| |
| |
| |
Een persoon, die volkomen aan zijn naam beantwoordt. Een leerzaam exempel voor jongelui, die fortuin willen maken.
't Kwam alles uit, zooals de levenswijze Ohnemark voorspeld had. Lang bleef hij niet in 't bezit van de gestolene ideeën. Toen het publiek elken avond zijn talent toejuichte en men over dag den inhoud zijner voordrachten begon te bespreken, kwam er weldra een van dat soort van lieden, die altijd naar de publieke opinie zitten uit te kijken evenals een molenaar naar den wind. Van welken kant de wind waait, kan hem niet schelen, als die wind maar sterk genoeg is om zijne wieken lustig te doen draaien. De ideeën, die in den smaak van 't publiek vallen, zijn dan het koren, dat hij fijn of grof maalt, en vervalscht, - alles naar believen.
Ik heb de eer aan mijne lezers voor te stellen den heer Glatthaut, in Darwinia een kind van zijn tijd, - natuurlijk niet van onzen tijd, die vaste en eerlijke beginselen huldigt. Ik moet bekennen, de naam Glatthaut klinkt niet zeer aristocratisch, maar heeft dit besliste voordeel, dat hij volkomen aan 's mans karakter en manieren beantwoordt. Glad was zijne tronie en glad was zijne tong. Glad waren zijne manieren, zoodat hij in alle kringen wist door te dringen. Glad waren zijne beginselen, zoodat er geene denkwijs was, in welke hij zich niet kon voegen. Glad was zijn geweten, zoodat
| |
| |
het met goed gevolg zou geslipt zijn door het oog van de naald, dat wij allen immers moeten zien door te komen om het hemelrijk binnen te treden. Glatthaut was door al deze eigenschappen in de wieg gelegd om een beroemd man te worden en fortuin te maken.
Hij was overigens niet van hooge afkomst. Zijn stamboom ontsproot bij de langarmers of kromruggers, en zelfs geen vrouwelijke tak ervan had de eer in een der zeven adellijke geslachten te reiken. Bij de vermenging der menschenrassen had zijne familie de eigenaardige kenmerken van den krommen rug en de lange armen verloren. Glatthaut was recht van lijf en leden en derhalve een zeldzaam voorbeeld van schoonheid onder de plebeïsche Darwinianen, die meer en meer in een leelijk en scrophuleus type vervielen. Hij bezat echter twee eigenschappen, die hij zonder twijfel van zijne voorouders geerfd had: zijn ruggegraat was in de hoogste mate buigzaam en nog altijd geneigd om zich te krommen. Verder verheugde hij zich in de scherpheid van tong en gevatheid, die men bij gebochelden pleegt waar te nemen.
De familie had de eerste brandewijnfabriek in Darwinia opgericht, en had zich door deze industrie in den tijd, toen er in dit vak nog geene concurrentie bestond, onmetelijke schatten verworven.
Deze rijkdom was oorzaak, dat onze Glatthaut tot de studie bestemd werd. Een ongehoord voorbeeld, dat iemand van plebeïsche afkomst in Darwinia het waagde in de kaste der aristocratische geleerden binnen te dringen! - In 't begin van zijn studietijd moest Glatthaut menige smadelijke behandeling doorstaan. Maar hij wist zich erin te schikken. Zijne gladde en rappe tong had altijd een antwoord gereed, waardoor de beleediging in eene aardigheid werd omgezet. En daar Glatthaut inderdaad niet van vernuft en vlugheid verstoken was, moest
| |
| |
de vrij botte studentenaristocratie deze schermutseling spoedig laten varen. De kerel, zeide men, was zoo glad, dat er geen vat op hem te krijgen was.
Toen hij eenmaal zoover gekomen was, dat men hem niet meer beleedigde, had hij zijne zaak gewonnen. In alle studentengezelschappen drong hij zich in. Daar was hij de onvermoeide grappenmaker. Ook was zijn streven niet om op eens anders zak te teren: integendeel, hij was niet gierig en zijn vermogen stelde hem in staat om als groot heer te leven. Vooral richtte hij zijn geschut op zulke aristocraten, wier domheid zoo groot was, dat zij zelfs door hunne domme collega's voor den gek werden gehouden. Dezen nam Glatthaut in bescherming. Zoo werd hij een persoon van gewicht.
Met dit patronaatschap over de domsten had hij een verder reikend doel. Door eene zonderlinge speling der natuur, waarvan men elders niet licht een voorbeeld zal aantreffen, was het in Darwinia zoo gesteld, dat de domste en botste studenten de zonen waren van de beroemde professoren der universiteit en van de met hen verwante kliek der geleerde landsbestuurders.
Door de lofredenen, die deze vrienden op Glatthaut hielden, en door de vele verplichtingen, die zij aan hem hadden, kwamen de aristocratische familiën zoo ver, dat zij over 't bezwaar van Glatthaut's lage afkomst heenstapten en hare huizen voor hem openden. Dit had onze vriend juist gewenscht. Toen hij eenmaal een enkel steunpunt had gevonden, bracht zijne lenigheid hem overal, waar hij wilde wezen.
Wat een bescheiden en wellevend jongmensch is die Glatthaut toch, zeiden de professoren en de met hen verwante geleerden. Welk een doorzicht in allerlei zaken, welk een bezadigdheid op zoo jeugdigen leeftijd! Ofschoon hij schatrijk is en allicht iets van de dierlijke plebeïsche
| |
| |
neigingen kon hebben meegebracht, hoort men toch nooit iets tot zijn nadeel.
Nu moet ge uit zulke lofredenen niet opmaken, dat Glatthaut inderdaad zoo bijzonder zedig en ingetogen leefde. Maar, hoe jong ook, bezat hij de levenswijsheid van den goed gedrilden uitspatter, die zijne liefhebberijen drijft, zonder ooit het publiek erdoor te ergeren. Glatthaut wist, op welke tijden hij veilig en op zijn gemak kon dronken zijn. Glatthaut speelde hoog, maar enkel met geroutineerde spelers, die niet meer met hunne roekeloosheid zwetsen. Glatthaut bedreef alle mogelijke zonden der jeugd in dubbele, ja, in driedubbele mate, maar op de manier van een hoog geplaatst persoon, die weet, dat hij voor alles zijn goeden naam moet bewaren. Glatthaut beantwoordde ook in dit vak aan zijn naam: hij verstond de kunst om zich van tijd tot tijd naar hartelust in den poel der zonde te wentelen en er toch uit te voorschijn te komen, zonder dat een smetje op zijne gladde huid kleefde. Bij slot van rekening hadden de oude heeren, die hem hunnen zoons tot exempel stelden toch gelijk. Hij was op dat pad een wegwijzer voor Darwinia's deftig voorname en zedelijk diep verdorvene jongelingschap.
De dames der aristocratie van Darwinia fluisterden: wat een charmant heer! Wat kan hij fijne komplimenten maken. Hoe verstaat hij de kunst om u de ‘raarste’ dingen zoo te zeggen, dat ge er toch pret in hebt en erom lachen moet.
In één woord, Glatthaut was het troetelkind van heel het aristocratische Nieuw-Berlijn.
Ik zeide, dat Glatthaut geene vaste beginselen had. Daarin heb ik mij deerlijk vergist. Behalve het beginsel, dat een mensch slechts één doel moet kennen: het bevorderen van zijn eigen belang door fatsoenlijk egoistische
| |
| |
middelen, hield hij er nog eene grondstelling op na, waarmee men 't heel ver in de maatschappij brengt. Glatthaut had een verschrikkelijken afkeer van alles, wat excentriek is. Precies doen, wat de meerderheid doet, vinnig afgeven op alle persoonlijkheden, die hun eigen weg bewandelen en, 't zij met opzet, 't zij onwillekeurig, menigmaal met de denkbeelden en handelwijs der fatsoenlijke meerderheid in strijd komen. Het gewoonterecht vóór alles huldigen, al komt het ook in strijd met gezond verstand en eerlijkheid. Zich naar alles, wat aristocratisch denkt en handelt schikken, - dat was Glatthaut's onwrikbaar beginsel.
Hieraan bleef hij gedurende zijn geheelen studietijd getrouw. Hoewel hij met zijn vlug verstand de kinderachtige studie in vier jaren had kunnen voleindigen, bracht zijne levenswijsheid mee, dat hij er even langen tijd over moest doorbrengen, als men in Nieuw-Berlijn gewoon was: dat wil zeggen, minstens een achttal jaren. - Zeer gemakkelijk had hij de gewone inpompers kunnen ontberen, omdat het hem licht viel in zeer korten tijd een helder inzicht in alle zaken te verkrijgen en omdat hij van nature ook volstrekt niet traag was. Maar het fatsoen aan de universiteit bracht mee, dat men zich van den bijstand dezer heeren bediende en dat men zich voor dom en lui uitgaf. Zoo maakte Glatthaut zich een punt van eer om eveneens de grootste onverschilligheid jegens elk wetenschappelijk streven te veinzen. Ofschoon sommige professoren in geene twintig jaren iets nieuws verteld hadden en Glatthaut zeer wel wist, uit welke na bij de hand liggende bronnen zij hunne onbeduidende wetenschappelijke orakels in der tijd geput hadden, zag men hem juist het getrouwst zitten op de colleges, waar de wetenschap in den meest verroesten vorm werd aangeboden, en aan zulke verkondigers de meest onverdeelde aandacht
| |
| |
wijden, ja bewondering voor hen aan den dag leggen. De leeperd! Hij wist heel goed, dat onder die armen van geest de aristocratie der wetenschap en dus ook de autoriteiten van Darwinia schuilden. Natuurlijk, als zulke heeren van den beginne geen invloed hadden gehad, zouden zij 't met hunne povere talenten nooit zoo ver hebben gebracht. Dat was heel juist ingezien. Iemand, die een professoraat niet door zijne bekwaamheden heeft verkregen, moet andere middelen tot zijn dienst hebben. En die zich zelven zonder wettige aanspraak zoo ver heeft gebracht, kent den weg, om mij ook ver te brengen. Dat sluit als eene bus.
Juist van zulke heeren was Glatthaut de trouwe volger. Bij hen bracht hij druk bezoeken. Hen vleide en fleemde hij in tegenwoordigheid van anderen zoo omzichtig, dat men 't aan achting voor hun ouderdom en stand toeschreef, maar in hun eigen familiekring vaak op de laagste en walgelijkste manier.
Op deze wijs bracht hij het zoo ver, dat hij een vertrouwd vriend werd bij den ouden professor in de staathuishoudkunde Knarr von Knorrenstein, een nakomeling van een der geleerde stichters van de kolonie. 't Was echter niet enkel 's hoogleeraars invloedrijke persoonlijkheid, die onzen Glatthaut tot den trouwsten bezoeker van dit huis maakte. Knarr von Knorrenstein had eene dochter....
Zie zoo, zegt de lezeres en wellicht ook menig lezer, daar krijgen wij in deze dorre geschiedenis dan toch eindelijk eene liefdeshistorie. 't Zal nu op eene schaking of op een zelfmoord of op iets dergelijks uitloopen. In allen gevalle krijgen we tot afwisseling eens een vrouwenkarakter. Beter laat dan nooit!
Ach, waarde lezeres, verheug u niet te spoedig! Bezit mijn alledaagsche, maar leepe Glatthaut karaktertrekken,
| |
| |
die mij mogelijk in staat zouden stellen om, als 't noodig was, een berucht zakkenroller van hem te maken, mademoiselle Emma Knarr von Knorrenstein is eigenlijk van dien aard, dat zij ten eenenmale onbruikbaar is in een boek, dat eenige aanspraak op onderhoudendheid wil maken. Emma was voor eene jonge dame reeds vrij bedaagd, ongeveer twee en dertig jaren oud, zoodat zij een zestal jaarkringen meer had doorleefd dan Glatthaut. Zij was geel en mager, een weinig scheef van postuur. Men zeide, dat zij een stalen korset of harnas droeg en daarbij in beugels ging. Kwaadwilligen meenden te kunnen opgeven, bij wien zij hare tanden en haren kocht. De chirurg, met wien zij drukke raadplegingen hield, zou waarschijnlijk meer eigenschappen van haar kunnen aan 't licht brengen, dan waartoe ik in staat ben. Maar dit weet ik wel, dat zij bij al deze hoedanigheden van 't lichaam eene buitengewone mate van domheid bezat. Dat kon zij trouwens niet helpen; want de philosoof Schopenhauer beweert, dat de kinderen doorgaans veroordeeld zijn om het verstand der moeder en het karakter of de gemoedshoedanigheden van den vader voort te planten. Hoedanig 't nu met het verstand van die moeder gesteld was, zult gij best zelf kunnen opmaken, als ik u vertel, dat zij eene van de aristocratische dames op Darwinia was, die het eerst in de handen der zwarte heeren geraakte. Dat mademoiselle Emma de onverschilligheid in eigen persoon was, kon men haar ook niet kwalijk nemen. Zij was immers eene echte dochter van den invloedrijken professor Knar von Knorrenstein.
Aan deze dame maakte Grlatthaut ijverig het hof. En zonder u met verdere omstandigheden van deze vrijage op te houden, zij kort en goed gezegd, dat hij op de gebruikelijke wijs naar hare hand dong en die op zekeren mooien dag kreeg.
| |
| |
Dit was op 't oogenblik het toppunt van Glatthaut's wenschen. Nu hij, de volbloed plebeïer, eenmaal als lid eener aristocratische familie was aangenomen, was het voor iemand van zijne gaven een kinderwerk om het hoogste standpunt te bereiken. Leelijk was zijne vrouw, dit moest Glatthaut bekennen; maar wat gaf een burger van Darwinia daarom? In het bloed van deze heeren en dames was nog altijd iets overgebleven van de oude sexual selection, die, zooals men weet, haar voornaamsten steun vindt in de polygamistische neigingen van het mannelijk geslacht, die zonder twijfel door een man als Glatthaut op de meest fatsoenlijke manier zouden ingewilligd worden.
Kort en goed. Glatthaut promoveerde met den meesten lof, brak op handige wijs eenige liaisons af, die hem in den weg zouden kunnen staan, knoopte andere aan en vierde met veel luister zijne trouwpartij.
|
|