| |
| |
| |
De landskinderen passen de nieuwe leer toe op hunne onschuldige vrijages. Knarr doceert rustig onder 't gewoel van den burgerkrijg. Knöff verklaart de jonge dames voor incompetent om over hare hand en haar hart te beschikken. Hij gelooft niet aan den veredelenden invloed van 't verliefdzijn. Knarr philosofeert zoolang, totdat hij de quaestie heeft opgelost.
Op zekeren dag deed Knöff met de heeren Knarr en Schwarzsalz eene wandeling naar Büchnersburg om een bezoek te brengen aan het park der groothanders-kinderen. Reeds op grooten afstand hoorden zij een luid geschreeuw en gebrul, vermengd met gillen en lachen van schelle vrouwenstemmen. Zij verhaastten den tred en aanschouwden weldra een zonderling tooneel. Al de mannen van het ras der groothandigen waren in een heftigen strijd gewikkeld. Met stokken en steenen sloegen zij dapper op elkander los. En 't bleek ernst te zijn; want het bloed vloeide met stroomen en velen lagen voor dood op den grond of hadden misschien reeds den adem uitgeblazen. De geheele gemeente der vrouwen stond om het strijdperk geschaard. Met stem en gebaren hitsten zij de strijdenden aan, doch wachtten zich wel om zelven aandeel aan 't gevecht te nemen.
Het sneed Knöff door de ziel, dat hier op eene doellooze wijs een deel der werkkrachten van den staat te loor ging.
Wat beteekent dit rumoer, mannen? riep hij. Ik beveel u, houdt op!
| |
| |
Maar bij het heidensch spektakel en in de hitte van 't gevecht hoorde niemand hem. Zijne tegenwoordigheid werd zelfs niet opgemerkt.
Loop haastig, zeide hij tot Schwarzsalz, en haal de pedellen!
Deze haastte zich wel om aan 't bevel te voldoen, maar door den afstand van de hoofdplaats moest het meer dan een uur duren, voordat hij met de ontbodene hulp op het slagveld kon verschijnen.
Knöff had dus ruim den tijd om den kamp te aanschouwen en van ergenis en woede bijna uit zijn vel te springen.
't Scheen wel, dat de mannen twee aan twee kampten. Viel er een, dan juichten de vrouwen luid. De overwinnaar wierp haar een vergenoegden blik toe en stortte zich aanstonds op een anderen kampioen. 't Moest dus ten slotte gaan als bij een wedloop, waar ten laatste slechts één als overwinnaar van allen overblijft. En het einde van den strijd zou onverbiddelijk de verdelging van 't geheele ras ten gevolge hebben.
't Meest bevreemdde het Knöff, dat onze vriend Kikiochud het woedendst van allen sloeg en hieuw. Van dien man zou Knöff allerminst zoo iets verwacht hebben. Niemand toch van al de inboorlingen had de Darwintheorie zoo goed begrepen als hij. Hij was de beste discipel van dr. Knarr en had geene enkele van diens voorlezingen verzuimd. Omdat hij onder de dragers der grootste handen behoorde en zeer mikrocephaal was, had Knöff hem altijd met zekere onderscheiding behandeld en rekende hij het meest op zijn invloed om de kolonie der woeste dommekrachten in orde te houden.
Nu zal 't misschien enkele lezers verwonderen, dat zoo'n dier-mensch de beginselen der ware leer zoo flink begreep. Maar men bedenke wèl, dat tot het opvatten en verwerken van het Darwinismus juist geen bijzonder
| |
| |
groot en van fijne windingen voorzien hersenvolume vereischt wordt. De zaak is zoo eenvoudig en natuurlijk, dat deze leer met recht mag gelden als de alleen zaligmakende zoowel voor de wijzen dezer aarde als voor ‘de armen van geest’.
Eindelijk kwam Schwarzsalz met het korps der pedellen aanrukken.
Grijpt Kikiochud en brengt hem hier! beval Knöff.
Met hunne zwepen omhoog geheven vielen de met bloed half razend gevoederde kerels op de strijdenden in. Met rauwe vreugdekreten zwaaiden zij de looden kogels. Deze suisden door de lucht en vielen met doffe slagen op de schedels der weerspannigen. Weldra hadden zij zich een bloedigen weg gebaand tot de plaats, waar Kikiochud als een gorilla knarsetandend met zijn stok om zich heen sloeg. Tegelijk dreunden twee kogels op zijne hersenpan en zouden die gewis verbrijzeld hebben, als dit bedeksel van 's menschen geest bij hem niet minstens de dikte van vier centimeters had gehad, - waaruit de lezer licht kan narekenen, hoe weinig ruimte daarbinnen voor dien geest zelven overschoot.
De dreuning had echter ten gevolge, dat Kikiochud zich omwendde. Op het gezicht der deftige handhavers van 't algemeen welzijn kwam hij plotseling tot bezinning. Van dit oogenblik maakten de pedellen gebruik om hem te knevelen en uit het gedrang voor Knöff te sleuren.
Roekelooze, schreeuwde deze hem toe, wat onderstaat gij?
Daar stond de man, den met bloed bespatten knuppel in de hand, de oogen met bloed beloopen, terwijl stroomen bloeds hem langs de kaken gutsten. Wel trilde hij van toorn en inspanning. Maar toch verscheen oogenblikkelijk een grijnslach op zijn gelaat en stiet hij uit hijgende borst de woorden:
Sexual selection!
Sexual selection, herhaalde Knöff, wat heeft de keur- | |
| |
lezing door middel van 't paren met dit moordtooneel te maken?
De sterksten krijgen de beste vrouwen, hernam de man. De zwakken delven het onderspit en worden gedood of moeten zich met de minste vrouwen behelpen. Op deze wijs krijgt gij een forsch en veredeld ras.
Heb ik ieder dan niet zijne vrouw toegewezen?
Jawel! Maar de vrouwen waren met die huwelijken niet tevreden. Zij zeiden, dat zij zelven wilden kiezen. Er was geen huis meer met haar te houden, en de heele boel liep als wilde beesten door elkander. De eene man kreeg wel tien vrouwen en andere hadden er geene. Zoo is de strijd begonnen.
Hadt gij mij er maar bij geroepen, dan zou ik de huwelijken wel weer verschikt hebben.
't Zou toch niet geholpen hebben, want de andere kunst der sexual selection werd toegepast.
Welke andere kunst?
Wel, hoe is de pauw, de kalkoensche haan, de paradijsvogel aan zijn staart gekomen? Door de aanhoudende poging om zich voor de wijfjes zoo fraai mogelijk voor te doen. Niet waar? Hoe hebben de zangvogels hunne schoone liederen geleerd? Door voor de wijfjes een wedstrijd in muzikale talenten te houden. 't Is bewezen, dat de wijfjes als eene jury toeluisteren en de beste zangers nemen. Nu, zoo begonnen bij ons ook de mannen met hunne handen te pronken.
Nu, hadt gij hen maar laten pronken en de sierlijkste groothanders met de beste vrouwen laten wegloopen. Dan had ik een mooi ras gekregen, zonder dat minstens de helft werd doodgeslagen.
Ja maar, heer, dan waren de minder geschikte individuen toch ook in leven gebleven en 't ras allicht weer bedorven. Daarom is een gevecht op leven en dood evenals bij leeuwen en buffels toch verkieslijker.
| |
| |
Hier viel Knarr op gemoedelijken toon in de rede:
Man, man, heb ik u dat geleerd? Neen! Toen ik handelde over de sexual selection heb ik gezegd, dat de mannelijke dieren in den regel een hevigen strijd voeren om 't bezit der vrouwelijke, dat door dezen kamp zwakkere en minder weerbare individuen te gronde gaan en de sterkere, die met voordeelige eigenschappen zijn toegerust, overblijven; dat deze voordeelige eigenaardigheden erfelijk worden en bij elke generatie duidelijker te voorschijn treden; en dat zoodoende de strijd bij 't paren een der middelen in de natuur is, waardoor de wezens veredeld, veranderd worden en eindelijk nieuwe soorten ontstaan. Ik heb er bijgevoegd, dat hieraan haren oorsprong hebben te danken zekere eigenaardigheden, die alleen bij de mannelijke individuen eener soort worden aangetroffen, zooals de manen van den leeuw, die uitnemend dienst doen om de beten, die de mededingers elkander aan den hals plegen toe te brengen af te weren. Het individu, dat door zeker toeval een bosje dichte haren aan den nek had, bezat een voorrecht boven zijne mededingers. Hij overwon hen natuurlijk. De door hem geteelde jongen hadden grootere bosjes. De volgende nog grootere. Zij verdelgden steeds de andere leeuwen zonder haarbosjes. Zoo ontstonden de manen. 't Zelfde was het geval met aanvalswapenen, zooals de sporen der hanen. Ik heb verder gezegd, dat de natuur, als ware het met opzet, door de sexual selection ook naar een aesthetisch doel streeft. Dat de mannetjes hun best doen om bij den wedstrijd aan de wijfjes te behagen en dat deze - 't geen nog zoo dom niet is - de fraaiste pronkers plegen te nemen. Zoo zette de eerste pauw een onnoozel stukje staart op. Hij kreeg eene vrouw en kinderen. Die kinderen hadden al wat meer staart, behaagden op hun beurt weder meer aan de dames. De staart werd steeds grooter. De heeren met gewone staarten konden geene vrouwen en dus ook
| |
| |
geene jongen krijgen. Zoo bleven er ten laatste enkel mannelijke individuen met staatsiestaarten. Dat alles heb ik u gezegd en 't is heel natuurlijk. Misschien heb ik mij laten ontvallen, dat het wel mogelijk is, dat de man op deze manier aan den baard is gekomen. 't Kan zijn! Maar zeker weet ik, dat ik u geleerd heb, dat bij den mensch de sexual selection dienstbaar is tot veredeling der geestvermogens. Bij den mensch worden bij den wedstrijd om 't paren de meest intelligente mannen door de vrouwen voorgetrokken en gekozen. Zoo neemt door de sexual selection ons ras voortdurend toe in voortreffelijkheid van geestvermogens. Leer de Darwin-theorie verstaan, voordat gij haar in practijk brengt.
Schwarzsalz had den anthropoloog al lang met onverholen eerbied aangestaard. Hij bewonderde deze toewijding aan de wetenschap, die zich door 't steeds voortdurend rumoer van den burgerkrijg niet liet weerhouden om te doceeren, alsof hij in de collegezaal rustig op den katheder stond.
Knöff echter stampvoette van ongeduld. Hoe is 't mogelijk, riep hij, om zoo langdradig te zaniken, en dat nog wel ter wille van dien hondsvot, die er immers geen jota van begrijpt! Bovendien, mijnheer, zijn zooals altijd uwe gevolgtrekkingen uit onze theorie met het sop der bespiegeling en van het idealisme overgoten en dus valsch. 't Is een groote leugen, dat bij de paarkeus de meest intelligente mannen door de dames begunstigd worden. Dat is een leugen, zeg ik. De verstandige vrouwen laten zich bij de keus leiden door 't geld. En de onverstandige zien naar een mooi uiterlijk even goed als de pauwinnen. Ik durf gerust beweren, dat zij volstrekt niet op intelligentie gesteld zijn; dat integendeel eene gezegende mate van bekrompenheid van geestvermogens haar om verschillende redenen bijzonder welkom is. Ik herhaal het, precies als bij de pauwen. Als de veredeling van ons ras
| |
| |
moest afhangen van de paarkeus onzer jonge dames, dan, mijnheer, was er over eene eeuw geen enkel professor meer te vinden en de geheele beschaafde wereld bestond uit half onnoozele tweede luitenants. Of de pronksieraden, waarmede deze heeren de harten van 't schoone geslacht veroveren, bv. de epauletten en verder gouddraad, ten laatste vastgegroeide raseigenschappen zouden worden zooals de oogen op den staart van den pauw, dit durf ik niet beslissen. Dat echter de bron, waaruit de zoutelooze complimenten en eigenaardige wereldbeschaving, die de jonge dames bekoort, voortspruit, wel erfelijk is, weet ik zeker.
Gij zijt derhalve van meening, merkte de wijsgeerige doctor met de onverstoorbare kalmte der echte wetenschap aan, dat Darwin op de sexual selection of paarkeus te veel gewicht legt tot veredeling van 't ras?
Als Darwin denkt, dat door de keus der wijfjes het ras in intellectueel opzicht kan verbeterd worden, slaat hij als een blinde naar de kleuren. Geloof mij, als 't aan de vrouwen lag om ons geslacht te veranderen, gingen we met reuzenschreden terug naar de apen. Of waren indertijd de aapachtige Turco's niet de troetelkinderen der Duitsche dames? - En wat betreft den strijd der mannelijke individuen om 't bezit der wijfjes, daaraan hecht ik tot rasverbetering in zoover waarde, dat natuurlijk de sterksten en best gewapenden de overwinning behalen, terwijl de zwakkeren en slecht toegerusten te gronde gaan of in allen gevalle minder kans hebben om nakomelingen te verwekken. Maar praat mij niet van intellectueele veredeling. Of hebt gij nooit gezien, hoe gek een man zich aanstelt, als hij 't erop toelegt om het hart van eene schoone te winnen? Is het mogelijk aapachtiger grimassen te snijden, dan een heer doet, die bezig is om op een bal de dames zijn hof te maken? Hebt gij de laffe taal wel eens gehoord, die dan wordt uitgeslagen? Hebt gij een verliefd paar wel eens in den maneschijn be- | |
| |
spied? - Volslagen atavismus, mijnheer, terugval in de manieren van onze aapachtige voorouders!
Knarr verwijderde zich mistroostig. Hoe, dacht hij, zou de bedoeling van den grooten meester inderdaad zijn, dat de rasveredeling door sexual selection alleen geldig is bij organismen van lagere orden, maar dat bij hooger ontwikkelde diersoorten de natuur, aan haar zelve overgelaten, atavistisch werkt? Ja, ik geloof het wezenlijk! Zie maar eens, hoe de duiven, als zij bij de paarkeus worden vrijgelaten, de leelijkste wederhelften kiezen, als hadden zij het opzet om elk veredeld ras te vernietigen en in dat van de columba livida terug te zinken! Zou het daar ook liggen aan den slechten smaak der wijfjes evenals bij de menschen? En wat zijn de honden in hunne paarkeus verbazend onaesthetisch! - Dit brengt mij tot het besluit, dat de rasveredeling, vooral in aesthetisch opzicht, door sexual selection verouderd en afgeschaft is. Voor millioenen jaren heeft dit beginsel misschien kolossaal krachtig gewerkt, zoodat we er pronkjuweelen, als paradijsvogel en pauw, en dilettanten, als de nachtegaal, aan te danken hebben, maar bij menschengeheugenis werkt het niet meer: 't heeft zijne kracht verloren. Godin Selection heeft de vlag gestreken voor Godin Domestication.
Als deze geleerde anthropoloog eenmaal tot een wetenschappelijk resultaat was gekomen, deinsde hij niet terug voor de uiterste gevolgtrekkingen en had hij weldra de practische toepassing ervan ontdekt.
Waarom zou dat toch zoo zijn? redeneerde hij verder. Ha, daar heb ik het! Als eene diersoort tam wordt, zegt de natuur: loop nu naar den drommel! Ik heb lang genoeg met u gehaspeld; red thans u zelve! - Ja, zoo zal het zijn. Dan moet de kunstmatige paarkeus in de plaats treden van de natuurlijke. Doet zij dat niet, dan vervalt het ras weer in de macht der natuur en kan deze 't werk nog eens doen. Onbewust zien de veefokkers
| |
| |
dat in. Daarom laten zij bij de paring van paarden, koeien, schapen, varkens, kippen, duiven, dure hondenrassen, konijnen zelfs, de natuur geen woord meespreken. Alleen bij dieren, die niets waard zijn, zooals katten, menschen en straathonden, laat men in 't wilde weg paren. Er komt dan gewoonlijk ook niet veel bijzonders voor den dag, vooral niet bij de goede Duitschers: bij den dag meer bankroetiers, dieven, spillebeenige en bijziende luitenants, kromruggige hof- en andere raden. De menschen hebben daar eigenlijk ook geene andere waarde dan die van eenige ponden kanonsvleesch, die bij gelegenheid nutteloos worden weggeworpen. Hier echter in Darwinia hebben de menschen wel degelijk waarde, als arbeidskrachten. De paring moet dus kunstmatig gedreven worden. Ja, die Knöff is toch een knappe kerel, dat hij dit van den beginne heeft ingezien en er boos om is, dat thans de natuur dreigt de kunst te overweldigen. Maar in dezer voege, met die huwelijken, loopt de boel toch in de war. Hij heeft niet genoeg gerekend op den hardnekkigen zin der vrouwen, waar 't op 't stichten van huwelijken aankomt. Het heele huwelijk is een onding. Waarom moet toch eigenlijk een man slechts ééne vrouw hebben? Een maatschappelijk vooroordeel, waarin we zitten vastgeroest! De man toch heeft, zooals Knöff zeide, polygamistische neigingen. Dit blijkt zonneklaar in al onze groote steden en vooral bij de hoogere aristocratie. Waarom geene partij getrokken van deze duidelijke aanwijzing der natuur? Dat de vrouw daarentegen monogamistisch van aard zou zijn, doet, gesteld dat het waar is, niets ter zake. Ik denk, dat, als gij 't eens aan de keus der kippen overliet, om elk voor zich of met haar twaalven één haan te hebben, ieder van haar even goed als onze dames de geheele toewijding van haren heer gemaal zou eischen. Ik ben dus van meening, dat wij menschenstoeterijen moeten aanleggen, evenals we nu reeds kinderparken bezitten.
| |
| |
De vrouwen moeten doodeenvoudig worden opgesloten, om haar eensvooral de neiging tot sexual selection af te leeren. Versta mij wel! Ik wil niet in de barbaarschheid der harems en in de praktijken der Mormonen vervallen. De eerste de beste ellendeling, die veel geld heeft, moet zich niet naar willekeur vrouwen kunnen nemen. Neen, de staat moet streng toezicht oefenen. Hij moet stamboomen houden en zijn vaderlijk oog moet even streng toezien als dat van den veefokker. Ik zou zeggen: 't belang is hier nog grooter.
Knarr was recht verheugd, dat hij met die zaak van de sexual selection zoo spoedig ‘in 't reine’ was gekomen en versnelde zijne schreden om het plan aan zijne collega's voor te leggen.
|
|