| |
| |
| |
Knöff gaat aan de keurfokking van den mensch. Hij vaardigt het eerste decreet uit tot vestiging van een modelstaat. De heeren stichten betamelijke en passende huwelijken. Knöff comprometteert zich een weinig.
Na 't vertrek der zeelieden werd de toestand der inwoners van Darwinia over 't algemeen niet slechter. Met het schip was ook de groote voorraad rum verdwenen, en deze maatregel had veel radicaler gevolgen tot wering van de dronkenschap dan alle mogelijke afschaffingsgenootschappen en de hoogste belasting op het gedistelleerd zouden kunnen hebben.
Nu de gemoederen genoegzaam tot kalmte waren gegekomen, meenden de beschavers, dat het tijd werd om ernstig middelen te beramen tot eene wetenschappelijke toepassing der selectietheorie of keurfokking op den mensch.
Mijne heeren, sprak Knöff, wij hebben hier een terrein tot werkzaamheid, zoo schoon, als aan niemand vóór ons is te beurt gevallen. De keurfokking is tot dusverre enkel op huisdieren en planten toegepast. De bloemist levert volgens onze eenvoudige methode in 't verloop van weinige jaren bloemen in de kleur en 't patroon, die men verlangt. De groote meester zelf heeft zich een twintigtal jaren beziggehouden met het fokken van duivenrassen en heeft bewezen, dat uit ééne stamsoort de zonderlinge variëteiten van kroppers, pauwstaarten, tuimelaars en wat ge maar wilt, kunnen gefokt worden. Op paarden, koeien, schapen, varkens heeft men de grootste wonderen verricht enkel door zorgvuldige toe- | |
| |
passing van de wetten der overerving en veranderbaarheid der organismen. En de mensch, zoogenaamd de kroon der dierenwereld, is van al die zorg verstoken gebleven. Met al zijne geestelijke beschaving leeft hij in lichamelijk opzicht in 't wilde voort. Wat lust heeft, paart met elkander. Hoogstens neemt men bij de huwelijken in aanmerking adellijke geboorte en geld. Doch wat wint men daarmede? De paardenfokker zal wel zorgen, dat hij 't bloed zijner renners niet bederft door er dat van een karrepaard in te brengen. De boer zelfs houdt stamboomen van zijne koeien. Is zijn doel op het geven van melk gericht, dan zorgt hij, dat alleen de jongen van goede melkgevers met elkander paren. Fokt hij voor de slachtbank, dan laat hij slechts vereenigingen toe van afstammelingen der dragers van de zwaarste vleeschmassa's. Maar hoe gaat het bij den mensch? De dochter van den klerk, wiens beroep in vaardigheid der handen ligt, huwt met den zoon van den postbode, wiens beenen bijzonder ontwikkeld zijn. Ieder kiest het beroep, dat hij wil. 't Is een chaos van verwarring. 't Is eigenlijk een duizendste tref, als een mensch datgene uitoefent, waarvoor hij eigenlijk door zijn organisme bestemd werd. Ik stel u voor, mijne heeren, dat wij ons den dank des grooten meesters waardig maken en ons eene eeuwige verdienste bij de nakomelingschap verwerven door hier de keurfokking niet op dieren, maar op den mensch zelven toe te passen. Dan en dan alleen zal het blijken, mijne heeren, waartoe de mensch eigenlijk in staat is. Dan zullen wij loopers telen, die de renpaarden beschamen. Wij zullen oogen scheppen, die mikroskoop en teleskoop overbodig maken; handen, die het fijnste werktuig evenaren; hersenen, die, 't zij door geheugen, 't zij door scherpzinnig denken, alles, wat men ooit van wondermenschen gehoord heeft, ver overtreffen. Ik verzoek u mij op dit punt uwe gedachten mede te deelen.
| |
| |
Allen voelden zich door 't gewicht van dit voorstel overstelpt en wisten niet, van welken kant de zaak aan te vatten. Eindelijk sprak de officier:
Volgens mijn gevoelen, mijne heeren, hebben de menschen veel te lange neuzen. Waartoe is zulk een groot werktuig goed? 't Is bewezen, dat menschen met kleine neuzen even fijn ruiken als de dragers van groote modellen. De groote neuzen hebben bovendien belangrijke nadeelen. Bij kloppartijen wordt bepaald op de lange neuzen gemikt. Wie in het donker rondtast, stoot zich het eerst van alles den neus. De spreekwijs van het ‘rondleiden bij den neus’ en het ‘bij den neus hebben’ moge figuurlijk zijn, zooveel waarheid ligt erin, dat de groote neus den mensch enkel tot last is gegeven en niet een voordeel meebrengt. Want dat uit een aesthetisch oogpunt een ferme groote neus de voorkeur zou verdienen boven een stomp, kort fragmentje, dit houd ik louter voor een modevooroordeel. Wij, Germanen, doen juist hetgeen bij andere volken ook 't geval is: de het meest bij een ras voorkomende gebreken is men gaandeweg voor kenmerken van schoonheid gaan aanzien. Zoo bewonderen de Chinezen de horrelvoeten, de Hottentotten de stearopugia hunner dames; ieder volk vindt mooi, wat wel beschouwd schadelijk en leelijk is. Ik zou menschen willen fokken met de kleinst mogelijke neuzen, menschen eigenlijk zonder neuzen. En nu geloof ik, dat wij bij dit ras zeer groote kans tot slagen hebben. Ik zie hier mannen en vrouwen met wonderkleine stompneuzen. Die laten wij paren. Van de jongen kiezen wij wederom de kleinste neuzen uit en laten die weder paren. Bij elke generatie zal de kleinheid der neuzen door zorgvuldige afzondering toenemen. Eindelijk wordt de eigenschap door overerving constant en hebben wij een menschenras geschapen, dat niemand bij den neus kan hebben.
Nu was hetgeen de officier - ik geloof, niet zonder
| |
| |
ironische bedoeling - had aangemerkt, volkomen juist. Er waren onder de inboorlingen opmerkelijk vele dragers van bijzonder korte neuzen, vooral onder de kinderen, 't geen natuurlijk een overblijfsel of wellicht een atavistische terugval in het oorspronkelijk type der stamouders was, - iets, wat onze goede spreker onmogelijk kon weten.
Zijn voorstel had echter niet de eer van de goedkeuring der overige heeren in hooge mate weg te dragen. Met een minachtend lachje sprak dr. Knöff:
't Is de vraag, of hetgeen onze collega tot veredeling van 't menschenras voorstelt, wel de moeite zou loonen. Bedenkt eens, welk eene zorg de keurfokking vereischt: eerst eene bloemlezing der geschikte neuzen; dan weder eene bloemlezing der uit de geschikte paren geborenen; maar verder vooral nauwlettende afzondering der goed geslaagde exemplaren van de met lange neuzen geborenen, opdat de eigenschap, die men wenscht uit te roeien, niet door de eene deur binnensluipe, terwijl wij haar uit de andere zoeken te bannen. En al die zorg enkel ter wille van een tamelijk onverschillig orgaan! - Dan kon een ander met even veel recht voorstellen het aanhangsel, dat wij 't oor noemen, tot een minimum terug te brengen door de dragers van steeds kleinere ooren met elkander te laten paren. En dit met meer recht dan de neuzen. Het is toch uitgemaakt, dat het uitwendig oor in den rudimentairen vorm, dien 't bij den mensch heeft, tot niets nut is. Konden wij het, evenals onze aapachtige voorouders dat eenmaal gedaan hebben, bewegen en spitsen, dan was het wat anders. Maar de mensch heeft er niets meer aan. 't Is een feit, dat lieden met afgesnedene ooren hun gehoor even goed behouden. En wat betreft de schaduwzijde van het neusdragen, op het oor is dat alles nog in veel grootere mate van toepassing. Denkt maar aan de ‘oorvijgen’; herinnert u al de grievende uitdrukkingen omtrent het dragen van ‘lange ooren’.
| |
| |
Aan welk ander orgaan worden kinderen en recruten zoo pijnlijk getrokken, gesleept en geslagen? Neen, als iets moest verdwijnen, zou in de eerste plaats het oor in aanmerking komen.
Maar, mijne heeren, zoo vervolgde hij, laten wij, waar het de belangen der wetenschap en der menschheid geldt, in 's hemels naam ernstig zijn. Ons doel zij niet den mensch te verfraaien en hier en daar eene kleinigheid aan hem te kalefateren; neen! wij willen een volmaakten staat stichten. Ons streven zij dus het individu geschikter te maken om in dien staat eene waardige rol te vervullen. Onze staat zij een volkomen organisme, waarvan elk deel zoo volmaakt, als mogelijk is, zij ingericht om daarin een bepaalden werkkring te vervullen.
Ik bedoel: ieder mensch worde volgens de Darwinmethode geschikt gemaakt tot een bepaald beroep.
Welke beroepen zullen in onzen staat vervuld moeten worden? Dit is moeilijk vooruit te bepalen. Het getal der werkkringen in eene beschaafde maatschappij valt bijna in 't oneindige. En hier ligt een onontgonnen veld voor ons. Weinige zijn op dit oogenblik de behoeften van deze natuurkinderen. Bij den dag zullen zij toenemen. Stellen wij ons echter in den aanvang met weinig tevreden.
Ziehier in weinige trekken de hoofdpunten, waarop ons streven zich vooreerst moet richten:
Op een bijna onontgonnen bodem als dezen zijn handen noodig, niet waar? En wel handen van de grootste en grofste soort; handen, die geschikt zijn om de spade te voeren. Ik wensch dus menschen te fokken met sterke en groote handen; menschen, om 't zoo eens te zeggen, die geheel hand zijn. Wat doen wij dus? - Wij kiezen de mannen en de vrouwen met de grofste handen uit. Hen laten wij paren. De jongen, die hen overtreffen, zonderen wij weder af, laten hen op nieuw paren; en
| |
| |
zoo stel ik mij voor, dat wij in 't verloop van weinige jaren landbouwers hebben met handen, waarvan de ondervindingrijkste handschoenenfabrikant nooit het evenbeeld heeft gezien.
Doch de landbouw zit niet alleen in de handen: er moet ijverig gewied worden; de menschen moeten, kruipen om hunne aardappels en knollen te delven en op te rapen; dagen lang moeten zij in gebukte houding staan om korenschooven te binden. Ik vraag u, is dat een werk voor menschen van gewone hoogte en met rechtgegroeide ruggegraat? Hoort, hoe allen over zulk bukkend werk klagen! Ziet, hoe zij zich telkens pijnlijk oprichten om de verrekte lenden te wrijven! Zou het niet van onberekenbaar nut zijn, als wij lieden bezaten, zoo krom gegroeid, dat zij eenige overeenkomst hadden met de viervoetige dieren, wier kop en voorpooten den grond bereiken? Ik zou dus wenschen, dat wij ook een ras teelden uit kleine mannen en vrouwen met kromme beenen en kromme ruggen. Onze gebochelden in Europa worden van jongs af tegen hunne natuur in gedwongen om rechtop te gaan en hun bochel als 't ware te verloochenen. Men houdt het voor schande om zulk eene gestalte te bezitten; ik denk, ten gevolge van het tirannieke opvoedingsstelsel, waarbij ieder in de wieg wordt gelegd om later soldaat te zijn. Daarom kennen wij geene naar hartelust uitgegroeide bochels en kromme beenen. Laat deze speling der natuur echter haren gang gaan. Maak door verstandige paring en afzondering de kromme ruggen nog krommer, de kromme beenen nog kleiner, de lange armen nog langer, en gij zult de onschatbare diensten van zulk een tot het wroeten in den grond bestemd ras niet alleen in den landbouw, maar ook in vele andere beroepen leeren waardeeren.
Weldra zullen wij ook kleine en fijne handen noodig hebben. Voor menig werkman zijn die van onbereken- | |
| |
baar voordeel. Wij kunnen reeds een aanvang maken met de teelt van dezen, in afwachting van weldra de hoogste beschaving onder dit begaafde volk te zien ontstaan.
Dan zullen wij ook de behoefte gaan gevoelen aan lieden met fijn georganiseerde hersenen. Om hiertoe stamouders te vinden zullen scherpe vergelijkende examens vereischt worden. Die daarbij de uitstekendste proeven, 't zij van scherpzinnig verstand, 't zij van vlug geheugen, hebben gegeven, laten wij huwen en handelen weer volgens de aangewezene methode met de afstammelingen.
Ook aan de voeding moet bijzondere zorg gewijd worden. Terwijl wij de tot lichamelijke volharding aangewezenen hoofdzakelijk een koolstof houdend diëet reiken, geven wij aan de hersenlieden stikstof houdend voedsel met toevoeging van bloedverdunnende vruchten.
't Zal derhalve noodzakelijk zijn, dat de staat de opvoeding der kinderen geheel overneme, niet alleen wegens de zorg voor 't geschikte voedsel en voor de oefeningen, die ieder moeten opgelegd worden, om het orgaan tot zijn toekomstig beroep te versterken, maar ook om alle kennismaking tusschen de rassen af te snijden en vermengingen van het niet voor elkander passende te voorkomen.
Zullen wij ook soldaten aanfokken, vroeg de officier?
Voorloopig niet, antwoordde Knöff. Gij weet, ik heb een hekel aan dat beroep. Ik zie ook niet in, waartoe wij vooreerst landverdedigers zouden noodig hebben. Mocht het echter eenmaal zoover komen, dan ligt het wel in mijn plan om hiertoe afzonderlijk georganiseerde individuen te kweeken. Ik zou dan trachten te krijgen groote kerels met een minimum van hersenen in allen gevalle met niet meer brein dan kwaadaardige honden. Dit zou, dunkt mij, de waarborg zijn voor de eerste gegevens van den krijgsman: kruipende slaafschheid en gemis van eigen wil en zelfstandigheid, die samen den aanleg vormen tot geschiktheid voor fijne dressuur. Hunne
| |
| |
gelaatstrekken moesten afschuwelijk wreed en leelijk zijn. Ook op eene ruwe stem zou ik letten, omdat daarin de geschiktheid ligt tot afgrijselijk vloeken en schreeuwen. Wat het diëet betreft, zou ik hen van kindsbeen voeden met bloed. Gij zoudt eens zien, mijne heeren, wat dat voor soldaten zouden zijn! Ach, ik dweep volstrekt niet met het militarismus. Maar als ik aan zulke kerels denk, kan ik inderdaad in geestdrift geraken. Ja, mijne heeren, dan hebben wij meer macht dan de keizers van Rusland en Duitschland. Die moeten in de gelederen plaatsen alles, wat de willekeur der omstandigheden hun verschaft. Maar wij met onze kerels.... me dunkt, ik zou met hen de wereld veroveren.
Zou het dan toch niet goed zijn, vroeg de officier weder, om ook van deze fokking, zij het voorloopig op zeer kleine schaal, eene proef te nemen?
Nu ja, antwoordde Knöff, op zeer kleine schaal laat ik het gelden. Wij zullen toch lieden noodig hebben - het hatelijke woord ‘politie’ wil ik niet gebruiken - om voor de uitoefening onzer maatregelen tot algemeen welzijn te waken en om des noods de sterke hand te leenen, als de domme gemeente weigert zich naar de voorschriften der wetenschap te gedragen. Ik stel mij voor, dat wij vooral met de vrouwen veel zullen te stellen hebben. Zij zijn in den regel aan hare mannen gehecht, en de bestaande huwelijken moeten toch onverbiddelijk ontbonden en door nieuwe vervangen worden. Bij de mannen verwacht ik minder tegenstand. Een der sieraden van de moderne wetenschap, ofschoon besmet met de kwaal der bespiegeling, von Hartmann, is tot de ontdekking gekomen, dat de vrouw in den regel monogamistisch gezind is, terwijl de man meestal lijdt aan polygamistische neigingen. En al ware dit ook niet zoo, geloof ik toch, dat vele mannen dit als eene welkome gelegenheid zullen aangrijpen om met fatsoen van hunne echte helften af te
| |
| |
komen. Of allen echter neiging zullen gevoelen om met frisschen moed weder in het huwelijksbootje te stappen, durf ik niet beslissen.
Daar de vrouwen van dit land op een zeer laag standpunt van ontwikkeling staan en de opvoeding der kinderen hier bijna niets kost, verwacht ik verder, dat de moeders zich met hand en tand - en dat wel niet in figuurlijken zin - tegen eene scheiding van haar kroost zullen verzetten. In de hoofdzetels onzer beschaving, vooral in Parijs, zou zoo iets zeer gemakkelijk gaan. Ik denk, dat een groot deel der moeders daar volgaarne de ouderlijke rechten op hare kinderen ten offer zou brengen op het altaar van 't algemeen belang, als de staat haar de verzorging en opvoeding uit de handen wilde nemen.
Doch het ga dan, zooals het wil, wat de wetenschap voorschrijft en het algemeen belang eischt, moet geschieden. Ik stel dus voor, dat wij het volgende decreet uitvaardigen:
het vrije volk van darwinia,
zich willende conformeeren naar de voorschriften der Darwinistische selectie-leer of keurfokking,
besluit:
dat alle huwelijken, geoorloofde of ongeoorloofde echtverbintenissen, openbare of heimelijke geslachtelijke vereenigingen van individuen, ja zelfs samenwoningen van personen niet tot dit doel gehouden, 't zij van ouders en kinderen, 't zij van broeders en zusters, 't zij van meesters en meesteressen en mannelijke en vrouwelijke dienstboden, in één woord alle samenleving en samenzijn van menschen van allerlei stand, ouderdom, kunne van stonden aan is opgeheven en ontbonden, terwijl alle beloften, verbintenissen, contracten met dit doel gesloten en aangegaan en alle verplichtingen daaruit voortgevloeid worden verklaard te zijn nul en van geener waarde.
De drommel moge mij halen, viel de wegens zijne
| |
| |
vroegere terechtwijzing verbitterde Knarr in de rede, als de Darwinianen van dien ellenlangen volzin iets begrijpen! 't Is nie een stijltje.
Gij schijnt slecht te huis te zijn in kanselarijstijl, antwoordde Knöff minachtend. Doch ik ga voort en verzoek u vriendelijk mij verder van uwe aanmerkingen te verschoonen.
Dat alle kinderen, wettige en onwettige, de mannelijke tot het achttiende, de vrouwelijke tot het zestiende jaar onmiddelijk ter hand worden gesteld aan het committee ter behartiging der volksbelangen van 't vrije volk van Darwinia door hunne ouders of voogden of bij gebreke van dezen door de personen, bij wie zij den laatsten nacht verblijf hebben gehad, opdat de staat de verzorging en verpleging van hen op zich neme en over hen beschikke zooals het committee zulks zal oorbaar achten met het oog op hun lichaamsbouw, op de eischen der wetenschap en op de belangen der vrije bevolking van Darwinia.
Al weer een fraaie volzin! mompelde Knarr.
Dat alle personen mannelijke en vrouwelijke, de eerste voor zoover zij den ouderdom van achttien, de laatstgenoemde dien van zestien jaar bereikt hebben, niemand uitgezonderd, zich morgen bij het committee aangeven, opdat dit na behoorlijk onderzoek beslisse, wie geschikt zijn om met elkander eene zoogenaamde huwelijksverbintenis aan te gaan voor zoo langen tijd als het committee zal noodig oordeelen en van het committee aanwijzing ontvangen omtrent de plaats, waar zij zich te vestigen hebben, de soort van arbeid, dien zij zullen verrichten, het voedsel, dat zij tot zich zullen nemen, de levenswijs, die zij zullen houden, de plaatsen, die zij mogen bezoeken, als anderszins.
Verzuim van aangifte, onwil om zich aan de besluiten van het committee te onderwerpen, overtredingen der bevelen en anderszins worden gevolgd door den dood.
Maar, mijn hemel, schreeuwde Knarr, dat is de vreese- | |
| |
lijkste tirannie, die ooit op Gods aardbodem vertoond is!
Zwijg, mijnheer, wat is tirannie? Als het volk bestaat ter wille van één of meer individuen, dat noem ik tirannie. Maar als de wetenschap door onzen mond voorschrijft, wat moet geschieden, noemt gij dat ook tirannie? Dan is ook de arts een tiran, als hij den patiënt een leefregel geeft. Dan zijn gezondheidscommissiën tirannen, als zij de menschen verbieden in vunzige holen te wonen, vervalschte voedingsmiddelen te gebruiken, hen dwingen om zich bij besmettelijke ziekten te laten genezen. Gaarne laten wij ons in zulke gevallen den naam van tirannen aanleunen. Goed zoo, mijne heeren, de wetenschap zij onze tiran. Laat dit voortaan onze leus zijn!
Maar, waagde een ander hiertegen in te brengen, die doodstraf, dat strookt toch niet met de eischen der moderne wetenschap. Overal wordt zij afgeschaft, en zullen wij dan die vreeselijke inhumaniteit in onzen modelstaat invoeren?
De dood, mijne heeren, is als straf iets inhumaans en ik zal de laatste zijn om hem als zoodanig te verdedigen. Versta mij wel: ik zeg ‘als straf’. Want ik geloof, dat bij een vrij volk in 't geheel geene straffen kunnen en mogen voorkomen. Wie is in het land der vrijheid meester, wie onderdaan? Niemand! Wie zou dus straffen? Niemand! Heb ik dan in ons decreet het woord straf gebezigd? - Ik heb alleen gezegd, dat de niet nakoming ervan door den dood zal ‘gevolgd’ worden. En dit spreekt van zelf. Wie den wil der wetenschap niet verkiest na te komen, kan in onze vereeniging niet geduld worden. Zij veroordeelt hem. Zij wreekt zich. En evenals zij onze monden gebruikt om haren wil te verkondigen, zal zij zich ook van onze handen bedienen om alle haar tegenwerkende elementen uit te stooten. En wat is de dood, wanneer men hem beschouwt in verband met de wetenschap? Ziet de natuur! Is zij zuinig met levens? Immers neen! Waar hare wetten het meebren- | |
| |
gen, doodt zij zonder genade. Duizenden levens zijn in haar oog als een. Slaat slechts een blik op den strijd om 't bestaan, overal waar gij planten en dieren ziet kampen om hun aandeel aan bodem, lucht, voedsel, om voldoening der ingeschapen natuurdriften. Bestaat daar medelijden? Is het niet een onverpoosd vermoorden van de zwakken door de sterkeren? En wordt niet juist door deze in 't oog des sentimenteelen natuurbeschouwers ijselijke wreedheid het heerlijke doel bereikt: de onverbiddelijke vernietiging van alles, wat door zwakheid en gebrek aan accommodatie-vermogen der veredeling van de voorwaarts strevende en krachtige individuen in den weg staat? De natuur geeft het voorbeeld om al het tot veredeling onbruikbare en onbuigbare onbarmhartig uit den weg te ruimen. En zouden wij aarzelen dat voorbeeld te volgen; wij, die ons tot levenstaak stellen om de methode der selectie-theorie, die de natuur sinds millioenen jaren onbewust uitoefent, met verstandige berekening toe te passen, niet op bloemen en huisdieren, maar op de zoogenaamde kroon der schepping? Zullen wij de menschen sparen, die weigeren zich aan den geopenbaarden wil der wetenschap te onderwerpen? - En meent niet, dat de priesters der descendentie-leer den dood zullen ten uitvoer leggen op de walgelijke wijs, waarop de tirannen en hunne trawanten dit plegen te doen. Deze hebben er belang bij om het schouwspel zoo indrukwekkend mogelijk te maken. Er moet bloed vloeien; 't volk moet de stuiptrekkingen van den gemartelde zien, kwansuis om door diens voorbeeld afschrik voor de misdaad in te boezemen, maar inderdaad om de arme lieden van tijd tot tijd een bewijs van de schrikkelijke macht der despoten te geven. Wij echter zullen Moeder Natuur ook hierin navolgen, dat wij de noodzakelijke executies met de grootste gelijkmoedigheid en zonder eenigen ophef voltrekken, als ware het de eenvoudigste en meest
| |
| |
natuurlijke zaak, wat het trouwens ook is. Een weinig strychnine in het eten of drinken van deze eenvoudige lieden gemengd zal voldoende zijn om het streven der natuur naar volmaking van 't menschenras te ondersteunen.
Eene rilling liep den toehoorders door de leden. Maar tegen de consequente redeneering van Knöff viel niets in te brengen. 't Was immers zoo: als de bloemist de hem niet behagende exemplaren op den mesthoop werpt en de fokker de kalveren en lammeren, die niet aan het schema, dat hij wil scheppen, voldoen, zoo spoedig mogelijk slacht, waarom zou men dan bij de veredeling van andere zoogdieren, en dus ook van den mensch, anders te werk gaan?
Het edict werd afgekondigd. De inlanders, zooals Kikiochud, Ochudkaki en Chudkiki, die met de taal der heeren vertrouwd waren, brachten hunnen landgenooten aan 't verstand, wat men van hen vorderde.
Daar hadden treffende tooneelen plaats.
Zie, daar nadert de schoone en jeugdige Kiriki, nog pas een jaar de gemalin van den braven Chudtutu. Zij leefden o zoo gelukkig met elkander. Met lieve tweelingen werd hun echt gezegend. Wat was hun ongeluk? - Chudtutu had handen als een gorilla, terwijl Kiriki zich met het kleinste nommer uit een Parijschen modewinkel had kunnen tooien. 't Waren beiden pracktexemplaren voor het doel der menschenveredelaars. Maar van wege de handen pasten zij niet bij elkaar. Zij moesten scheiden.
Met hare zuigelingen beladen, den eenen in de armen, den anderen op den rug gebonden, nadert de schoone Kiriki de onverbiddelijke rechters. In hare liefelijke vogelentaal klettert zij als de nachtegaal en slaat zij als de vink en kweelt zij als het roodborstje en bevallig mengt zij er de Chuds uit de taal van haar voorbestaan tusschen. Zij werpt zich op de knieën en zij zou zich in 't stof
| |
| |
hebben gewenteld, als de beide zuigelingen haar hierin niet belemmerd hadden.
Geheel verschillend was de houding van haren man Chudtutu Toen het niet zonder moeite gelukt was hem aan 't verstand te brengen, wat men eigenlijk van hem verlangde, ontstak hij in grimmigen toorn. Eerst strekte hij de reusachtige handen uit, als om Knöff te doen watertanden door 't vooruitzicht op een nieuw ras van ware hand-menschen. Maar toen hij die beide grijpwerktuigen tot vuisten balde en daarmede zekere onheilspellende bewegingen maakte, toen sloeg de schrik al den heeren liefhebbers van rasverbetering om 't hart.
Meer en meer naderde hij hen, die vreeselijke man met zijn mikrocephalenvoorhoofd, stierenoogen en mokervuisten. Wat stiet hij ijselijke Chud's uit! Daar was geen spoor van de liefelijke taal der vogels.
Knöff begreep, dat met dien mensch niets zou zijn aan te vangen. 't Speet hem van het prachtexemplaar voor de keurfokking; maar 't kon niet anders: hij moest opgeofferd worden.
Terwijl hij een wenk gaf aan den medicus, dr. Kobalt, liet hij Chudtutu de volgende bevredigende woorden meedeelen: als hij dan in geen geval van vrouw wilde verwisselen, zouden de heeren er niet verder op aandringen. Hij zou zijne lieve Kiriki en hare telgen behouden. En opdat al het gebeurde mocht vergeven en vergeten zijn, zou men de zaak met een glas rum afdrinken en vriendschap sluiten.
Op het woord rum zette Chudtutu de ooren op en liet de vuisten zinken. De gal loste zich op en de stierenoogen werden goedig als die van een os.
De dokter bracht twee glazen.
Gij hebt u toch niet vergist? fluisterde Knöff angstig.
Neen, was het antwoord, drink maar gerust.
Beiden zetten het glas aan de lippen. Daar snelde de
| |
| |
lieve Kiriki toe, om ook haar aandeel te ontvangen van den beker, die haren gemaal gereikt was. Aan den eenen kant sprongen Knöff en de officier nog bij tijds toe om haar tegen te houden, en van den anderen kant haastte Chudtutu zich om het glas gulzig in te zwelgen. - Eenige oogenblikken, en ijzing greep allen aan: de man viel als door den bliksem getroffen ter aarde. Een paar stuiptrekkingen, en met vreeselijk verwrongen gelaat had hij den geest gegeven.
Daar hebt gij 't nu! sprak Knöff met plechtige stem. Deze man heeft het gewaagd onzen wil, die ook de wil van Chud Darwin is, te weerstreven. Chud Darwin heeft hem getroffen. Zoo zal het ieder gaan, die zijn voorbeeld volgt.
Allen stonden verstomd.....
Toen vervolgde Knöff:
Wat de inlandsche vrouw Kiriki betreft, zoo is het duidelijk, dat zij na zulk een aangrijpend godsoordeel vooreerst niet aan trouwen zal willen denken. 't Zou ook onmenschelijk zijn, om op 't oogenblik zoo iets te eischen. Terwijl de staat voor hare zuigelingen gaat zorg dragen, zal ik haar vooreerst tot mij nemen.
Maar, waarde Knöff, zeide spottend de officier, die wel wist, dat de doctor reeds lang een goed oogje op de schoone Kiriki had gehad, - maar, mijn waarde, dat is geheel in strijd met uwe beginselen: Kiriki is een prachtexemplaar van een klein-hander; en zie uwe eigene handen eens aan! Ik hoop, dat gij mijne openhartigheid niet ten kwade zult duiden, maar zij zouden eenen grofsmid niet misstaan. Gij beiden past tot ons doel niet bij elkander.
Heb ik dan gezegd, hernam Knöff grimmiger dan ooit, dat ik haar als mijne vrouw verlang?
O, neem mij niet kwalijk! zeide de officier, terwijl hij zich omkeerde en zijn buurman Häkker een knipoogje toewierp.
|
|