - Zou het mogelijk zijn, dat hij eene nieuwe verrassing kwam aankondigen?.... Diepe stilte!....
Dames en heeren, sprak de man, - tot mijn innig leedwezen kom ik u eene droevige tijding meedeelen. Het schijnt, dat de heer Wilhelm zich door zijn edelen naijver om het hoogste te leveren, van 't geen de kunst vermag, tot te groote inspanning heeft laten meesleepen. Nauwelijks was hij in de meesterlijke houding, waarin gij hem 't laatst bewonderd et, van het tooneel gedragen, of hij werd getroffen door een zeer ernstig zenuwtoeval. Ofschoon nog niet alle hoop verloren is, mag ik u niet verzwijgen, dat men het ergste ducht. Ongetwijfeld druk ik uw aller gevoelen uit door de voorstelling voor gesloten te verklaren en den wensch uit te spreken, dat onze groote Wilhem voor de kunst, voor Nieuw-Berlijn, voor Darwinia, voor de menschbeid, voor de aarde moge behouden blijven.
| |
| |
In diep neerslachtige stemming verwijderde het publiek zich. De beroemdste specialiteiten in elk vak der geneeskunde werden gehaald. Allen constateerden zij, dat Wilhelm het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had. Over de vermoedelijke oorzaak echter van s mans dood ontstond een hevige twist tusschen de geleerden. Geen van hen kon toegeven, dat de ongelukkige bezweken was aan eenig gebrek van het lichaamsdeel, waarvan hij zijne speciale studie had gemaakt. En daar de slimme directeur wel zorg droeg, dat de medicus, die de cholera beoefende, er niet bij werd gehaald, bleef het ware beloop der zaak een diep geheim.
Den volgenden morgen klonk de treurmare door geheel het land: de acteur Wilhelm is overleden. Hij heeft zich dood gespeeld.
Het groote dagblad eindigde de lofrede op 's mans verdiensten met deze treffende woorden: De geheele natie is in diepen rouw gedompeld. Maar voor den kunstenaar zelven moet het eene zoete gewaarwording zijn geweest in de oogenblikkən van den korten en zachten doodsstrijd tot zich zelven te kunnen zeggen: Sterf nu, Wilhelm, want gij hebt het hoogste standpunt in de kunst bereikt. Sterf, voordat gij wellicht in een zwak oogenblik iets van uwen roem zoudt verliezen!
Behoef ik hierbij te voegen, dat tal van standbeelden voor den grooten Wilhelm verrezen. Zij stelden hem echter niet voor in eene der houdingen van zijn kortstondigen roem. Immers van alle schoone kunsten op Darwinia was de beeldhouwkunst de eenige, die zich niet afgaf met het nabootsen der natuur. Alle standbeelden hielden zich nauwgezet aan de leer der proportiën en waren volgens de regels der kunst met zeer geringe afwijkingen steeds in dezelfde houding voorgesteld en als naar één model gemaakt. 't Viel wel zeer moeilijk er eenige gelijkenis met de groote mannen, die zij moesten
| |
| |
voorstellen, aan te ontdekken. Doch tot dit doel stonden de namen in groote letters op de voetstukken uitgebijteld.
De Faam, die alles tot in 't oneindige pleegt te vergrooten, verkondigde, dat Wilhelm, toen hij achter de schermen was weggedragen, de hem door het dagblad in den mond gelegde woorden inderdaad in profetische geestverrukking zou hebben uitgesproken en dat hij toen met een glimlach om den mond in elkander was gezonken.
|
|