Welnu, zeide de president, dan is de beurt aan Dr. Wilhelm Kobalt.
Mijnheer de voorzitter, sprak deze, 't was mijn voornemen de overbodigheid van een godsbegrip te betoogen en het goed recht der mechanische oorzaken uiteen te zetten. Maar daar het mij niet mogelijk is, dit in tien minuten ten einde te brengen, laat ook ik het woord aan anderen over.
Wel, riep eene stem, spreek dan langer dan tien minuten, des noods den heelen dag! Dan komt er wat in den pot, en wij zullen niet al te scherp toeluisteren.
Zulke gierigaards, die aristocratische oud-liberalen! hoorde men vrij duidelijk zeggen.
Nu, als gij lust hebt om te betalen, neem dan zelf het woord op!
Ik? Ik heb niets te zeggen!
Dat was een der Darwiniaansche zeventigmannen nooit gebeurd, dat hij niets te zeggen of te amendeeren had.
De voorzitter riep de overigen, die zich hadden aangemeld, op de rij af, maar kreeg van allen 't zelfde bescheid.
Het was duidelijk: geen enkel Darwiniaansch kamerlid voelde zich bij machte om binnen tien minuten zijn gevoelen te zeggen.
Zie zoo, dacht Glatthaut, terwijl hij zich vergenoegd de handen wreef, ik heb het liberale middel gevonden om die liberale heeren te muilbanden.
Dan, hernam de voorzitter, zal ik art. 1 in stemming brengen.
Daar nu bij het reglement van orde voldoende voorzien was tegen het zoogenaamde ‘doodstemmen’, sprak het van zelf, dat het artikel met algemeene stemmen werd aangenomen.
Een tweede voorstel ging verder. Daar nu toch een