| |
| |
| |
5
De dikke uitgezakte concierge van het huis aan de Quai Voltaire nam me wantrouwend op toen ik haar vertelde waar ik wezen moest. Ze vertelde me, niet zonder leedvermaak, dat er geen lift was en dat ik een flink aantal trappen moest beklimmen. Ik zei ‘merci madame’ en dacht ‘stik wijf’.
Ik begon de treden te tellen, maar raakte na 33 van slag. Als ik nu toevallig op een van mijn karweitjes uit was geweest, zou ik uit bijgeloof weer naar beneden zijn gegaan om beter te tellen. Nu liet ik het er bij, toch niet helemaal gerust. Na de derde etage werkte de minuterie niet meer, zodat ik mijn aansteker moest gebruiken om mijn nek niet te breken of ergens tegenop te lopen. Ik hijgde een beetje toen ik boven was; tenslotte is het binnenwerk al een beetje versleten als je 45 jaar bent en een vrij zwaar, ongeregeld leven hebt geleid, met te veel roken en drinken en vooral te veel psychische spanningen. Als beroepsmisdadiger kan je immers in je werk ook niet zeggen: ‘kom, ik doe het een tijdje wat kalmer aan, want ik loop naar de pensioengerechtigde leeftijd.’ Integendeel, je moet steeds meer oppassen om niet het slachtoffer van een haast onvermijdelijke sleur en de daaruit voortvloeiende fatale vergissingen te worden.
Voorlopig echter was ik op non-actief en ik bleef even uitblazen voor ik besloot de studio binnen te gaan, waarvan de deur op een kier stond. Ik bleef even om me heen staan kijken op het portaal, dat na de paar laatste donkere trappen weer verlicht was door een bibberend gloeilampje aan de zolder. Er bevonden zich een w.c., een hoge vuilnisemmer en stapels dozen en oude kranten. Er stond ook een ouderwetse, vierarmige café-kapstok waaraan mantels en jassen hingen. Ik hing mijn jas en das er bij, kamde mijn haar voor een kleine gebarsten spiegel en duwde de deur open. Meteen stond ik in een tamelijk grote, flauw door kaarsen verlichte atelierruimte.
Het duurde een paar tellen voor iemand me opmerkte. Het was niet Silvia, maar de naar urine stinkende vogelverschrikker, die
| |
| |
ik de allereerste middag bij Titia vluchtig had ontmoet. Het sloeg natuurlijk nergens op, maar het leek mij een slecht voorteken dat het juist deze zeikert was die me kwam verwelkomen. Hij noemde mijn naam; hij herkende me dus na al die tijd en dat kwam me een beetje verdacht voor. Hij gaf me een slap, vochtig handje zonder me aan te kijken en stelde zich voor als Jean-Claude nog wat. Het klonk als Tridon of iets van die aard, maar het interesseerde me net niet genoeg om het hem te laten herhalen.
‘Silvia vertelde me dat ze jou uitgenodigd had,’ zei hij amicaal, met een accent dat hij beslist niet op de Sorbonne had geleerd. ‘We hebben elkaar al een keer ontmoet, maar misschien herinner je je dat niet meer?’
‘Er staat me niets meer van bij,’ loog ik.
Hij kon niet ouder zijn dan achter in de twintig, maar hij had een duidelijk vals gebit en een gore, poreuze huid. Hij maakte een kleffe indruk als een doorweekt stokbrood en de stank die om hem hing en die hij tevergeefs had trachten weg te werken met een overvloedig gebruik van een deodorant, prikkelde alweer onaangenaam mijn reukzenuwen. Wat Titia ooit in hem gezien had, was me een raadsel. Het was belachelijk dat de gedachte me een beetje jaloers maakte. Waarschijnlijk had ze niets in hem gezien en had hij zich aan haar opgedrongen. Ik had haar nog eens naar hem gevraagd en een ontwijkend antwoord gekregen.
Ik liet hem de fles whisky zien die ik meegenomen had en vroeg aan wie ik die moest geven. Jean-Claude zei dat hij hem wel in ontvangst zou nemen, want de gastvrouw was in de keuken bezig.
Ik keek rond naar Silvia en zag haar in een hoek op een breed laag bed zitten tussen een magere neger en een pafferige blanke jongen, van wiens gezicht onder de krullen van hoofdhaar en baard niet veel overbleef. Ik knikte in haar richting. Ze stak een ‘hi’-handje op en negeerde me verder nadrukkelijk. Ze scheen de pest aan mij te hebben gekregen; ik had haar waarschijnlijk totaal verkeerd aangepakt door de harde jongen uit te hangen en haar op stang te jagen. Ik begon me af te vragen waarom ze me eigenlijk op dit feestje uitgenodigd had.
Van de overige aanwezigen nam niemand notitie van mij, hoewel ik er op durf te zweren dat mijn komst niet onopgemerkt bleef en een zekere spanning teweeg bracht. Ik zocht een plaatsje achteraf om het hele stel en de omgeving eens op mijn gemak te bekijken. Ik vergat niet waarom ik hier gekomen was, maar
| |
| |
het liefst zou ik meteen weer pleite zijn gegaan.
De studio was een royale ruimte, verbouwd in de vorm van een zandloper. Het leken mij twee bij elkaar getrokken zoldervertrekken. In het kleinste, linker gedeelte, bevond zich een keukentje, met er naast een geïmproviseerde huisbar. In het grotere gedeelte, waarin ik plaats had genomen, brandde een kleine onstabiele oliekachel. Op de houten vloer ervoor lagen witte dierenvellen en daarop zaten twee stelletjes. Amerikanen, hoorde ik al meteen. Het ene stel werd gevormd door een met armbanden, kettingen, kruisen en amuletten behangen jongen en meisje, waarvan hij lang haar en zij kort haar had; ik vroeg me af of ze in bed de rollen ook omkeerden. Het andere stel bestond uit twee potten: een tanige tante van achter in de dertig en een mollig schaap van ongeveer twintig. Ze gingen verliefd in elkaar op, zoals ik alleen potten in elkaar op heb zien gaan en je zou er jaloers op worden als je niet aan hun moeizaam geborstel in bed dacht. Aan de muur boven hun hoofd hing een poster van Brigitte Bardot, in leer gekleed, zittend op een motor. Ze lachte me met een ironische blik van verstandhouding toe.
Bij een lage tafel, midden in het vertrek, zaten een mem en een vrouw van mijn leeftijd op neo-gotische krukjes. Hij was duidelijk een schilder en zij zijn verbitterde echtgenote, misschien omdat haar beursje de helft van de tijd niet gevuld was, maar waarschijnlijker omdat hij zijn poten niet van zijn modellen af kon houden en haar verwaarloosde. Ik had in Parijs, Amsterdam en overal elders waar ik geweest was, voldoende met dit soort knapen te maken gehad om ze te herkennen. Niet ongeschikt, maar rancuneus en tot de strot vol onverteerde en onverteerbare theorieën over godsdienst, kunst en politiek.
In het keukentje was een hippe chick, gekleed in een jurk die uit metalen ringen scheen te bestaan, bezig sandwiches te maken. Ze werd meer gehinderd dan geassisteerd door een lange griet met een bos loshangend zwart haar, die me deed denken aan een op hol geslagen leerlinge van een conservatorium. Ik zag haar al op een concert zitten met een preutse knot in de nek en geile kriebels in haar broekje, opgewekt door haar verering van de Beroemde Dirigent. Het leek wel of ze voelde dat ik haar zat op te nemen, want ze draaide zich naar mij om, keek eerst wat kippig naar mij en toen fronsend-intens. Ik wendde de blik af om te kijken wie er nog meer waren en ik was haar al weer half vergeten, toen ze plotseling voor mij stond en vroeg of ik al wat te
| |
| |
drinken had. Ze sprak Frans met zo'n lijzig Engels accent, dat ik haar maar meteen in het Engels antwoordde en zei dat ik graag een onversneden glas van de door mij zelf meegebrachte whisky wilde hebben. Ze bleef wat onzeker staan en ging terug naar de bar om met een glas whisky terug te komen. Ze had een lang smal gezicht met een vrij grote neus. Ze droeg een zwarte rok tot over de knieën en een dun wit truitje, dat oud en uitgerekt was en het decolleté uitdiepte tot aan een miniem zwart behaatje. Het geheel was al weer sex van enkele jaren terug. De tijd gaat snel, bedacht ik, zelfs de geilste trut kan de mode niet bijhouden. Ze gaf een staaltje ogenwerk weg waar ik het benauwd van gekregen zou hebben als ik zestien was geweest. Nu amuseerde het mij die keiharde, bijziende slome teef zo haar best te zien doen, want het was overduidelijk dat ze iets van me wilde en ik was benieuwd wat het wel mocht zijn. Ze overhandigde mij de whisky en kwam op haar hurken voor me zitten. Gelijk viel ze, bijna agressief, met de deur in huis.
‘Mag ik me even voorstellen. Ik ben Veronica. Silvia vertelde mij dat u directeur van het beroemde Stedelijk Museum in Amsterdam bent en redacteur van een internationaal blad voor beeldende kunsten.’
De blikken uit haar ogen kwamen als vlammenwerpers op me af. Of dat moest het tenminste voorstellen.
‘Die Silvia!’ zei ik, toch even verbaasd. Voor ik nog meer kon zeggen, ging ze al weer verder: ‘Ik schilder zelf ook, erotische kunst, voornamelijk gewaagde zelfportretten. Ik heb er veel succes mee, maar ik wil doorbreken naar de wereldmarkt. Mag ik u mijn werk eens laten zien?’
Ze gunde me voorlopig een royale blik in haar decolleté. Ze was gewoon getikt, dat was duidelijk. Naar binnen geslagen narcisme. Ik zei: ‘God kind, je laat me al zo veel zien dat ik er duizelig van word.’
Er kwam een man bij ons staan die me nog niet eerder opgevallen was. Hij had een klein, wat gedrongen figuur en een diep litteken als een rood ingebrande rune boven zijn rechteroog. Hij grijnsde en het litteken dat rood aanliep, zou dan wel geen pijn meer doen, hoewel ik er hoofdpijn van kreeg door er alleen maar naar te kijken.
Veronica had zeker ogen in haar rug, want zonder op te zien zei ze: ‘O, dat is Jacky, hij maakte blue movies, dat krijg je met die mislukte cineasten.’
| |
| |
Jacky kwam nog een stap dichterbij.
‘Veronica is een van mijn sterren,’ sneerde hij, ‘maar binnenkort ligt ze er uit, want ze krijgt een te grote bek en te slappe tieten.’ Ze bleef even sprakeloos, maar hij lette niet op haar van woede verwrongen gezicht en zei tegen mij: ‘U hebt Titia goed gekend, hè?’
Alsof hij het niet wist! Ik vond het niet nodig om antwoord te geven en bleef op mijn hoede. Zijn grijns stond me niet aan en ik constateerde dat hij ook zonder litteken een gemene rotkop zou hebben gehad.
‘Een vrouw met stijl,’ zei hij. ‘Serieus! Jammer dat ze de kerel die haar koud gemaakt heeft, nog niet te pakken hebben. Ik kon haar geen sou laten verdienen, hoewel god weet dat ik m'n best gedaan heb. Ze had alles mee. Ik wil niet eens beweren dat ze nou echt wat je noemt een lekker stuk was, maar ze had karakter, ras en dat tref je maar zelden in mijn vak aan.’ Hij klakte met zijn tong en vervolgde minachtend: ‘'t Zijn allemaal geile narcistische teven die al klaar komen als ze een blik in de spiegel slaan.’ Hij keek veelbetekenend neer op Veronica en besloot sarcastisch: ‘als je begrijpt wat ik bedoel.’ Hij raakte kwasie-strelend haar lange haren aan, maar zij greep zijn hand met haar lange vingers, waaraan scherpe roodgelakte nagels. ‘Jacky, grote smeerlap, enorme nul, schiet op en laat ons alleen. Ik heb iets met meneer hier te bespreken.’
Hij trok zijn hand driftig terug en ik zag dat er een paar bloedige strepen over liepen. Hij zei niets meer, maar bracht de hand van zijn rug naar zijn mond. Veronica schoof op haar hurken nog dichter naar me toe, zodat ik met mijn linkerknie ongeveer in haar truitje hing. Jacky had gelijk, veel zaaks was het niet wat mij daar ongeremd onthuld werd, maar sommige mannen houden van tanende glorie.
Ik ging iets verzitten en zei: ‘Nou beste Miss Veronica, Silvia heeft je in de boot genomen. Ik ben geen museumdirecteur, noch redacteur van een maandblad. Ik ben op artistiek terrein een even gote nul als vriend Jacky.’
De broeiende blik verdween uit haar grote ogen: ze werden van smeltend violet grijs en koud.
‘Heeft ze mij in de boot genomen,’ snauwde ze, ‘waarom zou Silvia dat doen?’
‘Vraag het haar,’ raadde ik aan, ‘daar zit ze.’
Ik nam een slok whisky en wees in de richting van Silvia.
| |
| |
‘Is het misschien ook een fabeltje dat je Titia vermoord hebt?’ vroeg ze. Haar stem had een schrille klank gekregen en ik zag dat ze razend was. Maar ik werd nog razender. ‘Donder op, slet,’ zei ik, ‘ik heb je niet gevraagd je aan mij te verkopen, nietwaar? En als je 't weten wilt, ik word niet heet of koud van die lauwe croquetjes die je mij maar steeds onder mijn neus zit te duwen. Ik heb pas gegeten en goed. Chinees.’
Ik vond dat ik kans had gezien het aardig te formuleren in het Engels, wat ik slechter spreek dan Frans, in tegenstelling tot de meeste van mijn brave landgenoten. Er wordt door meer Amsterdamse penosejongens een aardig mondje Frans gekoeterwaalst, omdat we meer contacten hebben in Parijs en Brussel dan in Londen.
Met een ruk kwam Veronica overeind en deinsde een paar passen terug. Jacky kreeg gelijk een duw, zodat hij half over het tafeltje van het oudere schildersechtpaar tuimelde en een paar glazen op de grond kwakte. We begonnen de aandacht te trekken van de anderen en dat beviel me niet zo erg.
Jean-Claude, die blijkbaar nog steeds vond dat hij de honneurs moest waarnemen zolang de gastvrouw bezig was in het keukentje, riep zenuwachtig dat we geen brokken moesten maken en haastte zich de laatste plaat van Bob Dylan op te zetten. Hij eiste een ogenblik gewijde stilte tijdens die plaat, maar niemand gaf er gehoor aan. Gelukkig voor hem kwamen er een paar nieuwe gasten binnen die met een hoeraatje begroet werden. Toch bleef naar mijn gevoel die ongastvrije dreiging in de atmosfeer hangen. Iedereen wist nu blijkbaar wie ik was: de man die door de politie verdacht werd van de moord op Titia.
Silvia moest haar naaste vrienden ingelicht hebben en die zorgden wel dat het nieuws zich verder verbreidde. Ik zou wel eens willen weten of Silvia ooit aan mijn kant had gestaan, toen ze zich als getuige aanvankelijk zogenaamd loyaal betoonde. Ik vroeg me af of ik werkelijk een stap dichter bij de waarheid zou komen of dat ik in een val gelopen was.
Een paar van de aanwezigen begonnen te dansen. Een grietje met lang blond, sluik haar en een ongelooflijk slanke homo die er als een mannelijke Twiggy uitzag. Zij had een glazige blik in haar zwaar opgemaakte ogen en er trokken knik- en schokbewegingen door haar lichaam als bij een marionet die op een mechanisme aangesloten is. Hij zette er kleine vinnige pasjes tegenover als een torero en maakte spastische murmelbewegingen met zijn
| |
| |
mond die roder was dan de hare. Ik begreep eigenlijk niet waarom ze elkaar nodig hadden als partner, want ieder van hen ging in zichzelf op.
Er kwam een ander paartje bij dat in innige omstrengeling een aangeklede coïtus danste. Het was een methode die me meer aansprak.
Ik had mijn whiskyglas geleegd en ging zelf bij de bar een nieuwe borrel halen. Jean-Claude begon zenuwachtig te rommelen in de platenverzameling, toen ik naast hem kwam staan. Hij keek niet naar mij op, maar ik zag dat zijn handen beefden.
Ik keek op de hoes van de plaat en zei: ‘Pas op dat je Jimi Hendriks niet breekt. Als je klaar bent met het opzetten van die plaat, zou ik graag even met je praten.’
Hij boezemde mij een onverflauwde weerzin in en ik vroeg me opnieuw af waarom Titia zich met dergelijke figuren had opgehouden. De hele troep zoals ik die hier bij elkaar zag leek me niets voor haar. Maar kon ik dat wel beoordelen? Ik stelde me aan als een traditionele vader. Was de wereld van de penose waarin ik me bewoog zoveel beter? Ik moest aardig op weg naar de seniliteit zijn, dat ik burgerlijke maatstaven begon aan te leggen. Ik was zelfs zo stom geweest mij een min of meer ordelijk leven met Titia voor te stellen, zonder mij overigens te realiseren hoe ik dat zou moeten aanleggen. Nu hoefde het niet meer, Titia was dood, weg en met haar waren ook alle sentimentele dromen over een geordend burgerlijk bestaan verdwenen. En voor de zoveelste keer zei ik tegen mezelf dat ik de hele affaire beter kon vergeten. Had ik in mijn vrome jeugd niet geleerd: laat de doden hun doden begraven? Het was een hard maar wijs woord. Jammer genoeg was ik niet vroom meer en nog steeds te nauw bij het hele geval betrokken. Ik kon er niet meer onderuit, al irriteerde het mij. Ik reageerde mijn ergernis op de bedpisser, of wat het dan was, af. Ik zag hem terugschrikken en in elkaar krimpen toen ik hem vertelde dat we even samen moesten smoezen. Hij vermande zich en wierp me een blik vol haat toe, een haat die hij niet langer verborg achter zijn lullige maniertjes van waarnemend gastheer.
‘Ik praat niet met de moordenaar van Titia,’ zei hij, hees fluisterend met zijn gebarsten stem.
Het was de tweede maal dat iemand mij onomwonden als moordenaar bestempelde. Ik pakte hem bij een arm en voelde zijn botten door de dunne trui heen die hij droeg. ‘Let een beetje op je
| |
| |
woorden vriend,’ zei ik. ‘Ik ben hier uitgenodigd door Silvia, die in mijn onschuld heeft geloofd, al schijnt ze er nu ineens anders over te denken.’ Op de een of andere manier klonk het zwak en belachelijk en dat gaf me een moe, uitzichtloos gevoel.
‘Je hebt gelijk,’ zei hij, ‘in 't begin geloofde ze misschien in je onschuld, maar een mens kern van gedachten veranderen nietwaar?’
‘Ik denk over jou nog net als de eerste keer dat ik je zag, verstopte rioolbuis,’ zei ik. Hij trachtte zich los te rukken, maar ik kneep door en zag dat hij op zijn valse tanden moest bijten om een schreeuw van pijn te onderdrukken. Ineens werd ik echter gedwongen hem los te laten, want hij plantte zijn hak met kracht op mijn tenen. Nu was ik het die nauwelijks een kreet van pijn kon onderdrukken en ik hief mijn vuist op om hem op zijn bek te slaan. Iemand achter mij greep mijn opgeheven arm. Het was Jacky, met zijn grijns en mismaakte rotkop. ‘Je maakt je hier niet populair op die manier, vriendje,’ zei hij, ‘we zijn allemaal aardige mensen onder elkaar, maar als jij herrie komt schoppen, moet ik je verzoeken heen te gaan.’
Ik draaide mij naar hem om. Hij was geen lafaard, zag ik, zoals Jean-Claude.
‘Over mijn heengaan of blijven heeft de gastvrouw te beslissen,’ zei ik, ‘en zij heeft het te druk met broodjes smeren.’
‘Je begrijpt er nog steeds niets van,’ zei hij en keek de studio rond op een manier die me dwong zijn blik te volgen. Behalve de paar dansende paren die in elkaar opgingen, zag ik van alle kanten afwijzende, verstoorde en zelfs vijandige blikken op mij gericht. De oudere schilder stond er met loshangende bokshanden bij, alsof hij hoopte dat ik een vinger naar hem uit zou steken. Waar ik verder ook keek ontmoette ik agressie; zelfs de ‘man’ van het lesbische paar wierp mij vernietigende blikken toe. Het stemde mij onbehaaglijk, maar ik slaagde er in onverschillig-berustend mijn schouders op te halen.
‘Je hebt het dus nu gelukkig toch begrepen, zie ik,’ zei Jacky kwasie opgelucht.
Inderdaad, ik had het begrepen, nog beter dan hij dacht. Die schijnheilige trut van een Silvia had mij in de val laten lopen en ik zou bijzonder graag willen weten waarom ze haar oordeel omtrent mij zo grondig had gewijzigd. Het was duidelijk dat ik hier een getekende was en ik verlangde bijna naar de aanwezigheid van inspecteur Fontain. Het maakte mij overigens vast- | |
| |
beradener dan ooit om achter de waarheid te komen.
‘We waren allemaal, ieder van ons op zijn speciale manier, op Titia gesteld,’ hoorde ik Jacky zeggen. ‘We hadden respect voor haar en dat zegt wat in onze groep. Ik zei je al, dat ik haar gevraagd heb voor mij te poseren en dat ze dat weigerde. Als een andere chick dat weigert heb ik de pest in. Van haar respecteerde ik dat. En we hebben allemaal wel een soortgelijke ervaring met haar gehad. De politie mag het dossier van haar onbekende moordenaar dan opgeborgen hebben, wij zoeken nog steeds naar hem. En als de politie niets doet, zullen wij iets ondernemen.’
Ik had niet de behoefte hem ontrent de activiteiten van inspecteur Fontain in te lichten. Hij drong zich zo dicht tegen mij aan dat ik hem een duw gaf.
‘Als je probeert mij met je insinuaties te intimideren, geef het dan maar op,’ zei ik. ‘Ik zoek nog harder naar de moordenaar dan jullie en ik ben van plan persoonlijk met hem af te rekenen als ik hem vind.’
Ik ging naar het lage bed waarop Silvia zat, geflankeerd door de neger en de blanke vetzak. Het deed me genoegen te zien dat Silvia bang voor mij was en zich met die beide kerels een soort lijfwacht had aangeschaft. Ik zei tegen de vetzak: ‘Schuif eens een eindje op, beste jongen. Ik heb iets met Silvia te bespreken.’ Ik dacht: laat ik het eerst met mijn blanke broeder proberen. Als ik de lefgozer tegen de neger uithang, beschuldigen ze mij van rassendiscriminatie.
De vetzak voelde zich niet op zijn gemak en schoof nerveus zijn blikken Schubertbrilletje recht. Ik trachtte zijn gezicht te onderscheiden tussen de troep krullen die als een boerenkoolveldje over zijn hele kop groeiden en op zijn met een kralenketting versierde borst waarvan nog een stukje te zien was onder zijn geborduurde openvallende overhemd. Er bleef, leek mij, zonder al dat haar niet veel meer over dan het alledaagse bloedeloze smoeltje van een student met een hoop verwaande intellectuele kul in zijn kop. Meneer zou wel saloncommunist zijn of anarchist. Ik was er niet kapot van. Ik was een nog overtuigder en in elk geval een praktiserende anarchist.
‘Je ziet dat Silvia met ons in gesprek is, jij onbehouwen square,’ zei hij. Zijn stem klonk een beetje schril en dat stemde me tevreden, het verried zijn angst.
‘Ik zie het niet,’ zei ik ‘en dat gesprek moet ze dan straks maar
| |
| |
voortzetten. En schuif nou maar eens een beetje op.’
Hij schoof echter zo mogelijk nog dichter tegen Silvia aan. Ze probeerde haar angst voor mij achter haar schaapachtige gegiechel te verbergen. Ik greep de vetzak bij zijn haardos en had er een goed houvast aan. Ik begon hem opzij te trekken, maar zag nog net op tijd dat de neger een stiletto te voorschijn had gehaald. Met een snelle trap van mijn rechtervoet schopte ik het mes uit zijn hand. Het ding vloog met een boog een paar meter weg en bleef trillend met de punt in de uitgebouwde wand van het keukentje steken, waar de gastvrouw nog steeds ijverig bezig was sandwiches klaar te maken.
‘Ah, een mes. Komt me juist van pas!’ riep ze. Ze schrok er niet meer van dan wanneer er een mug naast haar neergestreken zou zijn; de tijd dat meisjes flauw vielen van open messen, was lang voorbij.
De neger kwam met veel poehah overeind en stootte een paar schorre klanken uit, die een soort krijgsgeschreeuw moesten voorstellen. Ik zag aan zijn ogen dat hij behoorlijk high was. Met mijn vlakke hand tegen zijn borst duwde ik hem terug op het bed. Hij zou, in zijn toestand, wel denken dat hij geweldige heldendaden verrichtte, maar hij was te slap om op zijn benen te staan.
Ik schudde nog een paar keer aan de haardos van Vetzak, zodat zijn stalen brilletje afviel en hij hulpeloos om zich heen keek met zijn fletse ogen die niet meer uitdrukking hadden dan een paar onrijpe meikersen. Toen liet ik hem los, omdat ik het een belachelijke vertoning vond. Wat schoot ik er mee op hier de toffe jongen uit te hangen, nu een normaal gesprek onmogelijk bleek. Ik voelde van alle kanten de dreiging groeien en het zou tenslotte niet al te best voor me afgelopen zijn, als er op dat ogenblik niet drie nieuwe gasten binnengekomen waren waarvan ik er twee tot mijn verrassing kende. De aandacht werd meteen van mij afgeleid. Wat men ook van plan was geweest, het kon wachten nu de drie kennelijke vip's van de avond binnengekomen waren. Er ging weer een klein hoeraatje op. Een van de drie, een ongeveer dertigjarige Amerikaan riep: ‘Hello everybody!’ Dat kon niet missen en het ontsloeg hem van de plicht iedereen apart te begroeten. Het paar dat hem vergezelde vond dat evenwel niet voldoende en had de Franse gewoonte aangenomen slappe handjes uit te delen. Ja, ik kende ze maar al te goed. Het waren Peter en Marleen de Waard, die ik in Amsterdam door Siebe
| |
| |
had leren kennen op zijn atelier, toen hij bezig was haar portret te schilderen. Dat was kort voor een bekende modefotograaf haar ontdekte en zij een bliksemcarrière maakte als internationaal model. Hij behoorde tot het legertje van mislukte geniale acteurs die het op de Bühne nooit verder brengen dan linker lakei of speerdrager. Hij had, in het zog van zijn vrouw, een voetje aan de grond gekregen als fotomodel. Ik kwam zijn gezicht van tijd tot tijd in Hollandse kranten tegen in advertenties van scheerapparaten, hoofdpijnpoeders en sigaretten. Zij had haar eigen naam Marleen aangehouden en je zag haar foto's in Burda, Brigitte, Elle en de rest. Ze was goed in haar vak en ze wist het. Aangezien ik liever het vlees dan de botten heb bij een vrouw, zag ik in haar niet veel meer dan een elegante kapstok waar modieuze kleren aanhingen. Toch mocht ik haar wel op een bepaalde manier, vooral ook omdat ze goed met Titia had kunnen opschieten en gebrouilleerd was met Siebe, twee punten in haar voordeel.
Hij was geloof ik wat je een knappe jongen noemt, een beetje eiïg, nog net geen homo, al leunde hij er aardig tegenaan. Zij leek me alle kanten uit te kunnen, maar in aanleg zou ze wel lesbisch zijn. Titia had zich sympathiek over haar uitgelaten. Tenslotte was het Marleen geweest die haar een beetje geholpen had in Parijs, waar je een harde dobber hebt om iets te bereiken, op welk terrein dan ook, het mijne niet uitgezonderd.
Hun komst bracht in mij, behalve een zekere opluchting, enige spanning teweeg. Van de hele troep hadden zij Titia het beste gekend en ze riepen Titia's beeld met een pijnlijke scherpte voor me op. Het was zelfs of ik haar stem weer kon horen. Ik voelde dat mijn handen klam begonnen te worden en opnieuw ervoer ik de wrede dood van Titia als onwerkelijk en absurd.
Peter zag me het eerst en kwam naar me toe.
‘Hé, Ben, jij hier!’ riep hij. Zijn verrassing klonk oprecht. Hij moest dus niet geweten hebben dat ik hier zou komen. En ineens zag ik, op korte afstand Silvia naar ons kijken, met een duidelijke ongerustheid die ik niet kon verklaren.
‘Zoals je ziet, Peter,’ zei ik. Hij riep, wenkend naar Marleen: ‘Liefje, kom eens kijken wie hier is!’ Maar Marleen had het nog te druk met haar nieuwe blouse uit Istanboel, Mexico of India te laten bewonderen.
‘Fijn dat je er bent, zeg,’ vervolgde Peter tegen mij, toch een beetje geforceerd leek me. ‘Ben je zo maar even in Parijs of eh...’
| |
| |
Hij wist niet precies wat te zeggen, want hij wist verdomd goed waaruit mijn weinig illustere werkzaamheden bestonden. Hij was een tactvolle, ruimdenkende jongen, die het goed bedoelde, maar je kon natuurlijk nooit weten. Ik vertrouwde niemand meer.
‘Je komt net op tijd,’ zei ik grinnikend. ‘Je vriendjes hier stonden op het punt mij te lynchen.’
Ik vond het beter hem maar meteen helemaal van de stand van zaken op de hoogte te brengen. ‘Silvia heeft mij tot dat doel hierheen gelokt. Ze geloven, of willen geloven, dat ik Titia gemold heb. Hoe denken Marleen en jij daarover?’
Hij deinsde terug. Innerlijk dan. Uiterlijk speelde hij de gekwetste. Hij was geen jongen die van moeilijkheden hield. Aardig zijn was zijn devies, al liep hij niet in hippe, maar modieuze kledij.
‘Natuurlijk geloven wij dat niet,’ zei hij, ‘trouwens, we waren niet in Parijs toen het gebeurde.’ Hij keek wat hulpeloos om zich heen, alsof het nu pas tot hem doordrong dat hij zich in een wespennest gestoken had. ‘We hebben er niets mee te maken, het is puur toeval dat we hier zijn vanavond. We hebben nauwelijks meer een minuut voor onszelf. Donovan heeft ons meegenomen, hij is een bekende Amerikaanse columnist.’
Hij had duidelijk de bijstand van Marleen nodig in deze moeilijke uren, maar Marleen had nog meer dan haar blouse om te laten bewonderen. Haar drie paar aangeplakte wimpers, haar nieuwe zwarte pruik en opvallende kostbare pinkring. Onder de algemene geestdrift die haar te beurt viel moest, van de zijde der vrouwen, wel een flinke dosis jaloezie schuil gaan. In elk geval bloeide de party nu weer op als een met paraffine ingespoten tiet en voorlopig was de aandacht even van mij afgeleid. Maar voor hoelang? In afwachting van het moment dat ik met Marleen over Titia zou kunnen spreken, schonk ik mijn glas nog maar eens vol. Ik schonk een tweede glas whisky in en ging er mee naar Vetzak toe. ‘Hier jongen,’ zei ik, ‘laten we eens klinken, we moeten hef zijn voor elkaar, nietwaar?’
‘Ik drink geen alcohol,’ zei hij stug, bezig de glazen van zijn weer opgeraapte brilletje te poetsen.
‘Ik wil wel een jus d'orange voor je halen,’ bood ik aan.
‘Nee, dank je, de sinaasappels kunnen uit Spanje komen en ik steun geen dictatuurlanden,’ zei hij.
‘Ik bewonder principes in anderen,’ zei ik, ‘maar het lijkt mij vandaag de dag een godswonder daar nog bij in leven te blijven.’
‘Fascist,’ mompelde hij en draaide mij zijn rug toe.
| |
| |
‘Het reddende woord is gesproken,’ zei ik tegen zijn bokkende rug. ‘Fascist, verkrachter, moordenaar. Jullie zien wel zo het een en ander in mij.’
De gastvrouw was eindelijk klaar met het broodjes smeren en begon shish kebab te roosteren op een brasero. De rook van schroeiend schapevlees, paprika's en uien, vulde de ruimte en men brulde om frisse lucht. De platenspeler werd luider gezet en de kleine dansvloer liep weer vol. Ik trachtte mij voor te stellen hoe Titia zich vroeger tussen deze mensen bewogen had en niet zonder jaloezie moest ik tot de conclusie komen dat ze hier op een bepaalde marnier nog wel gepast zou hebben ook. Waarom had ze mij eigenlijk nooit mee naar dergelijke party's genomen, die in deze kring aan de rode van de dag waren? Had ze er uit gewild zoals ik uit het milieu? Had ook zij illusies omtrent een toekomst met mij gekoesterd?
De whisky begon niet onaangenaam in mijn lijf te gloeien en ik kreeg een soezerig gevoel in mijn hoofd. Het maakte me desondanks niet opgewekter, wel eenzamer. Al meende ik nu te weten wie haar moordenaar was, ik moest er de bewijzen voor vinden, of getuigen. En wel in deze groep. Niemand van de mensen die hier bijeen waren en van mijn verhouding met Titia afwisten, kon serieus geloven dat ik in staat zou zijn geweest haar ook maar een haar te krenken. Waarom dan deze complotterende geest tegen mij? Er moesten een paar aanstichters zijn die er een bepaald, mij onbekend belang, bij hadden. Voor mij was het duidelijk genoeg dat het Silvia en Jean-Claude waren. Van Silvia, die labiele Italiaans-Amerikaanse griet, die eerst zogenaamd aan mijn kant had gestaan en zich binnen het etmaal tegen mij gekeerd had (oppervlakkig gezien tenminste) verwonderde mij dat niet al te zeer. Ook van de halve psychopaat Jean-Claude, die Titia blijkbaar een grote verering had toegedragen, verbaasde het mij niet. Een dergelijk type kan gevaarlijk jaloers worden en dan gauw emotioneel over zijn toeren raken. Maar beiden leken mij niet in staat zelf het initiatief tot iets te nemen en dus moest er een motief voor hun vijandige houding zijn. Als ik daar achter kon komen, was ik een stuk in de goede richting.
Ik voelde dat de algemene aandacht weer tot mij terugkeerde. De gastvrouw die nu met een schaal vol shish kebabs rondging, passeerde mij opzettelijk. Ik greep haar bij een arm en toen ze zich probeerde los te rukken brandde ze zich aan een van de hete pennen. Ze sperde haar mond open van pijn. Er staken een
| |
| |
paar goed gevormde benen onder haar geringde jurk uit, maar de kleine, van elkaar af staande en door wolf aangetaste tandjes in haar geopende mond waren een afknapper. Ik nam een pen in mijn door een zakdoek beschermde hand en duwde haar verder. Het vlees was nog te rauw, de uien en de paprika daarentegen te zeer verbrand en ik mikte de hele zaak in een grote witte kom op de grond die als asbak dienst deed.
Er werden al weer dreigende blikken op me geworpen, maar niemand waagde het mij iets te doen. Tenslotte is een loslopende moordenaar een gevaarlijk man die elk moment amok kan maken, bedacht ik met bitter sarcasme. Ik besloot met Silvia te gaan dansen en haar een paar vragen te stellen. De neger zat niet meer naast haar en ook de vette krullebol verwijderde zich ditmaal toen ik tegen haar zei: ‘Kom, laten we eens dansen. Jij hebt me hier tenslotte uitgenodigd. Ik ben niet sterk in moderne dansen, maar dat hoeft geloof ik ook niet.’
‘Ik dans niet vanavond,’ zei ze, ‘je ziet toch dat ik nog met niemand gedanst heb. Ik loop de hele dag al genoeg door de stad met de Herald Tribune. Ik heb blaren op mijn voeten.’ Ze begon weer te giechelen. Ik geloof dat ze nog zou giechelen als ik haar een doodschop had gegeven. Het maakte me ditmaal razend en ik schreeuwde ‘Blaren of geen blaren, je danst met mij!’ Ik rukte haar met een ruwe greep aan beide armen omhoog.
‘Laat me los, agressieve idioot,’ riep ze. ‘Ik dans niet met een moordenaar.’ Ze zei ‘assassino’ op z'n Italiaans, om van haar opgeschroefde emotie blijk te geven. Ik liet haar los en moest me verbijten om haar niet links en rechts om de oren te slaan. ‘Heb je me daarom naar dit verdomde feest laten komen, om me dat te vertellen?’ beet ik haar toe. ‘Je had me beloofd dat ik hier wijzer zou worden.’
‘Nou, dat ben je dan geworden, niet soms?’ zei ze vol haat.
‘Zo, was dat de bedoeling!’ zei ik dreigend langzaam.
Jean-Claude drong zich tegen me op en zei: ‘Zeker. En daarmee ben je nog niet van ons af.’ Hij sprak het steenkool Engels van een louche gids die het al doende geleerd heeft. De penetrante stank die hem omgaf maakte me misselijk.
‘Donder jij maar op en doe een schone luier aan,’ zei ik en gaf hem een ram in zijn maag zodat hij dubbel sloeg. Er was geen lol aan een knokpartij met dit stelletje slappelingen, flikkers, verslaafden, hele en halve artiesten en studenten. Ik ben altijd behoorlijk sterk geweest, maar ik ben tenslotte ook niet meer wat
| |
| |
ik was en als een wat sportief getrainde kerel het tegen me zou opnemen, dan kon het er wel eens beroerd voor me gaan uitzien, maar van dat soort zag ik er niet bij, behalve dan misschien de oudere schilder en Donovan, de Amerikaanse columnist. De laatste snapte kennelijk niet waar het over ging, maar het was duidelijk dat hij mij een troubleshooter vond. Hij roeide zich door het stel dat mij omringde naar me toe en hief bezwerend zijn handen op.
‘Hallo, dit is een gezellige party en we willen geen rotzooi. We zijn allemaal vrienden hè?’ Hij had een paar stevige knuisten en blond behaarde polsen. Hij legde een arm om mijn schouder en een om die van Jean-Claude, die zich kokhalzend weer opgericht had. ‘Kom jongens, we vechten hier niet om een chick of een drink, er is voor iedereen voldoende van alles.’
Ik wilde zijn arm afschudden, maar zo gemakkelijk ging dat niet. Ik keek van dichtbij in zijn harde ogen en zag tussen de grijns van zijn dunne lippen een gaaf sterk gebit. Ik kreeg het warm en voelde mijn bovenlip vochtig worden.
‘Ik ken je niet,’ ging hij verder, ‘maar je bent onze gast en verder geen gelazer.’ Hij kneep nog eens waarschuwend in mijn schouder en ik begreep dat ik met hem geen geintjes hoefde uit te halen.
‘Luister eens,’ zei ik, ‘ik ben hier gekomen om...’
Hij onderbrak mij: ‘Okay, ouwe jongen, je bent hier gekomen om iets. En iedereen is gekomen om iets. Right? Dus, geen gedonder.’
Hij liet Jean-Claude en mij los en tegen Silvia zei hij: ‘En als onze vriend hier met je wil dansen, dan dans je met hem, begrepen? Anders heb je vandaag voor 't laatst met de Herald Tribune geleurd.’ Hij kneep haar speels in de wang en ze zou er wel een blauwe plek van overhouden.
Op dat ogenblik kwam Marleen tussenbeide.
‘Ik wou net even met Ben dansen, ouwe vrienden, weet je wel?’ zei ze tegen de Amerikaan. Hij vond het best, hij vond het een pracht van een tactvolle, psychologische oplossing, zo uit het Amerikaanse ‘Party Givers' Book’.
‘Good girl,’ zei hij en kuste haar op de wangen.
Ik schuifelde met Marleen een stuntelige slowfox op muziek waar je eigenlijk niet op dansen kon. Ik heb nooit het juiste maatgevoel bezeten voor welke dans dan ook, maar ik kan een vrouw vasthouden zoals het hoort. Ze was tot mijn verbazing molliger
| |
| |
dan waarvoor ik haar gehouden had. Toch woog ze bijna niets en ze wist op vloeiende wijze van mijn stuntelige passen nog iets te maken.
Ik zei: ‘Kan je je ogen nog wel openhouden met die vracht valse wimpers er aan?’
Haar grote glanzende ogen waren een pronkstuk van make-up, fascinerend om naar te kijken. Ze was echter niet in de stemming voor grapjes of complimentjes.
‘Ik meen te begrijpen waar je achterheen zit,’ zei ze, ‘maar je had beter niet naar dit feestje kunnen komen. Silvia heeft je zeker uitgenodigd?’
Ik knikte, niet in staat om tekst en uitleg te geven, want ik moest oppassen niet tegen de andere dansenden op te botsen. Bovendien was het lawaai toegenomen zodat we er moeilijk bovenuit konden komen zonder door iedereen gehoord te worden. Nu was dat niet erg, want we spraken Nederlands, maar je kon nooit weten. Ik ontdekte dat Silvia en Vetzak vlak bij ons in de buurt dansten en dat zij op een eigenaardige manier naar ons keek.
‘Ik denk dat ik je misschien helpen kan,’ vervolgde Marleen, met haar mond dicht bij mijn oor. ‘Kim je morgenmiddag om zes uur even bij ons langs komen? Dan kunnen we rustiger praten.’
Ze gaf mij haar adres in de rue Jacob en besloot: ‘Je moet voor die Silvia oppassen, dat is een schijnheilige intrigante. En kijk ook uit voor Jean-Claude, die is helemaal niet te vertrouwen. Hij was op zijn manier stapel op Titia. Hij had natuurlijk geen schijn van kans, maar ze trok zich het lot van zulke halve psychopaten aan, meer dan een van ons. Wij zijn allemaal te veel met ons zelf bezig. Titia dacht aan anderen, ze was echt een schat en dat zeg ik niet zo gauw van een andere vrouw.’
De plaat was afgelopen. ‘Tot morgen dan,’ zei ze en liet zich van me afkapen door een van de lesbiennes, die haar met de ogen verslond.
Ik had genoeg van de party, want ik werd hier niets wijzer. Bovendien had ik mijn hoop op Marleen gevestigd en ik besloot te gaan. Het leek mij niet nodig afscheid van de gastvrouw en de rest te nemen. Men kon mij hier missen als kiespijn, want de party begon op volle gang te komen. Er lagen al een paar ongegeneerd te vrijen in een van de hoeken, er waren glazen stuk gevallen en er was een grammofoonplaat gebroken. Er hing een damp van geschroeid vlees en sigaretterook onder de beregende en beslagen ruiten van de hoog ingezette atelierramen. Er zou wel
| |
| |
gauw gestripteased, geruzied, marihuana gerookt en gekotst worden. Ik had het allemaal wel bekeken. Silvia had mij om haar eigen duistere redenen hier naar toe gelokt, maar het was duidelijk geweest dat de onverwachte komst van Marleen en Peter haar in verwarring had gebracht. Ik kon mij vergissen, maar het leek mij dat ze mij een blik van ‘wacht maar af jochie’ nazond.
Zodra ik door de deur was vielen de frustratie en eenzaamheid van me af. Ik had Titia weer bij me. Goed, de geest van Titia dan en misschien werd ik een beetje gek, maar zij stond aan mijn kant, tegenover de hele wereld. Ik dacht zo sterk aan haar dat het was of ik haar aanwezigheid zou kunnen voelen als ik mijn hand maar uitstrekte. Ik schudde mijn hoofd om het visioen kwijt te raken en bleef nog een paar tellen op de overloop staan, met de vuilnisemmer, de dozen en kranten, het verroeste oliekacheltje en de kapstok, met jassen en mantels overladen, waar de vochtige geur van regen uitwasemde.
Net toen ik op het punt stond de trap af te dalen, kwam Peter naar buiten. Er zat iets gejaagds en schichtigs in zijn houding. ‘Ik moet even sassen,’ grinnikte hij en wees veelbetekenend met zijn duim achter zich naar het atelier.
‘Nou jongen, wat let je,’ zei ik, ‘ga jij maar sassen.’
‘Nee,’ zei hij, ‘je begrijpt het niet. Dat is een excuus voor daarbinnen. Natuurlijk kan je altijd wel pissen als je wat gedronken hebt en een plee ruikt, maar ze hoeven niet te weten dat ik nog even met jou sta te praten. 't Is goed dat je er vandoor gaat, anders was er nog grote bonje gekomen en wat schiet je daarmee op. Ik weet dat je met Marleen af gesproken hebt morgenmiddag bij ons te komen. Maar ik moet je toch even waarschuwen. Blijf uit de buurt van Jean-Claude. Die kerel heeft de pest aan je en is tot alles in staat. Hij is er vast van overtuigd dat jij het gedaan hebt.’
‘Dat ik wat gedaan heb?’
‘Doe niet zo lullig, je weet best wat ik bedoel. Ik waarschuw je toch zeker in je eigen belang. Titia was erg populair. Ze was anders dan wij. Beter, als je 't zo noemen wilt. Niet zo verrot en slap en toch stelde ze zich niet boven ons.’
Ik kon zijn prijzende woorden over Titia om de een of andere reden niet goed verdragen. Geprikkeld zei ik: ‘Iedereen zit haar maar op te hemelen. Misschien was ze gewoon een kouwe kip.’ ‘Je maakt een grapje,’ zei hij, een tikje onzeker. ‘Ik meende wat ik zei. Ze hoorde er bij en toch weer niet. Ze bleef zichzelf en
| |
| |
dat maakt indruk, snap je? Ze zien haar nu als een soort martelares, een heilige. Jezus, Ben, hoe moet ik het je duidelijk maken. Ze gunnen haar niet aan één iemand zou je kunnen zeggen. Toen ze leefde al niet en daarom nam ze je waarschijnlijk nooit mee naar dit soort parties, maar nu ze dood is nog minder...’
Hij kreeg het zo warm dat zijn anders zo glad verzorgde gezicht begon te glimmen en er een sliert haar losraakte van zijn stijlvolle haardos.
‘Marleen en ik geloven natuurlijk niet dat jij het gedaan hebt. Maar iemand heeft het gedaan en Marleen schijnt zich iets te herinneren dat je misschien op weg helpt. Ik denk dat ik weet wat het is, maar ze heeft het mij nog niet verteld. Ik hang er maar zo'n beetje bij, bij alles wat ze doet.’ Hij zei het zonder bitterheid en zonder ironie, bijna vanuit een soort bewondering.
Hij deed ook zijn best tegen mij de ouwe trouwe vriend uit te hangen. Ik keek hem in zijn wat weke knappe gezicht van gigolo en halve homo. Het glimlachje waarmee hij zoveel filtersigaretten, glaasjes bier en after shave verkocht had, zwom weg in een film van fijne zweetdruppeltjes.
Sympathiek schijthuis, dacht ik en zei: ‘'t Is in orde Peter, ik zie jullie morgen om zes uur en maak je om mij geen zorgen.’
Ik had mijn voet nog niet op de bovenste trede gezet of hij was de w.c. al ingedoken. Het feestrumoer verstomde boven mij terwijl ik, ditmaal zonder gebruik van mijn aansteker te maken, tastend in het donkere trappenhuis afdaalde. Buiten gekomen haalde ik diep adem in de vochtige nachtlucht. Ik rook mijn eigen whisky-adem. Het was beter dan de urinelucht van Jean-Claude. Het was even over twaalven en de métro was tamelijk bezet tot Châtelet. Daarna werd het stiller en op dat ogenblik ontdekte ik ook dat ik gevolgd werd en wel door niemand minder dan Jean-Claude, want zijn aanwezigheid in de métro kon geen toeval zijn. Hij zat in de verste hoek, op de bank voor oorlogsinvaliden, weggedoken achter Le Monde, maar dat is een kleine pestkrant en er bleef voor mij dus nog genoeg van hem over om hem te identificeren. Ik zei tegen de onzichtbare Titia aan mijn zijde: ‘Het spijt me liefje, we zullen je protegeetje moeten zien kwijt te raken!’
Het lukte mij zonder veel moeite hem van mij af te schudden bij de halte Strasbourg Saint-Denis. Je kunt daar door verschillende ingangen de perrons bereiken en zo door een eenvoudige manoeuvre achtervolgers kwijt raken, tenzij het om beroepsmensen
| |
| |
als Fontain gaat. Mijn tactiek leverde mij weer enkele ontmoetingen op met het Blonde bikinimeisje, maar ik raakte een beetje op haar uitgekeken. Ik zag Jean-Claude een paar minuten later verbijsterd aan het andere einde van het perron staan, terwijl ik mij verborg achter een snoepautomaat, waaruit je behalve Amerikaanse kauwgum en Franse dropjes ook Haagsche Hopjes kunt trekken. De wereld wordt hoe langer hoe kleiner.
Toen de trein richting Clignancourt binnenkwam, vloog ik als eerste de openzoevende deuren binnen en zag hoe Jean-Claude in de voorste wagen stapte. Ineens bedacht ik dat het misschien stom van me was dat ik hem van me afgeschud had, in mijn verlangen de sfeer van die rotparty kwijt te raken. Wie weet wat hij mij kon vertellen wanneer ik alleen met hem was. Op zijn minst zou hij mij wel eens de veranderde houding van Silvia kunnen verklaren. Dus controleerde ik bij iedere halte of hij uitstapte. Hij dacht vermoedelijk dat hij me kwijtgeraakt was, want bij Barbès stapte hij over, reed nog een paar haltes mee en verliet de métro bij Abesses.
De kleine place Abesses lag er als een uitgestorven dorpsplein bij. Je kon de regendruppels van de kale takken horen vallen die in de wind bewogen. Het was er zo schaars verlicht als het in de buitenwijken van de Lichtstad maar kan zijn en hoewel er nog slechts twee andere mensen bij de halte uitgestapt waren, wist ik Jean-Claude ongezien te volgen. Hij bleef een ogenblik aarzelend staan en sloeg toen de smalle, licht stijgende rue Antoinette in. Aan beide kanten langs het trottoir stonden auto's geparkeerd en het was voor mij betrekkelijk gemakkelijk hem aan de andere kant van de straat te schaduwen. Toch moest ik oppassen dat hij me niet zag, want van tijd tot tijd keek hij om, alsof hij er een vermoeden van had dat hij, net als ik, gevolgd werd.
Hij liep met schuifelende passen als iemand die loodzware, kletsnatte pantoffels aanheeft. Zijn gedrag was niet normaal, maar de hele kerel was niet normaal en ik begon mij af te vragen of ik niet de verkeerde had verdacht van de moord op Titia. Deze verknipte rotzak zou nog best eens de dader geweest kunnen zijn. Ik kende zijn jankerige gevoelsarme soort; als je ze een vinger toestak namen ze de hele hand en wee als je dan die hand terugtrok. Had dat niet de ervaring van Titia kunnen zijn? Ik heb geen medelijden met psychopaten, zoals dat tegenwoordig in de mode is. Voor mij blijven de meesten van hen gevaarlijke en laffe klootzakken die verdomd goed weten hoe ze het medelijden van
| |
| |
hun medemensen bespelen moeten. Het zou mij niets verbazen wanneer hij, ondanks zijn vermoedelijke impotentie, stapel verliefd op Titia was geweest en razend jaloers was geworden toen ik kwam opdraven. Mij durfde hij niet aan, maar haar... Mijn huid begon te prikken onder mijn kleren van emotie. Misschien kon ik hem tot spreken dwingen, maar ik moest eerst een gunstige gelegenheid afwachten.
Gelukkig was het nog steeds stil in de straat; alleen in de zijstraten die afdaalden naar de boulevards Pigalle en Rochechouart was het iets levendiger. Er viel daar op dit nachtelijk uur altijd nog wel iets te versieren voor de hoeren en de runners. Ik hoorde de sirene van een politie-patrouillewagen op Pigalle. De smerissen van de daar aanwezige politiepost zouden ook niet vaak op hun gat zitten. Parijs bij nacht. Laat me niet lachen! Net zo'n tyfusbedoening als in alle grote steden. Een moeras waar je nooit uitkomt. Ik wist het van mezelf, ik met mijn mooie bijnaam professor in de Amsterdamse onderwereld. Bijna was ik er door Titia uitgeraakt... Maar het was nu geen tijd voor zelfbeklag. Ik moest de zeikert voor mij in de gaten houden. Ik raakte een ogenblik in paniek toen ik hem bij een kruispunt verloren meende te hebben. Ik zag hem even later in de rue Tardieu, die uitkomt op de place Saint-Pierre. Door de kale boomtakken zag ik de met sierlantaarns verlichte trappen die naar de Butte leiden. Het kabelbaantje lag bovenaan vast.
Ik keek op mijn horloge en zag dat het al over enen was. Op dit punt was meer licht en er waren nog een paar kroegen open. Een boevenwagen draaide met een scherpe bocht de rue de Steinkerque in die een betere verlichting had dan de rest van de zijstraten en waar het nog tamelijk druk was. Een eindje de straat in had zich een oploop gevormd rondom wat mij een vechtpartij leek.
Weer zag ik Jean-Claude blijven staan aan de ingang van het kleine plantsoen dat naar het kabelbaantje voert. Ik begreep er geen barst van. Wat zocht hij hier. Ik naderde hem zo dicht mogelijk. Hij stond met zijn gezicht naar de rue Steinkerque gekeerd, waar het ruzie-gerucht vandaan kwam. Hij haalde met een automatisch gebaar een pakje Gauloises te voorschijn, voelde dat het leeg was en mikte het als een prop weg. Ik kon hem natuurlijk een sigaret aanbieden en casueel zeggen: ‘Je wou me geloof ik spreken makker? Je zat me toch achterna vanavond? Nou, hier ben ik!’ Ik zou hem een doodsschrik op het lijf jagen, maar wat schoot ik er mee op. Hij zou wel contacten met de onderwereld
| |
| |
hebben als hij hier op dit uur rondspookte. Het verbaasde mij niet, hij leek me het type van runner voor stripteasetenten en bordelen en een leurder met pornografische foto's.
Hij bleef zeker vijf minuten staan. Toen slenterde hij het plantsoentje in met de kwasie-onverschilligheid van iemand die niet veel goeds in de zin heeft. Hij verdween in de pisbak die daar aan de rechterkant, nog net in het groen staat; een van de weinige bovengrondse urinoirs die er nog over zijn in Parijs. Er was in de naaste omgeving geen kip te bekennen en hij zat nu letterlijk in de val. Het was wel een val die een uur in de wind stonk. Ik besloot niet lang te wachten tot hij naar buiten zou komen. Ik gunde hem een paar minuten om zijn plas te doen, want ik weet hoe een man daar naar kan snakken als hij een poosje onderweg is geweest. Terwijl ik dit bedacht, voelde ik zelf aandrang. Ik zocht een boom uit om tegenaan te wateren en toen ik daarmee klaar was stapte ik het urinoir binnen. Er was juist licht genoeg van de dichtstbijzijnde lantaarn en wat ik zag deed mijn maag omdraaien. Jean-Claude viste een stuk stokbrood uit de zeik op en snuffelde er aan met een begerige geconcentreerde uitdrukking op zijn gezicht en ineens snapte ik het. Hij was een croutonard. Ik wist dat ze bestonden, de kerels die met urine doordrenkt brood vreten, maar ik had er goddank tot dusver nog nooit eentje ontmoet. Ik kende in mijn wereldje pyromanen, schaamhaarfetisjisten, sadisten, masochisten, travestieten, kortom de hele seksueel verknipte troep, maar een croutonard was iets nieuws.
‘Godverdommese viezerik,’ zei ik, ‘gooi dat weg!’ Ik zei het in mijn eigen taal, maar de intonatie sprak voor zichzelf. Het was wel een onverwachte coïtus interruptus voor hem. Mijn stem sloeg hees over. Ze mogen dan in Parijs de goten langs de trottoirs spoelen, aan hun straatpisbakken doen ze niet veel. De bijtende ammoniakstank sloeg me op de keel. Gek genoeg kreeg ik het gevoel dat ik een voyeur was die een masturberende debiel stond te bespieden en ik vond mezelf een even grote smeerlap als mijn slachtoffer, Tegelijk maakte zich een razende woede van me meester, met iets van jaloezie er in. Waarom had Titia zich ooit met deze gore zeikert, die met geen tang aan te pakken was, ingelaten...
De afwezige, geëxalteerde blik verdween uit zijn ogen. Hij was zich rot geschrokken en ook in hem rees de woede op, vermengd met een duidelijk en pijnlijk gevoel van schaamte omdat hij zich betrapt wist.
Ik zag nog net een seconde te laat dat hij het kleddernatte stuk
| |
| |
stokbrood ophief en het volgende moment trof het mij in mijn gezicht. Het wekte moordlust in me op. Met een hand veegde ik de stinkende kleffe smurrie uit mijn ogen, neus en mond en met de andere hand deed ik een uitval naar Jean-Claude, die langs mij heen probeerde te schieten. Ik greep mis maar zag kans mijn voet uit te steken en na een paar idiote, steigerende passen smakte hij voorover op zijn bek. Het volgende ogenblik zat ik bovenop hem. Hij was helaas in zijn wanhoop sterker dan ik verwacht had. Hij ramde zijn knie tussen mijn benen en ik rolde met een gesmoorde kreet van pijn opzij van hem. Ik had een gevoel of er een heet strijkijzer tussen mijn liezen gestoken werd, maar het had nog erger aan kunnen komen. Ik raakte maar enkele tellen mijn positieven kwijt. We wentelden ons hijgend om en om in een modderige plas. Ik had de revers van zijn regenjas nog vast en liet mijn vrije hand opkruipen naar zijn keel, hoewel ik kokhalsde van de zoute stinkende rotsmaak in mijn mond. Ik was van plan hem te wurgen, wat er ook van komen mocht. Hij was me echter te slim af. Ik had hem tot nog toe te veel onderschat. Met een paar snelle bewegingen kroop hij uit zijn jas en krabbelde snel overeind. Hijgend bleef hij over me heen gebogen staan, zachtjes vloekend en obsceniteiten mompelend. Het zou me niet verbazen wanneer hij overdag de Parijse urinoirs volkladde met schuttingwoorden.
Ik probeerde vergeefs hem bij zijn been te pakken toen hij naar mijn hoofd schopte en gelukkig slechts mijn schouder raakte. ‘Jij vuile stinkende gluurder,’ zei hij, ‘dat zal ik je betaald zetten. Jij hebt haar tegen me opgehitst en van me af genomen, jij stinkende rotzak, zoon van een tyfushoer...’
Plotseling greep hij zijn regenjas, richtte zich op en begon weg te rennen. Ik begreep snel waarom. Onze worsteling had de aandacht getrokken van een paar voorbijgangers, die nu met een agent kwamen aanhollen. In deze buurt is er altijd wel een smeris te vinden. Ze hielpen mij overeind. Ik stond te zwaaien op mijn benen en voelde mij onuitsprekelijk vies, maar ik dwong me zelf tot helder nadenken.
Met moeite legde ik uit dat ik bij het verlaten van het urinoir door een onbekende aangevallen was en maakte een gebaar naar mijn binnenzakken. Vervolgens verklaarde ik dat ik gelukkig niet beroofd was en dus geen aangifte wilde doen. De agent had daar geen vrede mee. ‘We krijgen hem nog wel,’ zei hij bemoedigend. ‘Ik moet hier toch proces verbaal van opmaken.’
| |
| |
Ik zei schijnheilig dat ik het best vond; ik begon weer een beetje op adem te komen, maar liet het niet merken.
‘Kunt u met me meegaan naar de politiepost op Pigalle?’ vroeg hij, ‘of moet ik een patrouillewagen laten komen?’ Hij was bezorgd over mij, maar niet zonder achterdocht.
‘Liever een patrouillewagen,’ zei ik en ontdekte dat we meer nieuwsgierigen begonnen te trekken. Het laatste wat ik wilde was naar de politiepost gebracht te worden en plotseling gaf ik de smeris een duw, die hem tussen het groepje omstanders deed tuimelen. Van de verwarring gebruik makend rende ik de trappen op die naar de Butte leiden. Het gaf me een voldoende voorsprong en hoewel ik een paar keer vloekend struikelde, wist ik de Butte te bereiken en in de straten achter de place du Tertre te ontkomen. Totaal uitgeput vond ik een schuilplaats in een portiek waar ik hijgend bleef zitten tot ik me in staat voelde te voet de terugtocht naar mijn hotel te aanvaarden. Daar aangekomen hing ik de nachtportier een verhaal op van een vechtpartij, drukte hem een biljet van vijftig francs in de hand en zei dat ik vóór alles behoefte had aan een gloeiend heet bad. Hij bood aan me de trap op te helpen, maar ik sloeg zijn hulp af, gaf hem nog twee biljetten van tien franc en vroeg hem ergens een fles cognac voor me op de kop te tikken. Ik had alleen nog maar de behoefte me schoon te schrobben, me een black out te drinken en alles te vergeten wat ik die avond had meegemaakt.
|
|