De rode miereneter
(1965)–Eduard Visser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
[pagina 99]
| |
Met een dikke strop om zijn nek staat de clown op het schavot. Zijn voeten rusten op het trapje dat over enkele ogenblikken door de beul zal worden weggetrokken. Op dat moment zal zijn lichaam de laatste steun verliezen en los aan de galg komen te bengelen. Het zal nog even heen en weer bewegen en dan volkomen stil hangen. Een grote menigte heeft zich op het plein verzameld. Het tijdstip van de terechtstelling is dagen tevoren bekend gemaakt en ieder die zich vrij kon maken is naar het plein gekomen om de clown te zien hangen. Want hangen zal hij. Hij heeft een grote misstap gedaan en ook een clown moet daarvoor boeten. Om zijn grappen dient gelachen, maar als hij een zware misdaad begaat dient hij gestraft te worden. Het is nu uit met z'n grappen. De drie rechters zijn gezeten op een kleine tribune naast het schavot. Ook de eregasten hebben hier plaatsgenomen. De rechters zijn gekleed in sombere, zwarte mantels en hebben bijpassende, stemmige gezichten. De eerste en de derde rechter hebben zonder aarzelen het doodvonnis uitgesproken. De tweede rechter heeft nog een ogenblik getracht hen over te halen de clown minder zwaar te straffen. Verbanning, desnoods levenslange gevangenisstraf, heeft hij voorgesteld. Maar de eerste en de derde rechter hebben niet eens hun wenkbrauwen opgetrokken. Zij hebben hun lippen op elkaar geknepen en strak voor zich uit gekeken. Hun beslissing was genomen. De tweede rechter heeft nog wel even gezucht. Maar nu zit hij tussen de andere twee op de kleine tribune, in een sombere, zwarte mantel en met een bijpassend, stemmig gezicht. De beul. De beul staat naast de galg. Ook hij is in het zwart gekleed, maar over zijn hoofd draagt hij een rode kap, | |
[pagina 100]
| |
waarin twee gaten voor de ogen. Hij staat roerloos. Zijn lange armen hangen slap langs zijn lijf, z'n voeten heeft hij iets uit elkaar gezet. Hij wacht. De eerste rechter acht de tijd gekomen om het teken te geven. Statig verheft hij zich van zijn zetel, kijkt eerst plechtig het plein over en tilt dan zijn arm op. Maar de beul blijft staan naast de galg en beweegt zich niet. De clown barst in lachen uit. Zijn hele lichaam schudt van het lachen, schaterend staat hij op het trapje, dat gevaarlijk begint te wankelen en bijna omvalt. Nu gaat ook de derde rechter staan en heft eveneens zijn arm. De beul doet niets. Verwonderd kijkt de eerste rechter de derde aan. Beiden wissen zich het zweet van het voorhoofd met een witte, zijden doek. ‘Beul, doe je plicht!’ zegt de eerste rechter. ‘Beul, in naam der wet, doe je plicht!’ roept de derde. De tweede rechter zegt niets. Hij blijft zitten en kijkt gespannen naar de beul. Deze staat nog steeds roerloos naast de galg. Even, haast onmerkbaar, glijdt een glimlach over het gezicht van de tweede rechter. Maar wie het ziet, de andere rechters in elk geval niet. Die staren elkaar sprakeloos aan en vegen zich voortdurend het zweet van 't voorhoofd. Intussen blijft het vrolijke gelach van de clown over het plein klinken. Zijn anders zo aanstekelijke lach vindt echter nergens weerklank. De mensen staan in stilte en met open mond te kijken. En de clown maar lachen. ‘Beul, kom eens hier!’ zegt de eerste rechter. Langzaam loopt de beul over het houten plankier naar de tribune en blijft voor de loge van de rechters staan. ‘Waarom verzaak jij je plicht?’ zegt de eerste rechter streng. ‘Waarom doe jij niet wat er van je verlangd wordt?’ roept de derde rechter. De beul geeft geen antwoord, maar brengt zijn armen omhoog en trekt de rode kap van zijn hoofd. Strak kijkt hij de rechters aan. Dan opent hij zijn mond en zegt: ‘Ik doe het | |
[pagina 101]
| |
niet.’ Meteen draait hij zich om, klimt van het schavot en verdwijnt in de menigte. Het gelach van de clown is lange tijd het enige dat gehoord wordt. ‘Wat moeten wij nu beginnen?’ roept de derde rechter benauwd. ‘Ik weet hoe wij dit moeten aanpakken,’ antwoordt de eerste. Hij richt zich tot de menigte en vraagt: ‘Is er iemand onder u die de taak van de beul wil overnemen?’ Deze vraag is aanleiding voor een zacht gemompel in de menigte. Hoofden worden bij elkaar gestoken, er wordt naar het schavot opgekeken, mannen groepen druk gebarend bijeen, vrouwen stoten elkaar fluisterend aan. Maar niemand komt naar boven. ‘Deze man moet terechtgesteld worden!’ roept de derde rechter. ‘Het is in het belang van de wet, van het recht, van het volk en het vaderland dat deze man wordt terechtgesteld! Er hoeft slechts een trapje weggetrokken te worden, dat is alles. Wie wil dat doen?’ De menigte antwoordt met een diep zwijgen. Alleen de clown blijft lachen, maar het is te merken dat hij vermoeid raakt; het heldere schateren wordt zwakker, het is nu meer een vrolijk gorgelen. De tweede rechter gaat staan en zegt tegen de andere twee: ‘Het is duidelijk wat ons te doen staat. Wij moeten het zelf doen. Het recht moet natuurlijk zijn loop hebben. Ik doe het niet.’ ‘Ik ook niet!’ roept de derde en kijkt de eerste rechter vragend aan. Deze wist zich het zweet van 't voorhoofd, strijkt vervolgens nadenkend over zijn kin en zegt: ‘Ik doe het ook niet. Wij moeten de terechtstelling enige tijd uitstellen om een andere beul te vinden.’ ‘Dat ben ik niet met je eens,’ zegt de tweede rechter. ‘Ik vind dat wij deze man niet op een andere keer mogen terechtstellen.’ ‘Waarom niet?’ vraagt de eerste rechter. ‘Ja, waarom niet?’ roept de derde. | |
[pagina 102]
| |
‘Ik geloof niet dat het toeval is dat de beul vandaag weigert zijn plicht te doen. Ik geloof dat hier van hogerhand is ingegrepen. Ik ben er trouwens steeds al tegen geweest om deze man terecht te stellen.’ ‘Ja, dat is waar,’ roept de derde rechter. ‘Maar hij moet toch gestraft worden?’ zegt de eerste. ‘Waar gaat het heen als wij vonnis wijzen en het wordt niet ten uitvoer gebracht? Dat kan niet! Ik vind het misschien wel juist om hem niet terecht te stellen, maar in plaats daarvan moet hij dan toch zeker levenslange gevangenisstraf krijgen.’ ‘Ik ben het helemaal met je eens,’ roept de derde. ‘Ik niet,’ zegt de tweede rechter. ‘Ik vind dat wij hem gewoon vrij moeten laten. Er bestaat voor mij geen enkele twijfel; wij hebben hier te maken met een buitengewoon geval. Deze man, deze clown, mag niet worden gehangen, daar zijn we het over eens. Maar moeten wij hem dan laten wegkwijnen in een cel? Hebben jullie eigenlijk wel eens in een gevangenis gekeken?’ De derde en de eerste rechter schudden ontkennend. ‘Je kunt nauwelijks van wegkwijnen spreken, je zou moeten zeggen wegrotten! Die straf vind ik te zwaar. Ik vind trouwens in dit geval elke straf te zwaar. Hij moet worden vrijgelaten.’ ‘Ja, dat vind ik ook,’ roept de derde rechter. ‘Zouden wij hem niet kunnen verbannen?’ zegt de eerste rechter aarzelend. ‘Nee, vrij laten,’ roept de derde. De tweede rechter zwijgt. ‘Nu goed,’ zegt de eerste rechter zuchtend. ‘Dan laten we hem maar vrij.’ ‘We moeten het meteen gaan zeggen. Die arme man staat al zo lang te wachten,’ zegt de tweede rechter. De drie rechters stappen uit hun loge, komen het schavot op en schrijden achter elkaar naar de galg. De menigte houdt de adem in. De zwarte mantels van de rechters lijken ineens minder somber en hun gezichten zijn lang niet stemmig ge- | |
[pagina 103]
| |
noeg. Zij gaan naast elkaar voor de clown staan. De clown houdt op met lachen. De tweede rechter doet het woord. Hij zegt: ‘Beste man, er doen zich enige moeilijkheden voor bij je terechtstelling. Wij kunnen...’ ‘Dat is mij niet ontgaan,’ valt de clown hem in de rede. ‘Het was een bijzonder vermakelijke voorstelling, mijne heren rechters. Voor het eerst van mijn leven heb ik zelf eens goed kunnen lachen. Ik ben u zeer dankbaar. Maar ik begrijp dat het recht zijn loop moet hebben. Daar ben ik het ook mee eens. Want waar zou het heen gaan als een vonnis zomaar niet ten uitvoer werd gebracht? Dat kan niet. Ik heb een zware misdaad begaan en daar moet ik voor boeten. Daar wil ik ook voor boeten. Als er niemand te vinden is die dit trapje wil wegtrekken, dan zit er niks anders op, dan dat ik het zelf doe.’ Met deze woorden schopt de clown het trapje onder zijn voeten weg. Zijn lichaam verliest de laatste steun en komt los aan de galg te bengelen. Het beweegt nog even heen en weer en hangt dan volkomen stil.
december 1963 |
|