De chanteur en andere misdaadverhalen
(1970)–Ab Visser–
[pagina 62]
| |
[pagina 63]
| |
‘Jacky ... darling...’ Hij gaf, pesterig, geen antwoord. Hij zat op de rand van het bed en trok zijn rood zijden sokken aan. Hij stimuleerde de geeuw die opkwam en gaapte nadrukkelijk. ‘Je houdt niet meer van me, hè?’ Haar vingertoppen beroerden de wervels van zijn slanke rug die van nature licht gebruind was en nooit rood werd of vervelde in de zon. Hij hoefde zich niet om te draaien om te weten hoe ze er bij lag: uitdagend, half op haar zij, leunend op een elleboog, haar andere arm naar hem uitgestrekt, met haar lange steile haar van een grijswitte champignonkleur als een sluier over haar ene gezichtshelft. Bij het vrijen kreeg hij de loszittende haren soms in zijn mond en spuwde ze dan walgend en ongegeneerd uit. Het waren altijd de kleine dingen die hem het meest ergerden; hij had nog niet lang geleden een rijke vriendin laten schieten toen hij ontdekte dat ze met haar linkerhand brood sneed: | |
[pagina 64]
| |
hij had sindsdien in haar nabijheid geen hap brood meer door zijn keel kunnen krijgen. Het kriebelen van Lina's vingertoppen over zijn rug werd onverdraaglijk. Hij besloot in zichzelf tot tien te tellen en als ze er dan niet mee ophield... ‘Je bent helemaal niet aardig tegen mij.’ Ze sprak nu Nederlands, maar nog wel met een sterk Engels accent. Haar ouders die bij het uitbreken van de oorlog naar Engeland gevlucht waren, hadden zich daar na de oorlog laten naturaliseren, maar de gewoonte gehandhaafd om thuis, onder elkaar, Nederlands te spreken en zo was hun dochter Lina die in Londen geboren was, tweetalig opgevoed. Bij hun eerste kennismaking had Jack, als Hollander, dat pikant gevonden omdat ze in haar manier van doen verder helemaal een hippe Engelse chick was. Juist toen hij tot negen geteld had, trok ze haar hand terug en zei: ‘Ach, go to hell!’ Er liep een rilling door hem heen, samen met een gevoel van teleurstelling; hij had gehoopt dat ze nog even door was gegaan, zodat hij, tot het uiterste gedreven, haar op haar donder had kunnen geven om zijn toenemende verveling en ergernis van de laatste dagen op haar af te reageren. Hij was nodig aan wat nieuws toe. Tegelijk had hij wel een deuntje willen janken uit puur zelfmedelijden om dat eeuwige gevoel van onvrede en afkeer. Jezus, had hij maar de geringste homofiele aanleg gehad, maar de keer dat hij zich in die richting tot bepaalde handelingen had laten overhalen en de broodpoot had gespeeld, had hem daar voorgoed van genezen. Het vernederen van een man had hem geen enkele voldoening geschonken zoals dat van een vrouw. Daarbij kwam, op dit ogenblik, dat hij honger had, gewoon stompzinnig honger. Terwijl hij zijn spijkerbroek aantrok zag hij op zijn horloge dat het al over zevenen was. Hij draaide zich om naar het meisje. Ze lag er inderdaad bij zoals hij het zich gedacht had. Fronsend, met haar bijziende blik, keek ze naar hem op. Tussen haar geopende lippen zag hij haar iets te grote maar gave tanden. ‘Schiet eens een beetje op verdomme, ik verrek van de honger. We zouden ergens gaan eten, weet je wel?’ Hij was brutaal genoeg geweest op die voorwaarde met haar naar bed te gaan vanmiddag. Zij had het geld tenslotte. Een toelage van haar vader of zoiets. ‘Je zult vanavond alleen moeten gaan eten’, zei ze, ‘of met wie je maar wilt, caro. Ik heb een afspraak met Tony.’ Hij nam het niet ernstig, nog niet. Hij meende nog voldoende macht over haar te bezitten. Er waren maar weinig vrouwen die hem konden weerstaan. ‘Je gaat maar een andere keer met die zak van een Tony uit. Je hebt hem | |
[pagina 65]
| |
al zo vaak voor gek laten staan, een keer meer of minder komt er niet op aan.’ Hij trok het kasjmier hemd aan dat hij van haar gekregen had en constateerde weer eens dat zijn tors nog vrijwel niets van zijn jongensachtige slankheid begon te verliezen, maar hij moest wel uitkijken. En opnieuw kwam even het gevoel van paniek in hem op dat hij de laatste tijd vaker had ervaren. Zijn haar begon onmiskenbaar dunner te worden op de kruin, maar nog niet zo dat je 't kon zien omdat hij het, krullend, laag in de nek droeg. Maar als het hard waaide voelde hij zich onbehaaglijk. Hij kon zich nu wel wijsmaken dat het niet veel te betekenen had, dat hij nog maar 32 was en niet ouder leek dan 26, maar de eerste tekenen van verval waren er. Hij moest meer en geraffineerder zorg aan zijn uiterlijk besteden dan een paar jaar geleden, meer camouflagemiddeltjes bedenken en zich dingen ontzeggen om slank te blijven. Hij zou eigenlijk meer aan sport moeten doen en misschien zelfs wat yoga-oefeningen, maar hij was er te gemakzuchtig voor. En hij wilde zich ook zo weinig mogelijk pleziertjes ontzeggen, geen glas whisky of cognac laten staan, geen lekker hapje. Hij zuchtte. Het roken had hij weer eens opgegeven ... voor zolang als het duurde, al rookte hij, in gezelschap, wel eens een stick mee. Hij deed deze zomer, nu dat in zijn kraam te pas kwam, wat hip mee met de hippies, maar het was eigenlijk zijn straatje niet. Hij was in zijn hart een overtuigde aanhanger van het establishment met alle zegeningen daarvan. Voor het echte gigolowerk had hij al evenmin aanleg als voor homofilie, begreep hij, toen hij ontdekt had dat ouwe rijke wijven zich maar al te graag lieten vernederen. Want wat was daar voor lol aan? Financieel gezien was het verdomd jammer. Voor de spiegel, boven de wastafel, knoopte hij zijn zijden sjaaltje om en bestudeerde meteen zijn gezicht. Het viel best mee, de ietwat verlopen uitdrukking maakte het op een bepaalde manier nog aantrekkelijker voor vrouwen, vooral omdat ze hem voor jonger hielden dan hij was; het moest alleen niet uit de hand lopen. Door opzij in de spiegel te kijken kon hij Lina zien liggen. Ze had een verbeten trek op haar gezicht en met haar vijfmaal beringde rechterhand hield ze het laken over haar borsten. Het was een half beschermend, half preuts gebaar, dat hij niet van haar kende. Gewoonlijk lag ze na het bedrijven van de liefde onbeschaamd en lui na te genieten. Het verontrustte en stak hem. Het was waar dat hij er zijn hoofd niet goed bij had kunnen houden vanmiddag, maar hij dacht genoeg routine te hebben om het haar niet te laten merken. Toch had ze minder spontaan gereageerd dan anders. Het had meer tijd gekost haar op te warmen en een latente agressie te overwinnen. Die verdomde teef. Eigenlijk had hij al weer schoon genoeg van haar, al vrijwel direct nadat hij haar hier, in pensione Suquet, getroffen had, nadat ze enkele maanden geleden in München als wat lauwe vrienden uit elkaar waren gegaan. Dat was op zichzelf al iets | |
[pagina 66]
| |
bijzonders geweest, want meestal liet hij de vrouwen hysterisch en in tranen achter. Maar zij zat ruim in het geld en hier in Rome waren hem een paar zaken tegengelopen. Hij had Lina weliswaar opnieuw kunnen verleiden, maar het was stroef gegaan; om een hem aanvankelijk onverklaarbare reden had ze hun hernieuwde verhouding heimelijker, achterbakser gehouden. Maar al gauw had hij begrepen dat Tony de oorzaak daarvan was. En Tony, dat wist het hele hippe Pensione Suquet, was stapel op haar. Uitgerekend Tony! De rechterhand van de padrone. Tony, die stomme Italiaan, die een aantal jaren in Canada had gewoond en zich daarom ver boven zijn achterlijke landgenoten verheven voelde. Vanaf de eerste ontmoeting in het pensione had de kerel hem geestelijk en lichamelijk tegengestaan. Hij had zich geërgerd aan zijn arrogante optreden, aan zijn zogenaamde hulpvaardigheid, die in feite alleen maar pedante bemoeizucht was en de drang om zich populair te maken uit God weet welke zuidelijke minderwaardigheidscomplexen. Had hij ooit kunnen dromen dat deze slecht geklede pummel, die zweterige grof gebouwde gorilla, die deed of hij de eigenaar van het Pensione Suquet was, hem nog eens concurrentie op liefdesgebied zou aandoen! Het was gewoon een belediging. Iedere andere man zou hem, tot op zekere hoogte, een zorg geweest zijn. Maar Tony. Hij zou nooit willen toegeven, en hij besefte het misschien niet eens, dat hij jaloers op hem was. Hij keerde zich weer tot het meisje dat geen aanstalten maakte om op te staan. ‘Ik ben zo ver’, zei hij bevelend. ‘Dat zie ik wel al ben ik dan kippig’, antwoordde ze. Hij begon zijn nagels te bijten, maar liet het weer omdat hij wist dat ze daar een afschuw van had. ‘Wees nou lief’, zei hij ‘en trek wat aan.’ ‘Als jij de deur uit bent trek ik wat aan’, zei ze. Het beetje geduld dat hij in zijn laatste woorden had kunnen leggen was op. ‘Wat bedoel je met die onzin. Ben je ineens preuts geworden of zo?’ Hij lachte gemaakt. ‘Noem het maar zo. Ik wil gewoon niet dat je me nog langer naakt ziet.’ Ze trok het laken tot haar kin omhoog en stak haar tong tegen hem uit. Het was waar, dacht ze met enige verbijstering. Ze had er geen plezier aan beleefd. Ze had hem ineens egoïstisch en banaal gevonden. Een slijmerd. Het was een van de woorden die ze van hem geleerd had. Haar ouders waren brave ouderwetse mensen die een dergelijk woord nooit zouden gebruiken. ‘Je bent een slijmerd’, zei ze. ‘En schiet nu op. Ik heb een afspraak met Tony. Remember?’ Treiterend-peinzend voegde ze er aan toe: ‘hij heeft me gevraagd met hem te trouwen en misschien doe ik dat wel. Ik wil ook wel eens een gezin en kinderen. Ik ben het rotzooien met zogenaamde mooie jongens zat.’ Hij trilde van woede. Zo was hij nog nooit vernederd. Hij had altijd het | |
[pagina 67]
| |
initiatief genomen en bepaald wanneer er een eind aan een verhouding moest komen. Hij kreeg een frustrerend gevoel van verlorenheid. Dat kon ze hem niet aandoen. Dit had geen enkele vrouw hem in de laatste jaren aangedaan. Hij liep om het bed heen en rukte aan het laken, maar ze hield het stevig vast. ‘Laat dat, idioot!’ zei ze, ‘je doet me pijn.’ Het deed hem genoegen. Hij zou haar nog meer pijn doen. Geen vrouw had het recht hem te vernederen, sedert zijn moeder hem vernederd had door hem en zijn vader in de steek te laten toen hij tien jaar was. En dat terwijl ze hem altijd verwend en hem ‘haar prinsje’ genoemd had. Zijn vader had zich als een jammerlijke zak gedragen, maar bij hem was de aanbidding in haat omgeslagen. Ze had hem steeds in alles zijn zin gegeven en ineens bestond hij niet meer voor haar. Ze was er met een andere man vandoor gegaan. Ze was een doodgewone slet gebleken: alle wijven waren sletten, het had hem niet veel tijd gekost daar achter te komen. ‘Ik heb over je nagedacht’, zei Lina ‘en ik ben tot de conclusie gekomen dat ik je eigenlijk niet mag. Ik vraag me af waarom ik me ooit met je ingelaten heb. Misschien vond ik het interessant dat je een Hollander was. Ik hou niet van verwende jongetjes, weet je wel? Ik vind Tony aardiger, dat is tenminste een echte man. Bovendien heeft hij mij deze kamer afgestaan, zijn eigen kamer.’ ‘Je hebt er anders geen bezwaar tegen gehad met mij naar bed te gaan in zijn kamer’, hoonde hij, woedend dat ze hem zojuist en diep had weten te treffen. ‘Nee, maar van nu af aan heb ik dat bezwaar wel. En voor de laatste maal, laat me alleen. En voorgoed alleen, begrijp je? Je vindt gemakkelijk een ander meisje. Het heeft je nooit moeite gekost, wel? Je beroemde ogenwerk. Christ!’ Ze lachte luid en het deed zijn bloed tintelen. ‘Probeer het met dat Franse grietje, dat gisteren aangekomen is. Ze eet je gewoon op, heb ik gemerkt. Nicole heet ze geloof ik.’ ‘O, je bent dus jaloers!’ Hij voelde iets als opluchting. ‘Nou, je weet best dat ze mijn type niet is, met haar zelfverzekerde maniertjes. Iedere Franse griet is in principe een burgertrut.’ ‘Ik ben niet jaloers, je mag haar hebben’, zei Lina en stak plagend een van haar lange benen van onder het laken naar hem uit. Dat deed zijn woede weer toenemen. Hij had veel bever scènes en tranen gehad dan deze luchthartige onverschilligheid. Hij kon het niet verdragen. ‘Je bent een slet’, zei hij, ‘een doodgewone slet. Alle wijven zijn sletten.’ Ze lachte hem weer in zijn gezicht uit. ‘Maar je hebt er geen bezwaar tegen van een slet te profiteren.’ ‘Die twintig pond die ik van je geleend heb zal ik je terugbetalen’, zei hij. ‘Geef me dan ook dat kasjmier hemd en die sjaal terug die je van me gekregen hebt. Ik denk dat ze Tony goed zullen staan.’ ‘Ik denk er niet aan’, zei hij, ‘en nu hou je je kop dicht over die boeren- | |
[pagina 68]
| |
kinkel.’ Voor de laatste maal probeerde hij zijn verloren overmacht terug te winnen. ‘Kom, kleed je aan.’ ‘Ik hoor niet meer wat je zegt’, zei ze en stopte haar vingers in haar oren. Met een plotseling cholerisch gebaar trok hij het laken weg. ‘Verdomde slet, zo heeft nog nooit een griet mij durven behandelen!’ riep hij uit en keek met moordlust in zijn ogen op haar naakte lichaam neer. Ze haalde haar vingers uit haar oren en alle plaagzucht verdween uit haar ogen. Ze gaf hem een trap tegen zijn buik. Hij kon nog juist verhinderen dat hij omver tuimelde door zich aan het nachtkastje vast te grijpen. Toen zag hij de luxe container waarin haar contactlenzen dreven. Hij smeet het ding op de grond en trapte op de lenzen. Hij maakte een draaiende beweging met zijn hak tot de plastic schijfjes kapot waren. ‘Ziezo’, zei hij hijgend, ‘ik hoop dat je Tony kan vinden met je stekeblinde rotsmoel. Je zal je bril moeten opzetten meisje en daarmee word je er niet knapper op.’ Een ogenblik bleef Lina doodstil liggen. Ze vergat haar Nederlands en zei: ‘You beast, you goddam filthy beast!’ Sneller dan hij voor mogelijk had gehouden kwam ze overeind en vloog hem furieus aan, met uitgestrekte handen naar zijn ogen. Paniek maakte zich van hem meester. Hij gaf haar een klap in het gezicht en een stomp tegen haar borsten. Ze viel tegen hem aan, snikkend, naar adem happend. Toen omklemde ze zijn been en beet vinnig in zijn kuit. ‘Godverdomme kreng!’ brulde hij en greep de zware reclame-asbak van Campari die op het nachtkastje stond. Verblind door pijn, woede en vernedering, liet hij het stenen gevaarte op haar hoofd neerdalen. Het gaf een griezelig krakend geluid. Haar greep om zijn been verslapte. Hijgend en geschrokken zette hij de asbak weer neer en zei in een halve janktoon: ‘Waarom deed je me ook pijn?’ Hij boog zich over haar heen om haar op te tillen, maar ze was zonderling zwaar en haar asblonde haren kleefden van het bloed in de buurt van haar linkeroor. ‘O God’, dacht hij, ‘ze is dood!’ Zijn verlammende paniek ging over in de drang om te vluchten. En daarmee keerde ook zijn woede terug. Ze was dood! Dat ze hem dat aangedaan had. Hem op die manier een loer te draaien! Hij tilde zijn voet op om haar een trap te geven, maar hij beheerste zich. Wat moest hij doen? Ze had hem een vuile streek geleverd. Zij was begonnen, dacht hij dreinend. Vrouwen begonnen altijd. Razernij deed hem beven over al zijn leden. Tranen sprongen in zijn ogen, vermengden zich met stekende zweetdruppels die van zijn voorhoofd rolden en een ogenblik drukte hij zijn gebalde knuisten tegen zijn gezicht met het gebaar van een kleine jongen.
Hij had het pensione ongemerkt kunnen verlaten door een zijuitgang, zodat hij de binnenplaats kon vermijden waar zich de receptie bevond en | |
[pagina 69]
| |
waar altijd wel een paar van de gasten rondhingen. Hij had de met bloed bevlekte asbak schoongemaakt boven de wastafel en zich om verdere vingerafdrukken in de kamer van Tony niet bekommerd. Ieder van de gasten, op zoek naar Tony, was wel eens in zijn kamer geweest. Hij woonde er zelf maar gedeeltelijk, want in het seizoen werd de kamer ook aan gasten verhuurd, wanneer het pensione volgeboekt was. Tony sliep dan op een oude divan in de receptie. Jack voelde zich gespannen, maar tevens op een ongekende manier tintelend opgewonden en voldaan, nadat de aanvankelijke paniek, woede en jarenlang opgekropte verbittering van hem afgevallen waren. Hij had uit de handtas van Lina drieduizend lire gepikt; meer durfde hij niet. Hij wilde het niet op een roofmoord laten lijken, maar op een lust- of wraakmoord. Hij nam aan dat de politie niet van iedere mannelijke gast in het pensione het sperma zou onderzoeken. Hij liep in zichzelf te neuriën: Gina Lollo - brigida, een stom liedje waar je kleine, bijna ongemerkte danspasjes op kon maken. De meisjes op de Via del Corso, loslopend of aan de armen van hun vrijers, keken naar hem. Hij vond ze mooi, maar oninteressant, die Romeinse meiden; ze hadden iets schijnheiligs en zedigs over zich met hun lange, vaak rode haren en er ging een soort truttigheid van hen uit die om een verkrachting vroeg, want je kon ze moeilijk benaderen. Als er geen verloofde was, dan was er wel een broer die de eer van zijn zuster verdedigde. Stomme, schijnheilige klootzakken, die Italianen. Maar afgezien daarvan vond hij Rome een fijne stad, een einde-stad om met Lina te spreken. Van wie zou ze dat modewoord opgepikt hebben. Van een ander Hollands vriendje natuurlijk. De slet had het met iedereen aangelegd, maar dat was nu afgelopen. Finito. Ze was weg, ze was er nooit geweest. Alsof je een spons over een krijttekening had gehaald. Het was een schokkende, opwindende gedachte dat het door zijn hand gebeurd was. Hij voelde geen spoor van berouw. Hij had het opnieuw willen doen, bewuster nu, haar vernietigen en in haar alle wijven die hem vernederd hadden in zijn leven, die geile teven, zijn moeder voorop. Het was druk op de Corso van elkaar rakelings passerende bussen met hun stinkende uitlaatgassen en van auto's waaronder showende sportwagens, volgeladen met luidruchtige jongelui in dure kleren. Op de trottoirs verdrongen zich de voetgangers; de meeste daarvan bewogen zich in de richting van de Piazza del Popolo. De lucht was gevuld met kleine onweersvliegjes en in de vroege avondhemel, die de kleur had van een beslagen tong, krioelde het van onvermoeibare, piepende zwaluwen. Jack draalde een ogenblik voor de ingang van de Bar Tassa d'Oro; hij zou best een paar whisky's achterover willen slaan. Hij zou dan nog juist genoeg geld overhouden voor een goed maal bij Pepino, maar zijn intuïtie drong hem door te lopen en enkele ogenblikken later betrad hij de slecht verlichte eettent van Pepino in de Via dei Greci, die in hoofdzaak gefre- | |
[pagina 70]
| |
quenteerd werd door soldaten met verlof, kunstzinnig aangedraaide toeristen en studenten, maar ook door gasten uit Pensione Suquet. Het was er niet vol en hij vond gemakkelijk een vrij tafeltje. Pepino, een dwergachtig, opgeruimd mannetje met de karikaturale allures van een groot restaurateur, bediende zelf, bijgestaan door twee kelners die niet ouder waren dan een jaar of vijftien. Hij gaf Jack een hand en nam de bestelling op. Het was het oude liedje: de specialiteiten van het Huis waren van de lijst geschrapt. Geen kwartels meer, geen kalfsschenkel, geen mossels in witte wijn. Dan maar spaghetti en een kalfslapje en een kwart liter rode Chianti. Duizend maal excuus signore, de volgende keer beter. Een walm van goedkoop braadvet en olie dreef langs de met rieten matten beklede wanden die volgehangen waren met amateuristische schilderijen. Jack ontdekte dat hij trek had in een sigaret en het speet hem nu dat hij het roken opgegeven had; zijn honger was grotendeels verdwenen al was het holle gevoel in zijn maag gebleven. Juist toen een van de kelnertjes brood en wijn voor hem neergezet had, ging de deur open en kwam Tony binnen, gevolgd door twee gasten uit het pensione: Ron, een jonge, Engels sprekende Zuidafrikaan en zijn Duitse vrouw Gisela. Jack voelde een schok door zich heengaan toen het drietal naar zijn tafeltje toekwam. Hij onderdrukte met moeite een wee opkomend gevoel van paniek en groette hen. Was het toeval dat Tony zich hier vertoonde, of kon het zijn ... nee, hij wilde er niet aan denken. Ron en Gisela namen plaats aan zijn tafeltje, maar Tony bleef staan. Hij beantwoordde, merkbaar stug de groet van Jack. ‘Ik kan niet blijven’, zei hij, ‘er komt zich een nieuw kamermeisje presenteren en de Ouwe wil dat ik er bij ben. Het zal wel weer op niets uitdraaien zoals gewoonlijk. Ik weet niet wat het is, ze zijn lui en stelen als raven. Bovendien kan die verdomde Enríco waar ze mee moeten werken zijn handen niet thuishouden.’ Hij sprak zijn Amerikaans-Canadees, lijmde als gewoonlijk alle woorden als met speeksel aan elkaar en legde de accenten verkeerd. Hij keek Jack aan alsof deze verantwoordelijk was voor de erbarmelijke personeelsproblemen van Pensione Suquet. Jack, weer iets gerustgesteld, bleef op zijn hoede en probeerde argeloos de onderzoekende blik te beantwoorden. Maar hij onthield zich van commentaar. ‘Wat heb jij uitgespookt vanmiddag?’ vroeg Ron, bedrijvig, oppervlakkig en kwebbelziek als altijd. Jack was blij dat deze vraag van hem kwam en niet van Tony. ‘O, ik weet niet, van alles’, zei hij, ‘ik kom net van de Spaanse Trap, daar valt altijd wel wat te beleven.’ Hij had de blik van Tony afgewend en glimlachte nu flirtend tegen Gisela, die daar schaapachtig-gevleid op inging. ‘Nou, ik ga dan maar’, zei Tony. | |
[pagina 71]
| |
‘Blijf je niet even een glas wijn meedrinken?’ vroeg Ron. ‘Je denkt ook altijd maar aan je werk, dat is niets voor een Italiaan.’ ‘Ik ben meer Canadees dan Italiaan’, zei Tony, ‘Italië is toch hard bezig zichzelf naar de bliksem te helpen. Zodra ik geld genoeg heb gespaard ga ik weer terug.’ Hij stond somber en onrustig te draaien om weg te gaan, maar iets scheen hem nog te weerhouden. ‘Je hebt natuurlijk een afspraak met Lina’, zei Ron en knipoogde tegen Jack, die het maar net kon opbrengen terug te knipogen. Zijn mond voelde vreemd droog aan toen hij zei: ‘Ja, je moet Tony in de gaten houden.’ Tony antwoordde niet. Er kwam even iets dreigends in zijn houding, maar ook iets van hulpeloosheid. Hij had een solide figuur, gespierd en sterk, maar lelijk geproportioneerd: een te lang, krachtig bovenlijf met een enigszins bolle maag en naar verhouding te korte benen. Ook zijn hoofd met de zwarte kuif haar was te groot boven de vooruitstekende adamsappel. Boven zijn groezelige T-shirt kroesde iets te veel borsthaar. Hij leek van het primitieve type bij wie de moeizame gedachten altijd net even achter de snelle daden aanhobbelden, maar hij kende zijn kracht en sprong er, tenzij tot het uiterste gedreven, voorzichtig mee om. Jack verachtte hem enerzijds maar benijdde hem ook een beetje om zijn geprononceerde eigenschappen. Daar stond dus de man aan wie Lina de voorkeur had gegeven boven hem. Die stomme gorilla met zijn stoere verhalen over wat hij allemaal wel beleefd en gepresteerd had in Canada. Zou hij het lijk van Lina al op zijn kamer ontdekt kunnen hebben? Ze kon hem er anders moeilijk ingelaten hebben! Toch voelde hij zijn handen vochtig worden bij de gedachte. Toen Tony definitief afscheid nam, kruisten hun blikken elkaar opnieuw. ‘See you later’, zei hij, met een groetend handgebaar. Jack knikte en Ron en Gisela zeiden gelijktijdig: ‘arriverderci.’ ‘Reuze geschikte kerel, die Tony’, zei Ron, ‘het hele Pensione Suquet drijft op hem.’ Jack gaf geen antwoord. Hij voelde nu hoezeer de onverwachte ontmoeting hem aangegrepen had en hij wiste zijn vochtige handen en bezwete voorhoofd af aan een papieren zakdoekje. ‘Het is warm, hè?’ zei Gisela, ‘het is buiten ook al zo warm. Ron zegt dat er onweer komt.’ Ron was kennelijk haar bijbel en haar almanak. ‘Ja, 't is om te stikken’, gaf Jack toe. Hij had geen trek meer in de spaghetti die intussen voor hem neergezet was en begon lusteloos de eerste slierten om zijn vork te rollen. Hij luisterde maar half naar het vermoeiend opgewekte gebabbel van Ron: ‘Ik vind wel dat Lina wat aardiger tegen Tony kon zijn. Ze is tenslotte maar lekker op zijn kamer blijven zitten, ook toen er al weer andere kamers vrijkwamen en ik was er vanmorgen bij toen ze beloofde vanavond met hem uit te gaan. We von- | |
[pagina 72]
| |
den het allemaal geweldig voor hem en net toen we op het punt stonden hierheen te gaan zegt hij tegen ons: ‘wacht, ik ga even met jullie mee. 't Is duidelijk dat ze hem weer een blauwtje heeft laten lopen. Ik zal er toch eens wat van zeggen als ik haar zie. Maar misschien kan jij dat beter doen Jack, je kent haar toch al van vroeger, niet?’ Jack verslikte zich bijna. ‘Ik kende haar oppervlakkig’, zei hij, ‘ik heb haar in München ontmoet, maar dat zegt niets. We ontmoeten elkaar allemaal wel eens weer op bepaalde plaatsen, niet? Bovendien pakt Tony de vrouwen helemaal verkeerd aan. Je weet net zo goed als ik dat zijn stoere veroveringsverhalen op niets slaan.’ Hij forceerde een grijns in de richting van Gisela. ‘Wat denk jij daar als vrouw van?’ Gisela streek even liefkozend met haar hand langs de wang van Ron die het nauwelijks merkte. ‘Misschien heb je wel gelijk, maar ik vind hem toch een aardige man. Er ist süss.’ ‘Hör mal zu!’ zei Ron en wenkte ongeduldig Pepino. ‘Worden wij niet bediend?’ riep hij luid in het Italiaans dat hij aardig machtig was. Pepino kwam al aandraven, schudde handjes en noteerde, vol verontschuldigingen, Rons bestelling. ‘Ik heb goed verdiend vandaag’, vertelde Ron opgetogen aan Jack. ‘Binnen een paar uur was ik mijn handeltje kwijt op de Piazza Navona.’ Hij maakte een soort primitieve felgekleurde Bantoe-reliefs aan de lopende band, die grif aftrek vonden, vooral bij Amerikaanse toeristen. Jack was blij dat de jongen van het onderwerp Tony afstapte. Het was duidelijk dat Tony, zo hij de moord ontdekt had, er met niemand over gesproken had en het was eveneens duidelijk dat niemand van zijn heimelijke omgang met Lina afgeweten had. Tenminste geen van de gasten. Je kon natuurlijk nooit helemaal zeker zijn van de eeuwig door het pensione scharrelende padrone en van die gluiperige Enríco, bedacht hij met enige ongerustheid. Het bleek nu toch maar een voordeel dat Lina het spelletje stiekem had willen spelen en hij, Jack, had nooit de behoefte gevoeld tegen wie dan ook op zijn veroveringen te pochen. Hij was halverwege zijn bord spaghetti toen Ron en Gisela al aan hun tweede gang begonnen. Maar hij had geen trek meer, dronk zijn karafje wijn leeg en besloot op te stappen. Hij voelde een onweerstaanbare drang in zich om terug te gaan naar het pensione om er achter te komen of Tony werkelijk iets wist. Tegelijk verwierp hij deze impuls als onverstandig. In deze eettent kon hij het echter beslist niet langer harden. Hij maakte al aanstalten om op te staan en af te rekenen, toen Ron opnieuw over Tony begon. ‘Ik snap niet’, zei hij, ‘dat Tony nog langer in Pensione Suquet blijft. De padrone doet niets anders dan het geld natellen dat binnenkomt en door de gangen lopen om de meisjes die hij daar tegenkomt de stuipen op het lijf te jagen. Weet je dat hij heel vaak met zijn pik uit zijn broek loopt en er aan begint te sjorren zodra hij een meid ziet?’ | |
[pagina 73]
| |
‘Ron, Schatzi!’ riep Gisela half lachend, half bestraffend uit en wilde een hand over zijn mond leggen, maar hij duwde die weg. Er kwam een verongelijkt trekje om haar mond; het zou over enkele jaren wel een trek van verbittering zijn wanneer ze haar onbenullige Ron helemaal door had. ‘Je weet best dat het waar is’, zei hij, ‘die Ouwe heeft je al een paar keer klem willen lopen.’ ‘Nou ja, 't is een nationale ondeugd bij de Italianen, geloof ik’, zei Jack ongeïnteresseerd. Ron vond het een heerlijk onderwerp en vervolgde: ‘Maar die Enríco is nog een veel grotere smeerlap, die boort in alle muren en deuren gaatjes om te kunnen gluren.’ ‘Ja, dat is waar’, zei Gisela. ‘Tony heeft ze op een keer allemaal dichtgestopt met kauwgum of gips, maar Enríco heeft de meeste daarna weer open gepeuterd. En hij kan je ook in de badkamer bespieden vanuit de w.c. er naast.’ ‘Als ik hem zou betrappen zou ik hem een geweldige schop onder zijn kont geven’, zei Ron, op zijn stoel wippend van opwinding. Jack geloofde het geklets van die twee nu wel. Hij rekende af met een van de kelnertjes en ging er vandoor. ‘We gaan straks met een clubje naar de Bar Sant'Eustachio, zien we jou daar ook nog?’ riep Ron hem na. ‘Misschien’, antwoordde hij half over zijn schouder en maakte een slap groetend gebaar. Hij was blij toen hij even later in de Via dei Greci stond. Het was nu helemaal donker geworden en de schamele straatverlichting bracht daar niet veel verandering in. Het was drukkend warm en hij voelde zich klam en onbehaaglijk. Hij rook de geuren van uitlaatgassen, schimmel, stof en urine: de geur van eeuwig bederf die zich onuitroeibaar in alle slecht geplaveide en trottoirloze achterstraten van Rome genesteld scheen te hebben. Een paar krijsende katten vochten in de buurt van een oude krant waarop de resten van een hoopje spaghetti lagen. Het gekrijs joeg hem de stuipen op het lijf. Zijn zenuwen waren overgevoelig en toch leek het gebeurde met Lina eindeloos ver achter hem te liggen, alsof het nauwelijks nog iets met hem te maken had. Waarom dan voelde hij zich bedreigd en nerveus? Hij bleef een ogenblik staan om zich tot kalmte te dwingen en wenste weer dat hij het roken niet opgegeven had. Gesteld dat Tony het lijk ontdekt had, en daar leek het veel op, welnu, dan had hij het ontdekt op zijn eigen kamer en hij zou een gisse jongen moeten zijn om zich uit een dergelijke compromitterende situatie te redden. Hij verdiende niet beter, dat stomme rund! Of was hij minder stom dan hij er uit zag? Gesteld dus dat hij het lijk ontdekt had, zou het dan niet normaal geweest zijn dat hij meteen alarm had geslagen en de politie gewaarschuwd had? Nu leek het er veel op dat hij opzettelijk zijn mond gehouden had en alleen naar Pepino gegaan was om te controleren of hij, Jack, daar zat. En dat zou zijn vermoedens op losse schroeven gezet moeten hebben. Maar wat was hij nu van plan? | |
[pagina 74]
| |
Jack merkte dat hij op een drafje de straat uitliep en prentte zich voor de zoveelste maal in dat alleen uiterste koelbloedigheid hem kon redden en hoewel het hem moeite kostte, nam hij een slenterpas aan toen hij de Via del Corso opliep. Hij slaagde er zelfs in een sardonisch lachje te produceren, dat hem een paar verbaasde blikken van voorbijgangers opleverde. Nee, hij hoefde zich echt geen zorgen te maken. Je zou het een perfecte moord kunnen noemen. Niemand had hem op het kritieke moment het pensione zien verlaten. Het was logisch dat Tony als eerste verdachte in aanmerking kwam en eventueel de half demente padrone van wie iedereen wist dat hij de vrouwelijke gasten lastig viel en tenslotte Enríco, de gluurder. Het kwam nu maar heel goed uit dat Lina hun verhouding in het pensione geheim had willen houden. Tenminste, er was natuurlijk de verdomd beroerde kans dat zij toch met Tony over hem gesproken had en hem in vertrouwen had genomen. Maar goed, het was altijd Tony's woord tegen het zijne. Als je 't zo bekeek was er geen vuiltje aan de lucht. Deze gedachte stemde hem bijna weer vrolijk. Hij versnelde opgewekter zijn vertraagde pas en kreeg weer oog voor zijn omgeving. De drukte was afgenomen; brave burgermeisjes en jongens hadden plaats gemaakt voor snollen, die uit de richting van de Tiber kwamen, en voor louche figuren en eenzame prostituanten; daarnaast waren er groepjes, veelal hippe jongelui en andere toeristen. In de verte, op de Piazza del Popolo klonk nog steeds het vage gerucht van vele stemmen, misschien van protesterende studenten of stakers. Er was dagelijks wel iets in die richting gaande. Hem interesseerde het een noch het ander. Hij had genoeg aan zijn eigen moeilijkheden en zorgen. Op de hoek van de Via Vittoria bleef hij staan voor de ingang van de Bar Tassa d'Oro. Pensione Suquet lag slechts een paar tientallen meters voorbij de overkant van de straat, die al even donker en slecht geplaveid was als de Via dei Greci. Een bruine rat scharrelde met schokkende beweginkjes langs de muur op nog geen vijf pas afstand. Het dier keek hem een ogenblik taxerend aan, zonder angst en vervolgde onverstoorbaar snuffelend zijn weg. Er ging een lichte rilling door hem heen. Van de voorbijgangers in de Via del Corso zag niemand de rat. Het was een korte geïsoleerde confrontatie, een van die onbelangrijke, maar met symboliek geladen gebeurtenissen waarvan het leven vol is. Jack voelde zich in een andere wereld, alleen, hopeloos en onrechtvaardig alleen, door een daad waarmee hij zich buiten de wet en de orde had geplaatst, vogelvrij als de rat die ritselend tussen het afval voortschuifelde. En plotseling voelde hij de angst dat hij er anders uitzag dan andere mensen, dat het Kaïnsteken aan hem te zien moest zijn. Hij wierp een snelle blik op de twee politie-agenten die aan de overkant van de Corso voor een bankgebouw stonden. Ze keken slechts vluchtig en onverschillig terug en hij herademde, prentte zich opnieuw in dat geen sterveling hem iets maken kon. | |
[pagina 75]
| |
Hij ging de Bar Tassa d'Oro binnen, haalde een bonnetje bij de kassa en nam plaats op een van de drie krukken aan de bar, die aan een kant volgestapeld lag met kleine pizza's en sandwiches. Aldo, een van de bedienden achter de koffiemachine, begroette hem opgewekt en begon een babbeltje in gebroken Nederlands; hij had vier jaar als gastarbeider in Utrecht gewerkt. Jack luisterde nauwelijks naar zijn geleuter over vrouwen en voetballen. Het irriteerde hem, evenals het keiharde geluid van de draagbare televisie die achter de kassa stond en waar de cassière haar tijd mee zoekbracht tussen het bedienen van de klanten door. Desondanks was hij zich, half gevleid, bewust van de smachtende blikken die ze hem probeerde toe te werpen in de grote spiegels die de achterwand van de bar voor een deel vulden. Hij bestelde kortaf een espresso en trachtte zich de situatie in het pensione voor te stellen; het frustreerde hem dat hij daar geen juist beeld van kon krijgen. En toch konden de toestanden daar elk moment losbarsten. Het vreemde was dat dit alles weinig of niets meer met Lina te maken scheen te hebben en al was zijn agressie tegen de vrouw in 't algemeen gebleven, die jegens haar was met haar gestorven en hij kon zich nu al niet meer voorstellen hoe ze er levend uitgezien had, hoe haar stem was, hoe haar gebaren waren. Hij was zich er niet van bewust dat hij die feiten verdrong. Wat hem voor alles bezighield was angst voor de gevolgen, vrees voor zijn hachje. En als hij aan de politie dacht, aan arrestatie of gevangenis, brak het zweet hem uit. Hij zag dat Aldo bezorgd naar hem keek, terwijl deze een espresso voor hem neerzette. ‘Va bene?’ vroeg de jongen. ‘Voel je je wel goed?’ De beleefdheidsvorm had hij in Holland nooit geleerd. ‘Het is die verdomde hitte’, zei Jack, ‘ik kan daar niet goed tegen.’ ‘Ja, 't is drukkend’, gaf Aldo toe, ‘er komt onweer. Als ik toerist in Italië was zat ik niet in dit stinkende Rome, maar de hele dag op het strand van Ostia. Hopen mooie vrouwen te versieren. Vooral die Duitse en Zweedse meiden zijn lekkere stoten.’ Hij kent zelfs woorden als versieren en lekkere stoten, dacht Jack vaag gamuseerd en ontdekte in de spiegel dat hij op zijn nagels zat te bijten. Hij stopte er mee en dronk zijn espresso op. ‘Geef mij een grappa’, zei hij, ‘maak er maar een dubbele van.’ Op dat moment kwamen twee hippies binnen die ook in Pensione Suquet zaten. Het waren Leslie en John, Amerikanen die al jaren op de zwerf waren door Europa en Noord-Afrika. ‘Hi!’ groette Leslie plichtmatig en John volgde met een hartelijker ‘Hallo Jack!’ Leslie droeg een gitaar. Hij had lang sluik haar dat hij met een meisjesachtig gebaar steeds naar achteren gooide. Hij droeg behalve een stalen brilletje en een enkele ketting verder geen hippe sieraden, in tegenstelling tot de enkele jaren oudere John die een modelhip van zichzelf gecreëerd had. Een kralenband hield zijn krullende haren bij elkaar; hij | |
[pagina 76]
| |
droeg kettingen met kruisen en amuletten, verscheidene ringen waaronder een heksenring en een donker getinte bril. Hij straalde Indiase zachtmoedigheid en vriendelijkheid uit. Hij leek een vliegenvanger die door een hippe boetiek gehaald was. Leslie gedroeg zich stug en op een afstand zoals gewoonlijk. Het was duidelijk dat ze van niets wisten en Jack herademde. Ze namen allebei een cola en een sandwich met sla en tomaat. John was weer een en al spraakzaamheid, wat Leslie duidelijk wrevelig stemde. ‘Heb jij je geamuseerd vandaag?’ vroeg John. Zijn gezicht met de forse neus straalde van onverdachte belangstelling. ‘O, dat gaat best’, zei Jack, ‘maar die hitte, daar kan ik niet tegen. Eigenlijk is het niets waard om met dit weer in Rome te blijven. Ik denk dat ik maar zo gauw mogelijk naar de een of andere badplaats ga, of hogerop de bergen in.’ ‘Daar zit een hoop in in wat je zegt’, zei John. Het was een van zijn stopwoorden. Hij was altijd bereid iedereen wijsgerig gelijk te geven. Hij vervolgde, alsof hem zelf een groot geluk te beurt was gevallen: ‘Leslie moet vanavond spelen, ergens in een café in Trastevere. Ik ga met hem mee als zijn manager, dat staat beter, weet je? Maar misschien komen we daarna nog in de Bar Sant'Eustachio. Ron en Gisela en Nicole gaan er ook heen en dan komen er nog een paar nieuwelingen geloof ik.’ ‘Het wordt een echte happening als ik dat zo hoor’, zei Jack. Het kostte hem moeite dit onnozele gesprek gaande te houden en hij was blij dat Leslie zijn manager eraan herinnerde dat ze op moesten schieten. Dus namen ze afscheid van Jack nadat John hem de belofte had afgedwongen dat hij ook zou komen. Ze stonden al op het trottoir toen Jack hen nariep: ‘Hebben jullie Tony nog gezien? Ik had beloofd een biertje met hem te gaan drinken bij de Trevi Fontein.’ Het was het eerste wat hem te binnen schoot en het klonk aannemelijk. Leslie maakte ongeduldige danspasjes, maar John nam er zijn tijd voor om te antwoorden. ‘Ja, ik heb hem nog even gezien. Hij had een afspraak met Lina maar ze is niet op komen dagen. Ik vind het niet fijn zoals ze hem behandelt.’ ‘Jezus, wat kan jou dat schelen’, gromde Leslie, ‘ik snap niet dat Tony zich zo druk maakt om dat kind. Die Italianen snappen niets van seks, al denken ze van wel.’ ‘Daar zit een hoop in in wat je zegt’, zei John, ‘maar in Tony's geval ligt het anders, hij is een fijne vent.’ ‘O ja, hij is okay die knaap’, gaf Leslie toe, ‘maar laten we nu in godsnaam opschieten.’ Ze staken de Corso over naar de bushalte en Jack ging de Bar weer binnen. Hij bestelde nog een grappa en besloot dat hij zich daarmee voldoende moed ingedronken had om naar het pensione te gaan. | |
[pagina 77]
| |
Hij werd even van zijn tegenstrijdige en vermoeiende gedachten afgeleid doordat er een groepje opgedofte Italianen binnenkwamen. De vrouwen waren in avondjapon en de mannen droegen witte smokingjasjes. De groep was kennelijk op weg naar de kleine concertzaal in de muziekschool die zich vooraan in de Via Vittoria bevond. De vrouwen, in jolige uitgaansstemming, namen hem onbeschaamd op. Hij was er aan gewend en toch vervulde het hem altijd weer met gevoelens van gevleid zijn en verachting, maar de verachting had nu een bittere bijsmaak gekregen. Was het niet voor de tweede maal, sinds zijn moeder hem in de steek gelaten had, dat een vrouw hem in de ellende stortte? Wat schoot hij dan op met de macht van zijn charme over de vrouwen! Hij draaide het gezelschap de rug toe en dronk zijn glas leeg. Aldo knipoogde tegen hem in mannelijke verstandhouding, maar hij had voor vanavond genoeg van Aldo en verliet met een korte groet de Bar.
Meteen op het trottoir liep hij Tony tegen het lijf. Hij wist maar net op tijd zijn schrik over deze tweede onverwachte ontmoeting te verbergen; het kon toeval zijn maar hij geloofde het niet helemaal. Een ding was zeker: hij móest er achter zien te komen wat Tony wist, zonder zich te verraden. Zijn groet klonk daardoor misschien iets te geforceerd en werd door Tony ietwat nors beantwoord. Ook dat hoefde nog niets te betekenen, hield hij zichzelf voor. In de drukkend-warme avondlucht rook hij de transpiratiegeur, vermengd met die van knoflook en uien, van de Italiaan nog sterker dan anders en zijn afkeer voor de man die hij in zekere zin, althans indirect, als de oorzaak van het gebeurde met Lina beschouwde, werd er nog erger door. Hij zou hem een reusachtige staaf deodorant cadeau willen doen. Hij probeerde Tony onbevangen en zelfs plezierig verrast in het gezicht te kijken. Hij zag de groezelige baardgroei die blijkbaar met geen scheermes te bedwingen was, het van te veel brillantine glimmende zwarte haar, de bolle buik in het versleten T-shirt en de blote voeten in de afgetrapte sandalen. Hoe had hij met dat alles een vrouw willen versieren! In elk geval deed het zijn eigen goed verzorgde uiterlijk des te voordeliger uitkomen en dat verstevigde weer zijn zelfvertrouwen. ‘Ik was van plan je op te pikken om samen een biertje te gaan drinken’, zei hij, ‘of had je andere plannen?’ ‘Ik had ze wel maar ze gaan niet door’, zei Tony en Jack besefte dat dit een opneningszet was om het spel op leven of dood te beginnen. Het was een domme zet, want hij gaf er zich mee bloot. Een regelrechte beschuldiging zou Jack op dit moment waarschijnlijk van zijn stuk gebracht hebben, maar nu deze uitbleef, voelde hij zich sterk. Hij kreeg bijna medelijden met de onwelriekende boerenhufter, maar het was een medelijden dat aan een diepe minachting grensde. Had hij bovendien geen reden om zich beledigd te voelen doordat Lina aan deze man de voorkeur | |
[pagina 78]
| |
boven hem gegeven had? Het gaf hem een gevoel of hij alle troeven in handen had. ‘Ik hoorde van John dat je afspraak om met Lina te gaan eten niet doorgegaan was’, zei hij en betrapte zich er op dat er een zweem van triomf in zijn stem doorklonk. Dat was helemaal fout en hij voegde er snel aan toe: ‘Heb je intussen al wat gegeten?’ ‘Ik heb geen trek’, zei Tony, ‘misschien neem ik een sandwich bij de Trevi, ik zie nog wel.’ Hij sprak slordiger en ongearticuleerder dan ooit en er zat een duidelijk vermoeide ondertoon in. ‘Je hebt gelijk’, zei Jack, ‘het is te warm om te eten. Ik heb zowat alles laten staan bij Pepino. In elk geval ben je mijn gast vanavond. We zullen maar niet in zo'n stinkende bus kruipen, wel?’ ‘Ik ga nooit met de bus’, zei Tony, ‘maar ik kan best voor mezelf betalen.’ Ook hij scheen nu de regels van het spel dat zij speelden te aanvaarden en vervolgde op zijn oude, wat blufferige toon: ‘Gisteren nog klampte me op de Piazza di Spagna een pansy aan die me uitnodigde champagne met hem te gaan drinken. Nou vraag ik je.’ ‘Vind ik niet zo gek’, zei Jack, ‘je bent een echte kerel en je hebt het figuur van een bodybuilder.’ Hij vermande zich en raakte even speels een van Tony's gespierde armen aan. ‘Je hebt me ook een paar biceps, zeg!’ ‘Nou ja’, zei Tony, zijns ondanks gevleid, ‘ik ben tenslotte een keer amateurkampioen bokser geweest van Montreal. Van tijd tot tijd komt me dat nog wel eens van pas, weet je?’ ‘Ik geloof het graag’, zei Jack, die zich alweer wat minder zeker en prettig begon te voelen. Ze liepen de Corso af in de richting van de Piazza Colonna. Het voetgangersverkeer was nu wel zozeer afgenomen dat ze naast elkaar konden lopen op het smalle trottoir; overdag zou dat onmogelijk zijn geweest en Jack betreurde dit bijna, want nu moest hij wel een gesprek gaande houden. Zwijgen zou onverdraaglijk geweest zijn. ‘Denk je nog weer naar Canada terug te gaan?’ vroeg hij. ‘Je verdiende daar toch veel beter dan hier?’ Hij wist al wat er komen zou, want Tony kende geen boeiender gespreksonderwerp dan zijn successen in Canada. ‘Ik verdiende daar in een maand meer dan in dit rotland in een half jaar’, zei hij. ‘Ik begon er als bouncer in een nightclub en daar kwamen de big guys als Frank Sinatra en Dean Martin zingen. Later ben ik bushpilot geworden, dat was hard en ruw werk, maar ik hield er scheppen geld van over. Maar mijn ouders wilden terug naar Italië, die stierven daar van heimwee...’ Hij zweeg ineens, met een nauwelijks onderdrukt wantrouwen en zei toen: ‘Maar dat weet je toch allemaal, ik heb je toch de foto's laten zien?’ | |
[pagina 79]
| |
‘Ja zeker’, haastte Jack zich te zeggen, ‘maar dat van je ouders heb je me nooit verteld. Wonen die ook in Rome?’ ‘Nee, in een dorp dicht bij Napels; mijn vader zal wel niet lang meer leven, die is ziek. Kanker.’ Het was alsof hij dit feit met opzet zo cru meedeelde om zijn gedachten af te leiden van wat hem in werkelijkheid bezighield. Maar het lukte hem niet langer. Plompverloren vroeg hij: ‘Hoe lang ken je Lina eigenlijk?’ Jack kreeg even het gevoel of de grond onder hem wegzonk, maar hij herstelde zich meteen weer. ‘Kennen is een groot woord’, zei hij, ‘wat noem je kennen. Ik heb haar een paar maanden geleden in München ontmoet. Daar studeerde zo zogenaamd kunstgeschiedenis. Je weet, in ons wereldje ontmoet je elkaar op allerlei trefpunten. En toen zag ik haar hier weer. Ik ken haar zoals ik een hoop andere meiden ken. Hoe gaat dat...’ ‘Wat zien de vrouwen toch allemaal in jou?’ vroeg Tony. Hij vroeg het met iets wat voor een half bewonderende, half jaloerse grijns moest doorgaan. ‘Vraag dat de vrouwen’, zei Jack, op zijn hoede. ‘Ik weet het bij God niet. Ik loop ze niet achterna, voor mij zijn het allemaal ... ach, ik weet niet. Je moet ze het gevoel geven dat je ze versmaadt...’ Hij zweeg. Hij kwam nog net op tijd tot de ontdekking dat hij zich listig uit zijn tent had laten lokken, dat hij zich bijna verraden had. Gelukkig waren ze nu bij de Piazza Colonna aangekomen, waar het drukker was. Het barstte er in de passages en onder de galerijen van de toeristen, maar ook van Italianen die zich verdrongen voor de première-bioscopen, die de terrassen vulden en op zoek waren naar niet al te brave nachtclubs. Het werd nu weer even moeilijk om naast elkaar te lopen en een ogenblik overwoog Jack de mogelijkheid om Tony kwijt te raken en op zijn eentje ergens heen te gaan, naar de Via Veneto of onverschillig waarheen. Hij merkte dat de aanwezigheid van Tony hem begon uit te putten; onder normale omstandigheden had hij hem al nauwelijks kunnen verdragen, nu beklemde het hem. Hij zou het spel niet lang meer kunnen volhouden en toch wist hij dat er niets anders opzat. Hij vroeg zich af waar hij een fout begaan had, maar zag het niet. Misschien voelde Tony iets dergelijks, want hij zei niets meer toen ze door een weer stille donkere straat naar het kleine plein met de verlichte Trevifontein liepen. Een fijne verkoelende nevel dreef weg van het uit talloze openingen neerklaterende water en hief iets van de drukkende atmosfeer op. Er zwermden toeristen van allerlei nationaliteit rond en er waren opvallend veel Japanners onder met kostbare camera's; ze staken er de Amerikanen en de Duitsers de loef mee af en de ogen mee uit. Op de bodem van de fontein glinsterden de munten die er in geworpen werden. Tony keek er met een soort geërgerde minachting naar. | |
[pagina 80]
| |
‘Als je de Niagara Falls gezien hebt’, zei hij, ‘dan heb je zin een trap tegen deze kleuterbedoening te geven’. Hij was trots op zijn verachting jegens het ten ondergang gedoemde Italië. Misschien ging hij hier bijna avond aan avond heen uit masochistische overwegingen, om met somber heimwee aan Canada te kunnen denken. Hij ging Jack voor het stamkroegje binnen waar hij af en toe een paar kennissen ontmoette, een paar biertjes dronk en soms een spelletje kaart speelde. Jack volgde hem naar de bar. Tony gaf de barman een hand en wisselde een paar woorden met een wat oudere man die hem wat serviel begroette. Tony was hier een persoon van gewicht; hij was in het rijke Canada geweest. Hij had er beroemdheden ontmoet en in een dure slee rondgereden. Hij bestelde een glas bier en Jack volgde zijn voorbeeld, maar nam er weer een grappa bij. Tony groette hier en daar nog een kennis en gromde: ‘Wat een rotleven. Je de hele dag kapot werken en dan 's avonds wat rondhangen bij de Trevi!’ Hij gaf een brutaal haveloos jongetje dat met smoezelige prentbriefkaarten leurde een handjevol lires en snauwde hem weer de straat op. ‘Geen toekomst voor die kinderen in dit rotland’, zei hij, ‘zo lang Il Papa, die ouwe pansy, hier nog de baas is.’ Jack dronk dorstig zijn bier op en sloeg zijn grappa achterover, waarna hij er nog een tweede nam. Het maakte hem nog warmer dan hij al was, maar het gaf hem na de paar glazen die hij al in de Tassa d'Oro gedronken had een lichte roes. Hij keek naar het norse gezicht van Tony, het boerse gezicht met de armoedige baardgroei, de wallen van vermoeidheid onder de bruine ogen en de te forse niet zeer fraaie neus. Ondanks een vies gevoel van plakkerigheid, waande hij zich nog steeds een toonbeeld van verzorgdheid en mannelijke schoonheid naast de plompe gespierde jongen. Zijn superioriteitsgevoel kwam weer boven. Er kon gewoon niets verkeerd gaan. Tony was een geboren schlemiel, met het uiterlijk van een halve psychopaat, de aangewezen figuur om onder bepaalde omstandigheden een vrouw te vermoorden, zeker een vrouw die hem versmaad en in het openbaar belachelijk had gemaakt. ‘Kom’, drong hij aan, ‘drink nou eens wat van mij, ik heb vandaag een meevallertje gehad.’ ‘Hoezo, een meevallertje?’ vroeg Tony, ‘het kan niet over de post gekomen zijn want die staakt al een paar weken.’ ‘Nou, als gids, als je 't precies wilt weten’, improviseerde Jack, ‘ineens weer beseffend dat hij Tony nog steeds te veel onderschatte. ‘Ik heb een paar rijke landgenoten de stad laten zien vanmorgen.’ ‘In dat geval’, zei Tony. Hij scheen even van zijn stuk gebracht en accepteerde een glas bier. Jack nam een derde grappa en dacht: ‘Jezus wat een bocht, ik wou dat ik wat meer geld uit haar tas gepikt had, dan had ik whisky's kunnen drinken.’ Het rumoer van het pleintje drong nu op een onwezenlijke toonhoogte tot hem door en hij kreeg het benauwd in de kleine Bar. Hij had te veel | |
[pagina 81]
| |
en te schielijk gedronken en werd opeens spuugmisselijk. Hij had ook meer moeten eten! ‘Zullen we verderop gaan?’ stelde hij dringend voor, ‘ik ga alvast naar buiten. Het is hier om te stikken.’ ‘Okay’, zei Tony, ‘schiet maar op, ik moet nog even naar het toilet.’ Jack rekende met de barman af en ging naar buiten. Een ogenblik draaide alles voor zijn ogen, de spuitende tritonen, de bonte mengeling van toeristen en souvenirverkopers en het van de beelden teruggekaatste schijnwerperlicht. Hij gulpte de koelere met waterdruppels doorsproeide lucht binnen en voelde zich, hoewel wat draaierig, weer iets beter. Waar bleef Tony? Was hij wel naar het toilet gegaan? Of stond hij te telefoneren? Een lichte paniek maakte zich alweer van hem meester en hij wilde net weer de Bar binnengaan toen Tony naar buiten kwam. ‘Okay’, zei hij, ‘waar nu heen?’ ‘Iedereen zit in de Bar Sant'Eustachio’, zei Jack. ‘Misschien komt Lina daar ook nog wel.’ Hij hoorde zijn eigen stem weer schril klinken. Waarom kon hij zijn stomme bek niet houden. Maar Tony scheen het niet gehoord te hebben, of deed alsof. ‘Goed’, zei hij, ‘naar de Bar Sant'Eustachio, voor de beste koffie van Rome volgens de boekjes.’ Zijn stem klonk opgewekter dan voorheen en Jack vroeg zich af waarom. Zou hij hebben staan pissen of telefoneren? Hij durfde het niet te vragen. Hij moest nu vooral proberen niet overal iets achter te zoeken. ‘Zullen we een taxi nemen?’ stelde hij voor. Hij was niet erg verzot op wandelen, vond dat het alweer genoeg geweest was voor vanavond. Maar Tony schudde beslist het hoofd. ‘Waarom? Dat korte eindje? Voor we een taxi opgepikt hebben zijn we er al. We kunnen binnendoor gaan, langs het Pantheon.’ Via een donkere smalle straat waar de drukkende hitte samengeperst leek tot een vloeibare substantie en waar het stonk naar stof van eeuwen, urine en etensresten bereikten ze de Piazza Colonna weer. Er flitste de weerschijn van een verre bliksem boven de huizen. Het gerommel van de donder klonk zo zwak dat het ook iets anders kon zijn. ‘Het zal niet lang meer duren’, zei Tony, doelend op het naderende onweer. ‘Ik hoop het’, zei Jack en bleef staan om zijn bezwete gezicht af te wissen. Hij deed zijn sjaal af en opende zijn overhemd tot aan zijn middel. ‘Je lijkt Günther Sachs wel’, zei Tony. ‘Jij lijkt niet op Brigitte Bardot’, zei Jack. Het waren de eerste ontspannen woorden tussen hen, maar alsof een grap ongepast was zwegen ze weer terwijl ze de Via del Corso overstaken, aan het eind waarvan ze een glimp te zien kregen van het verlichte paleis van Victor Emanuel dat de vorm had van een reusachtige witte Olivetti- | |
[pagina 82]
| |
schrijfmachine. Weer doken ze een donkere smalle straat in en Tony verhaastte zijn pas. ‘Kun je niet wat kalmer aandoen?’ vroeg Jack. ‘Waarom ren je zo?’ ‘O, loop ik te hard? Sorry’, zei Tony, ‘ik moest ineens weer aan Canada denken en dan vraag ik me af wat ik hier in Jezusnaam nog doe in deze stinkstad, in dit rotland. En ik moet ook niet al te lang wachten met naar Canada terug te gaan, want de Italianen krijgen daar ook al een slechte naam, omdat de Mafia er penetreert. Er zitten al een paar Families in Montreal. Die bandieten verpesten het voor ons fatsoenlijke Italianen. Ik heb een oudoom, dat is een mafioso, de bastard. Bovendien wil ik niet alleen terug, ik wil getrouwd terug en daar een solide bestaan opbouwen. Niks voor jou hè, een solide bestaan. Maar een echte hippie ben je ook niet. Jij eet van twee wallen.’ Hij lachte snuivend. Jack stelde vast dat hij Tony nog nooit had horen lachen en zelfs dit lachje leek meer op een gesmoorde kreet van woede. ‘Ik leg me niet vast’, gaf Jack toe. ‘Gaat het iemand een pest aan?’ ‘Je bedoelt, gaat het mij een pest aan’, sneerde Tony en bleef staan, tegenover Jack, in de stille donkere straat, waarin de hete stinkende lucht stond te sudderen. Jack zag dat Tony zijn vuisten gebald had. Hij had het liefst terug willen hollen naar de verlichte Piazza Colonna. Hij was bang voor de brute kracht van die stomme Italiaanse boerenkinkel tegenover hem. Maar hij wist dat elk openlijk teken van angst hem zou verraden, dat hij af zou knappen en door de mand zou vallen. Het zweet gutste nu van zijn gezicht en stak in zijn ogen. Hij zweette de geur van slechte grappa uit die zo doordringend was als de geur van rum. Weer flitste hoog boven de huizen de weerschijn van de bliksem. ‘Laten we ophouden met die onzin’, zei hij, met een nauwelijks verstaanbare stem. ‘We worden allebei prikkelbaar van die verdomde hitte. En wat heb ik met jouw emigratie- en trouwplannen te maken. Ik vind Rome een mooie stad. “Roma Eterna”, zoals de padrone zegt...’ Al sprekend kreeg zijn stem de normale klank terug. ‘Mooie parken en pleinen, goed onderhouden monumenten, musea, dure winkelstraten...’ ‘En stinkende krotten in Trastevere’, onderbrak Tony hem en schopte naar een magere zwerfkat die plotseling vlak voor zijn voeten de straat overstak en onder een geparkeerde auto vluchtte. ‘Een stad vol schurftige stinkende katten!’ Hij ontspande zich weer. ‘Maar inderdaad, waarom praten we er over. Laten we verder gaan.’ ‘Ja’, dacht Jack, ‘waarom praten we daarover, terwijl we allebei over dat andere zouden willen praten.’ Maar Tony kon hem niets maken, niets niets niets. En hij herademde. ‘Ja, laten we verder gaan’, zei hij, ‘we hadden bijna ruzie gekregen, om niets.’ Hij wiste met een papieren zakdoekje zijn vochtige gezicht af en had al | |
[pagina 83]
| |
weer moeite om Tony bij te houden. Ze waren nu op de Piazza della Rotonda gekomen die gedomineerd werd door het verlichte Pantheon. De piepkleine terrasjes waren overvol met opgewekte mensen. Een logge toeristenbus kon maar nauwelijks keren en tot stilstand komen om zijn lading slecht geklede, oudere, angstige toeristen te lossen. Snel staken ze het pleintje over en kwamen na nog een paar korte straten bij de beroemde Bar Sant'Eustachio, trefpunt van snobs, hele en halve artiesten, hippies en nieuwsgierige buitenlanders. Er arriveerde juist een stelletje in leer geklede jongelui op knetterende motoren. Het helse lawaai deed pijn aan de oren en verstomde toen plotseling. Maar de stank van uitlaatgassen bleef zwaar hangen. De gasten in de Bar puilden tot buiten de open deuren en op het trottoir, maar Tony drong zich naar voren, ‘scusi, scusi’ mompelend. Ook hier was hij een populaire figuur, die van verschillende kanten begroet en op de schouder geklopt werd. Het lukte hem tot voor de lange bar te komen, met Jack vlak op zijn hielen. Hij bestelde voor hen beiden espresso met een zambucco, de meest gevraagde combinatie hier. Jack dronk snel zijn likeur op, bang dat stotende ellebogen hem het glaasje uit de hand zouden slaan. De wandeling had hem vrijwel ontnuchterd, maar de sterke likeur haalde de roes weer naar boven en zijn overmoedigheid begon terug te keren. Hij dronk zijn espresso op en bestelde een tweede sambuco. Op dat ogenblik bespeurde hij de anderen. Hij zag Ron met opgeheven armen naar hem wenken en schreeuwen, maar kon niet verstaan wat er gezegd werd door het lawaai van alle kanten. Ron baande zich een weg naar hen toe, op de voet gevolgd door Gisela die zich aan hem vastklampte. Achter hen kwamen Leslie en John, het Franse meisje Nicole en nog een paar langharige nieuwelingen. Tony liet zich de begroetingen van het stelletje aanleunen met de wat neerbuigende vriendelijkheid van een dorpspastoor of een jeugdherbergvader; hij had van beiden wel iets. Hij hief zijn handen op en zei: ‘Nou, wat drinken jullie van mij!’ Ze gaven luidruchtig en verward op wat ze van hem wilden drinken. John richtte zich tot Jack en vertelde op zijn minzame manier dat Leslie een sof gehaald had. Er was nauwelijks een sterveling komen opdagen in het café zodat ze hem maar hadden weggestuurd met de kleine schadeloosstelling van duizend lire. Leslie zelf luisterde kribbig naar deze uitleg die hij overbodig vond. Jack ontdekte ineens het Franse meisje vlak naast zich. Het was een volmaakt ELLE-meisje, maar te klein uitgevallen en daardoor een tikje ridicuul. Hij was absoluut niet in de stemming om op de avances van welke vrouw dan ook in te gaan en zeker niet op die van dit schriele, keurig opgemaakte schepseltje met haar oranje blosjes op de wangen. Hij draaide haar dan ook bot de rug toe en stond nu oog in oog met Gisela die zoet-bestraffend tegen hem zei: ‘kun je niet wat normaler tegen Nicole doen. Ze valt op je en ze vindt dat je op Alain Delon lijkt.’ | |
[pagina 84]
| |
‘Dat vindt ze dan maar’, zei Jack, die een derde sambuco besteld had en het met een rilling opdronk. Hij besefte dat hij nu moest stoppen met drinken, wilde hij niet doorzakken. Het gedrang om hem heen, het lawaai van stemmen, het weer oplaaiende geknetter van motoren buiten en de onverminderde hitte dreigden hem opnieuw onpasselijk te maken. Hij hield zijn ogen star open alsof hij vreesde in een bodemloze diepte weg te zakken wanneer hij ze ook maar een ogenblik zou sluiten. ‘Voel je je niet goed?’ vroeg Gisela, ‘kan ik wat voor je doen?’ ‘Je kan me met rust laten’, snauwde hij en dacht: verdomde moffin. Hij wilde ook haar zijn rug toedraaien toen hij de hand van Ron op zijn schouder voelde en de jongen op zijn doordringende babbeltoon hoorde zeggen: ‘Waarom hebben jullie Lina niet meegenomen? Waar hangt ze toch in godsnaam uit?’ ‘Hoe moet ik dat weten?’ zei Jack en schudde driftig de hand van zich af. ‘Ik smeer hem bovendien, het is me hier te druk en te benauwd.’ ‘Goed, laten we dan naar de Piazza Navona gaan’, stelde Ron onverstoorbaar voor. Tony nam de beslissing voor hen allen. ‘We kunnen beter terug gaan naar het pensione’, zei hij, ‘als die bui losbreekt komen we hier voorlopig niet meer vandaan’. Hij baande zich alvast een weg naar buiten en de groep volgde hem gedwee. ‘Populaire jongen’, zei Jack tegen hem, ‘je hebt ze aardig onder de duim, eigenlijk zouden ze niets van je moeten hebben, met je gezwoeg en je gezag en de rest. Misschien vinden ze je een sucker.’ ‘Ik hoor dat je jaloers bent’, zei Tony. ‘Wie mag jou eigenlijk? Laat mij dan maar een sucker zijn.’ Ze liepen voor het snaterende groepje uit en op het, al weer veel te smalle trottoir, kostte het Jack moeite niet voortdurend tegen Tony op te botsen. Hij stond niet meer helemaal vast op zijn benen en de loden moeheid in al zijn leden maakte dat er niet beter op, maar zijn overmoed was teruggekeerd en vaster dan ooit was hij er van overtuigd dat niemand hem iets kon maken. Hij kon gemakkelijk een alibi verzinnen en verder alles wat men hem ten laste zou leggen blijven ontkennen. Achter hem probeerde Ron een liedje te zingen, maar Gisela remde hem af. Daarna ontstond een soort discussie over het onderwerp dat hen voortdurend bezig hield: hoe aan geld te komen zonder te werken. Ze riepen er een triviale wereld mee op, maar ook een verre en begerenswaardige en een ogenblik verlangde hij er pijnlijk naar helemaal bij hen te horen en even zorgeloos te leven als zij. Hij had al weer moeite Tony bij te houden en voelde zijn haar plakken in zijn nek. Wat er ook gebeurde, hij zou allereerst een bad nemen in het pensione. Het lichten aan de hemel werd veelvuldiger en nu en dan werd ook een zwak gerommel hoorbaar uit de richting van Trastevere. Tony verbrak | |
[pagina 85]
| |
ineens het broedende zwijgen waarin hij vervallen was en zei tegen Jack: ‘Wil je een verhaal horen?’ ‘Als je niet zo verdomde hard loopt’, zei Jack, half buiten adem, ‘dan wil ik wel een verhaal horen, al vrees ik dat ik al je verhalen al ken.’ Tony hield zijn pas iets in. ‘Nou’, zei hij, ‘dit verhaal ken je beslist nog niet. Maar eerst een vraag: heb jij ooit wel eens echt van een vrouw gehouden? Ik bedoel niet of je wel eens met een vrouw naar bed bent geweest, want dat schijnt voor jou geen kunst te zijn. Nee, ik bedoel van een vrouw houden om haar zelf, om wat er samen tussen jullie is.’ ‘Stel geen onzinnige pubervragen’, zei Jack, ‘en kom op met je verhaal.’ Hij voelde de razernij weer boven komen. De woorden van de Italiaan hadden een gevoelige plek in hem geraakt en de onmacht om een even afdoend als ontwijkend antwoord te vinden deden zijn handen jeuken, maar hij wist dat hij niets tegen de kracht van de ander uit kon richten. Een hatelijke grijns was het enige wat hij op kon brengen en die werd niet eens door Tony opgemerkt, terwijl hij vervolgde, meer tegen zichzelf dan tegen Jack: ‘Nou, ik heb een vrouw leren kennen waarvan ik ben gaan houden, met wie ik zou willen trouwen en bij wie ik gewoon ouderwets een stel kinderen zou willen hebben. Begrijp je? Nee, dat kun jij niet begrijpen.’ ‘Als ik het toch niet begrijp, hou dan je bek maar verder’, zei Jack, ‘of vertel het aan de meisjes achter ons. Gisela zal het heerlijk vinden.’ ‘Misschien heb je gelijk en is het niet aan je besteed’, zei Tony. Ze waren nu ter hoogte gekomen van het Mausoleum van Augustus. De koepel, als een begroeide bunker, stond daar met de hoge silhouetten van de zwarte cypressen die één schenen te worden met de laaghangende zware wolkenlucht waaruit elk ogenblik de regen neer kon gutsen. Er stak een begin van wind op die de stank van gistende modder en dode vis van de Tiber meevoerde. Het groepje was een van de brede trappen afgedaald en hun stemmen klonken nu uit de ommegang die het mausoleum als een lege slotgracht omgaf. Jack vond het niet prettig dat ze zich zo ver verwijderden. Hij bevond zich nu alleen met Tony die was blijven staan en hem stevig bij een arm gegrepen had. Hij deed een zwakke en vergeefse poging zich aan die greep te ontworstelen. ‘Nog een vraag’, zei Tony, ‘wat zou jij doen als je zo'n vrouw gevonden had en jullie hadden samen al plannen gemaakt en die plannen gingen ineens niet door.’ ‘Ik weet niet waar je 't over hebt’, zei Jack, met een stem die schril klonk. ‘Als jij plannen maakt zijn dat jouw zaken.’ Weer deed hij een poging om zich los te rukken en Tony liet hem gaan met een klein bijna speels duwtje. Het groepje kwam een van de andere trappen op naar boven. Ron liep | |
[pagina 86]
| |
voorop, geflankeerd door Gisela en Nicole. Hij had een arm om de schouder van de een zowel als van de ander gelegd. Nicole vleide zich nog inniger tegen Ron aan dan Gisela. Ze hoopte het tot Jack te laten doordringen dat hij niet de enige beau op de wereld was, maar Jack zag het nauwelijks. Hij voelde zich vernederd door de forse greep van Tony, die welsprekender was geweest dan al zijn woorden. Wacht maar, dacht hij, in kinderachtige woede, we zullen wel zien hoe jij je er uitredt straks! ‘Ik voel een druppel!’ riep Gisela. Er vielen inderdaad een paar grote lauwe druppels, maar nog zette de bui niet door. Het groepje begon juichend de korte afstand naar Pensione Suquet te rennen. Tony en Jack volgden zwijgend, beiden geladen met een innerlijke, voor de ander voelbare spanning. Enkele minuten later betraden zij, vlak na de anderen, het pensione. Op het diffuse dak van druivenranken dat de binnenplaats voor een deel afdekte, klonk het verfrissende gespetter van de in aantal toenemende regendruppels. Het groepje had tafeltjes en stoelen onder het balkon gesleept dat langs twee muren van de eerste etage liep en Leslie was al bezig zijn gitaar te stemmen. Voor het open venster van de receptie stonden de padrone en Enríco. De uitgemergelde figuur van de padrone, met zijn tot onder de oksels opgetrokken slobberige broek, deed aan een gekwetste op de trek achtergelaten steltloper denken. Hij klemde een sigaret tussen duim en wijsvinger en nam kleine preutse trekjes. Enríco had, te jong, een reeds vadsig figuur en een domme sneer om zijn lippen. Hij keek ongegeneerd naar de korte minirokken van Gisela en Nicole. Tony voegde zich bij de padrone en Enríco en begon in snel Italiaans tegen hen te praten. Toen Jack om zijn kamersleutel vroeg reikte de padrone hem die stug, zonder een woord te zeggen aan. Jack probeerde een luchthartige houding aan te nemen, maar het was of er een steen in zijn maag lag en hij voelde een opkomende hoofdpijn de wegtrekkende roes in zijn hoofd vervangen. ‘Is er iemand in de badkamer?’ vroeg hij, maar geen van de drie gaf antwoord en hij haastte zich struikelend op houten benen naar zijn kamer. Het kostte hem inspanning de eerste donkere trap naar het balkon te beklimmen en daar aangekomen, bleef hij een ogenblik staan, geleund tegen de muur, zodat hij net door het rankendak naar beneden kon kijken zonder zelf gezien te worden. Regendruppels spetterden verfrissend in zijn gezicht en de drukkende hitte nam merkbaar af. Het midden van de binnenplaats was leeg. Hij zag de oude gebarsten Etruskische vazen met planten en daartussen lege cola- en bierflesjes, pakken oude tijdschriften, kratten en een paar vuilnisemmers. Aan de tegenoverliggende muur bevond zich een kwalijk riekende lekkende afvoerbuis, de muren zelf waren verveloos. Pensione Suquet was nog maar een verwaarloosde afschaduwing van het eenmaal deftige patriciërshuis. | |
[pagina 87]
| |
Hij moest zich iets voorover buigen om het groepje hippies te kunnen zien onder het balkonafdak. Leslie, tokkelend op zijn gitaar, zong met trage aarzelende stem een ballade en John zat verheerlijkt naar hem te kijken. Jack vroeg zich vaag af of het homo's waren. Gisela zat in een oude Stern te bladeren en Ron maakte Nicole het hof die daar weinig van moest hebben. De nieuwe langharige gasten zaten met opgetrokken knieën tegen de muur geleund, colaflesjes in de hand. Voor het venster van de receptie stonden nog de padrone en Enríco, maar Tony was verdwenen. Het gaf Jack een schok en opnieuw werd hij zich duidelijk bewust dat in een van de kamers op dezelfde verdieping het lijk van Lina moest liggen. Hij sloot zijn ogen om het beeld te verdrijven, maar het drong zich nog duidelijker aan hem op. Hij wist maar een ding meer: hij moest hier weg, zo snel mogelijk weg uit Pensione Suquet, uit Rome. Er zou nog wel een nachttrein ergens heengaan, of een bus en anders zou hij maar proberen een lift te krijgen al had hij daar gruwelijk het land aan. Hij kon het bad beter vergeten en zijn koffers gaan pakken. Het kostte hem moeite het trillen van zijn benen te bedwingen en het holle misselijk makende gevoel in zijn maag terug te dringen voor hij de kracht kon verzamelen de lange gang naar zijn kamer in te lopen. Ook hier was de elektrische verlichting nauwelijks voldoende. De gang met de kamerdeuren aan weerskanten deed denken aan de naargeestige gang van een oud middelbare-schoolgebouw en de associatie was niet opwekkend want Jack had alle vormen van schoolgaan in zijn prille jeugd verafschuwd. Er hingen verschaalde geuren van wierook en marihuana en ze wekten de misselijkheid opnieuw in hem op. Toch moest hij zich dwingen zijn stap niet te verhaasten. Hij had het gevoel heimelijk gadegeslagen te worden, maar dat was natuurlijk onzin; het kwam door het stomme geklets van Ron en Gisela over het gegluur van Enríco. Toen hij bij zijn kamerdeur aangekomen was, lag de sleutel glibberig in zijn transpirerende hand. Het duurde even voor hij de sleutel in het slot had. Plotseling verstijfde hij. Hij wist dat hij niet meer alleen in de gang was, dat er iemand achter hem stond. Misschien had hij gerucht gehoord, misschien ook was het zijn verscherpte intuïtie die hem de aanwezigheid van een ander of van anderen bewust deed zijn, maar hij durfde niet om te kijken. Het was hem nu helemaal onmogelijk de sleutel normaal om te draaien en hij bleef met door transpiratie half verblinde blik staan stumperen. God o God, waarom kon hij niet kalm en zijn zenuwen de baas blijven. Als een duw in zijn rug ervoer hij de rustige slecht geaccentueerde stem van Tony achter zich. ‘Ga je niet naar binnen?’ Hij draaide zich om. Op slechts enkele passen afstand stond Tony. En ineens was zijn aanwezigheid op een absurde manier bijna geruststellend, want vanzelfsprekend. Verderop in de schemerige gang ontwaarde hij de aarzelende gestalten van de padrone en Enríco. Wat had hij verwacht? | |
[pagina 88]
| |
Politie? Hij wist het niet, maar hij herademde. ‘Waarom sta jij daar?’ vroeg hij op zijn beurt aan Tony. Tony antwoordde niet en Jack haalde zijn schouders op. Hij veegde omslachtig zijn handen aan een papieren zakdoekje af, droogde zijn voorhoofd en nek met een tweede zakdoekje en draaide de sleutel om. Hij stapte de kamer in en maakte licht. Vrijwel op hetzelfde ogenblik deinsde hij weer achteruit. Op zijn bed lag het lijk van Lina. Zijn eerste reactie was er een van verbijstering, maar meteen daarna kwam de woede in hem op. Dit moest het werk van Tony zijn, misschien geholpen door de beide anderen. Wat bewees het? Niets! Het was een belachelijke melodramatische stunt om hem er in te laten lopen, hem een bekentenis te ontlokken. Maar ze hadden hem onderschat. Een paar minuten lang bleef hij met de rug naar de deuropening staan om zijn gedachten te ordenen. Toen draaide hij zich naar Tony om. ‘Okay’, zei hij, ‘ik hoef jou zeker niet te vragen hoe ze hier op mijn kamer komt. Dat is jouw werk.’ ‘Ja, dat is mijn werk’, zei Tony, die nu de deuropening blokkeerde. ‘Ik heb haar hierheen gedragen. Ze lag dood op mijn kamer. Vermoord.’ Hij stond daar onverzettelijk en toch klonk zijn stem eerder treurig dan beschuldigend. ‘En wat heb ik daar mee te maken? Je had de politie er bij moeten halen.’ ‘Komt nog’, zei Tony en maakte een vaag gebaar. ‘Ik wilde dat ze op jouw kamer gevonden zou worden omdat jij haar vermoord hebt.’ Jack begon iets van zijn zekerheid te verliezen. Het gedrag van Tony, die treurige berusting na zijn agressieve houding tijdens hun wandeling, dreef hem op een ongewone manier in het nauw. Hij besefte dat hij zich er niet tegen kon verweren met gespeelde verontwaardiging of met scheldwoorden. ‘Het zal je niet gelukken mij op te laten draaien voor wat je zelf gedaan hebt’, zei hij. Het klonk niet helemaal zo vastberaden en overtuigend als hij wel gewild had. Hij zag nu ook dat de padrone en Enríco naderbij gekomen waren. Hij zag hun gezichten, de tandeloze vogelbek van de Ouwe en de louche sneer van Enríco. Ze flankeerden het grote, ouwelijke rechtschapen gezicht van Tony. Moest hij bang zijn voor dit armzalige stel? Maar hij wás bang en kon het transpireren over zijn hele lichaam niet tegenhouden. Hij stak een wijzende hand uit naar Tony en herhaalde: ‘Het zal je niet lukken mij er voor op te laten draaien. Jij hebt het gedaan. Jij was dol op haar. Iedereen weet het.’ ‘Je hebt gelijk’, zei Tony, ‘ik hield van haar en iedereen wist het, zij ook. Maar ik heb haar niet vermoord en daarom zal de politie haar hier vinden, op jouw kamer.’ ‘En wat ga je de smerissen vertellen? Dat je haar van jouw kamer naar de mijne gedragen hebt? Ze zullen je niet geloven man.’ ‘Ze zullen me wel geloven’, zei Tony rustig, ‘want er was een getuige van | |
[pagina 89]
| |
de moord. Het is zo eenvoudig als wat.’ Hij knikte een paar keer nadrukkelijk en ernstig met zijn hoofd. ‘Er was een getuige zeg je? En wie dan wel als ik vragen mag?’ Jack hoorde zelf de klank van valse onverschilligheid in zijn stem, want hij kende het antwoord van Tony al. Het was inderdaad belachelijk eenvoudig en hij had het al die tijd kunnen weten. Tony ging een beetje opzij en trok Enríco aan een arm naar voren. De jongen stribbelde wat angstig tegen maar de lepe grijns verdween niet van zijn gezicht. ‘Deze hier’, zei Tony, ‘en hij heeft mij gewaarschuwd.’ Jack kreeg een afschuwelijk gevoel van walging en vernedering. Hij zag het allemaal opnieuw voor zich, de scène met Lina, maar nu als het ware door de ogen van Enríco en hij wist dat ontkennen hem niet langer zou baten. Zijn weerstand brokkelde af, maar zijn woede bleef en hij stortte zich met gebalde vuisten naar voren. ‘Jij verdomde gluurder’, schreeuwde hij, ‘jij hebt mij erbij gelapt!’ Tony had de angstig geschrokken Enríco die geen woord van het gesprek verstaan had, maar precies begrepen had waar het om ging, snel achter zich geduwd en versperde weer de deur. Hij stond daar solide en onwrikbaar en liet de beukende vuisten van Jack op zich neerkomen zonder zich te verroeren. De slagen schenen op zijn getrainde incasseringsvermogen geen enkel effect uit te oefenen, maar ze putten de laatste krachten van Jack snel en afdoende uit. Deze had net zo goed met zijn hoofd tegen een muur kunnen lopen; het kwam ook ongeveer op hetzelfde neer en tenslotte gleed hij grienend langs de gestalte van Tony neer op de grond. ‘Bel nu de politie!’ zei Tony in het Italiaans tegen de padrone, ‘ik hou hem hier tot ze komen.’ De Ouwe slofte de gang door en Enríco, aarzelend en steeds omkijkend, volgde hem. Tony keek naar de jammerlijke en verachtelijke figuur aan zijn voeten. Hij zou hem willen vermoorden, hem een verschrikkelijke dood willen laten sterven, maar hij verroerde zich niet. Hij was geen stomme Mafioso, maar een fatsoenlijke hardwerkende Italiaan met een onstilbare leegte in zijn hart. Hij verloor het besef van tijd en het drong slechts vaag tot hem door dat het onweer in volle kracht losgebroken was. Er woei een kille tocht door de gang en hij knipperde even met de ogen toen een bliksemflits de gang in blauwe gloed zette. Hij wilde niet kijken naar dat wat er op het bed lag. Hij zou het beeld van Lina bewaren zoals hij haar behoedzaam in zijn armen van de ene kamer naar de andere gedragen had. ‘Draag je me een keer Tony?’ had ze nog deze ochtend half plagend tegen hem gezegd, ‘jij bent zo sterk.’ |
|