| |
Hier volghen de ghedichten die by den Autheur, noch by H.L. Spieghel niet bekent zijn: dan heb die hier by gevoecht om datse in't oncorrecte Leytse exemplaer staen, die moocht ghy nemen op u eyghen oordeel.
Annotaties
3 |
dan: maar |
4-5 |
oncorrecte Leytse exemplaer: de in 1612 buiten medeweten van Roemer Visscher uitgegeven verzameling van zijn gedichten met als titel T'Loff vande mutseGa naar voetnoot1447 |
5-6 |
moocht ghy nemen op: kunt u tot u nemen naar |
| |
Varianten
3 |
zijn: Br2 < zijn; Br1 |
4 |
gevoecht Br2 < ghevoecht Br1 |
| |
Correctie
2 |
H. < H Br2, H. Br1 (basis voor correctie; tevens naar analogie van de slotpunt achter de volgende initaal ‘L.’) |
| |
Anon.1
Anekdotisch gedicht over ene Hillegont die een huwelijk is aangegaan met een man die de indruk wekt zeer vermogend te zijn. Ze is echter zwaar teleurgesteld want hij heeft al zijn geld aan lijfrenten besteed, waardoor er voor haar niets resteert om naar eigen willekeur te gebruiken.
In de inleiding bij T'Loff vande mutse wordt dit gedicht geprezen voor het spel met de dubbelzinnige betekenismogelijkheden van het Nederlands.Ga naar voetnoot1448 De tijdgenoten van deze anonymus
hebben dus nog een andere betekenislaag in het relaas over Hillegont onderkend. Ze zullen naast het ontbreken van contant geld ook aan het sexuele onvermogen van de echtgenoot gedacht hebben. De formuleringen in vers 5-6 wijzen zeer sterk in die richting. Hillegont heeft niets in de hand dan dor vlees en lege fuiken, ofwel: het vlees van manlief was niet sappig genoeg om een coïtus - ook een vorm van ‘groot goet’ (vs. 2) - tot stand te brengen en zo de lust van zijn vrouw te bevredigen en haar vagina met zijn sperma te vullen, met als resultaat een lege fuik.Ga naar voetnoot1449 Hillegont komt dus in geen enkel opzicht aan haar trekken.
Tussen de verschillende edities doet zich slecht één redactionele variant voor. In Ep komt in het tweede gedeelte van vers 2 als extra nog het persoonlijke voornaamwoord ‘haer’ voor. Dat wekt de indruk dat de man die Hillegont als haar echtgenoot heeft gekozen rechtstreeks tegen haar heeft gepocht over de omvang van zijn bezit. In de latere edities ontbreekt dat persoonlijke voornaamwoord en daardoor blijft meer in het midden tegenover wie de echtgenoot van Hillegont heeft opgeschept. Daarmee wordt tevens wat meer de suggestie gewekt dat Hillegont op grond van horen zeggen zelf achter die rijke man is aangegaan.
| |
Annotaties
2 |
groot goet: een omvangrijk vermogen |
3 |
Om den derden dach: om de drie dagen; wast haer [...] berouwen: had het haar [...] berouwd |
4 |
lijf-renten: leningen waarbij de andere partij zich verplicht om jaarlijks een bepaald bedrag aan rente te betalen; gheleyt: besteed |
5 |
niet: niets; goed meyt: de beste meid (nadere bepaling bij ‘se’) |
6 |
ledighe: lege |
7 |
haer Mans goedt: het vermogen van haar man; tot: in overeenstemming met |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 218; Lm p. 34-35 (2E1v-2E2r); Ep p. 121
| |
Varianten
1 |
Man Br2/1 Ep < man Lm |
2 |
soo hy Br2/1 Lm < so hy haer Ep; gheseyt: Br2 < gheseyt; Br1 Lm, geseyt, Ep |
3 |
dach Br2/1 Lm < Dach Ep; negen Br2/1 < neghen Lm Ep |
4 |
ghelt Br2/1 < gelt Lm Ep; lijf-renten Br2/1 < lijf renten Lm, Lijfrenten Ep; gheleyt: Br2 < gheleyt; Br1 Lm, geleyt, Ep |
5 |
in de Br2/1 < inde Lm Ep; goed Br2/1 < goe Lm Ep; meyt Br2/1 Lm < Meyt, Ep |
6 |
dor Br2/1 < dorr Lm Ep; vleysch Br2/1 < vleijsch Lm, vleys Ep; ledighe Br2/1 Lm < ledige Ep; fuycken: Br2/1 < fuycken; Lm, fuycken, Ep |
7 |
Mans Br2/1 Ep < mans Lm; goedt Br2/1 < goet Lm Ep; ghebruycken. Br2/1 Lm < gebruycken. Ep |
| |
Anon.2
Gedicht over een meisje met zulke uitzonderlijke kwaliteiten dat ze waar het om de liefde gaat Venus naar de kroon steekt. Dat meisje nu heeft haar zinnen op Lambert gezet en zou hem graag als man willen. Deze nu reageert, in de directe rede, afhoudend. Hij wil haar wel hebben maar durft haar toch niet te trouwen uit vrees dat hij haar niet voor zich alleen zal hebben.
In de laatste versregel doet zich één redactionele variant voor. De vroegste editie Ep heeft daar als enige de ons meer vertrouwd klinkende woordvolgorde ‘niet alleen’ waar alle andere ‘alleen niet’ hebben.
| |
Annotaties
1 |
Amoreus: hier: de liefde belichamend (vergelijk: WNT suppl. 1, kol. 1078, i.v. ‘amoureus (I)’, aldaar 3b-c); naest Venus gheleken: vergeleken met Venus |
2 |
Fraey ghemaniert: aangenaam in haar wijze van optreden; minnelijck: beminnelijk |
3 |
Wel gheschickt: zeer goed toegerust; wesen: aard |
4 |
Eerbaer: eerzaam; beleeft: wellevend |
5 |
Dees vryde Lambert: die (onderwerp) maakte Lambert het hof; teghens zijn danck: tegen zijn zin |
6 |
heeft ... ghebeden: heeft hem verzocht haar man te worden |
7 |
derf: durf |
8 |
sorg: maak me zorgen; alleen niet: niet alleen; houwen: hebben |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 218; Lm p. 35 (2E2r); Ep p. 121
| |
Varianten
1 |
Meysken Br2/1 Ep < meysken Lm; Amoreus Br2/1 < amoreus Lm, amoureus Ep; gheleken, Br2/1 < geleken, Lm Ep |
2 |
Fraey ghemaniert, Br2/1 Lm < Fray gemaniert, Ep; minnelijck Br2/1 Ep < minnelick Lm; spreecken, Br2/1 Lm < spreken, Ep |
3 |
gheschickt Br2/1 < ghescickt [sic] Lm, geschickt Ep; lijf, Br2/1 < lijff, Lm, Lijf, Ep; leden, Br2/1 Lm < Leden, Ep |
4 |
Eerbaer, Br2/1 Lm < Eerbaer Ep |
5 |
vryde Br2/1 Lm < vrijde Ep; teghens Br2/1 Lm < tegens Ep |
6 |
Man Br2/1 Ep < man Lm; ghebeden: Br2/1 Lm < gebeden, Ep |
7 |
Ick Br2/1 Lm < Ic Ep; (sprac Br2/1 < (sprack Lm, sprac Ep; hy) Br2/1 Lm < hy: Ep; derf Br2/1 Ep < derff Lm |
8 |
sorg Br2/1 Lm < sorgh Ep; alleen niet Br2/1 Lm < niet alleen Ep; kunnen Br2/1 Lm < cunneu [sic] Ep |
| |
Anon.3
Gedicht dat ten nauwste samenhangt met Q.2.60-61. In het eerste van deze twee staat dat Hans een ‘abel en fray gesel’ is, een frase die in alle drie de gedichten terugkeert. Vervolgens wordt daar gesuggereerd om de ‘g’ weg te laten, zodat men ziet hoe het werkelijk zit (geen ‘gesel’ maar een ‘esel’). Uit het volgende gedicht (Q.2.61) blijkt dat Hans zich aan een en ander geërgerd heeft. Zijn manieren bewijzen echter dat hij geen enkele reden heeft om zich op te winden en dat de ‘g’ van ‘gesel’ in zijn geval terecht wordt uitgewist. Het enige feit waarom hij zich druk zou kunnen maken is dat hij zelf kleine oren heeft (in tegenstelling tot een ezel).
Wat opvalt is dat in Q.2.61 en Anon.3 in het begin van beide gedichten drie versregels overeenkomstig zijn. Naast de steeds voorkomende frase van de ‘abel en fray gesel’ zijn dat de versregels over het uitwissen van de ‘g’ en over de slechte manieren die het ongelijk van Hans bewijzen (Q.2.61, vs. 3-4; Anon.3, vs. 2-3). In Q.2.61 was een ik-figuur (Roemer Visscher) aan het woord. In het onderhavige gedicht reageert de anonieme auteur daarop. Hij recapituleert eerst de essentie van wat die ik-figuur aldaar tegen Hans heeft ingebracht, vandaar de dubbel voorkomende versregels. Vervolgens richt hij zich rechtstreeks tot diezelfde ik-figuur met de vraag of Hans zich stoort aan het feit dat deze een en ander - over ‘gesel’ en ‘esel’ dus - geschreven heeft (Anon.3, vs. 4). Meteen daarna komt de anonymus met een advies aan die ik-figuur. Als deze die Hans van dienst wil zijn dan kan hij de ‘g’ beter helemaal weglaten, zodat Hans voortaan des te beter weet hoe het werkelijk zit. De anonieme auteur gaat in zijn kritiek op Hans dus nog verder dan die eerdere ik-figuur, alias Roemer Visscher. Volgens hem kan Hans maar beter meteen een ezel genoemd worden.
Er is geen twijfel mogelijk dat de anonymus hier reageert op Q.2.60-61. Het is een duidelijke indicatie dat dergelijk werk circuleerde en anderen aanzette tot eigen poëtische creaties.
| |
Annotaties
1 |
fraey: flinke; Abel: geschikte |
2 |
Dan: maar; uyt moet wryven: moet uitwissen |
4 |
Stoort hy hem: ergert hij zich |
5 |
gheryven: ten dienste zijn |
6 |
t'efter: het voortaan; te bet; beter; mocht: zou kunnen |
7 |
Soo: dan; moochdy: kunt u |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 218; Lm p. 55 (2G4r)
| |
Varianten
1 |
Abel Br2/1 < abel Lm |
2 |
wryven, Br2/1 < wrijven, Lm |
3 |
Bewysen Br2/1 < Bewijsen Lm; zijn Br2/1 < sijn Lm |
4 |
schryven? Br2/1 < schrijven: Lm |
5 |
gheryven, Br2/1 < gherijven, Lm |
6 |
weten, Br2 Lm < weten*,* Br1 |
7 |
vergheten. Br2/1 < vergeten. Lm |
| |
Varia
Het gedicht is een reactie op Q.2.60-61. In de redactie Lm staan deze drie gedichten bij elkaar (boek 2, nr. 14-16).
| |
Anon.4
Ene Jan beklaagt zich tegenover Lijs over alle fysieke kwellingen die hij in Turkse gevangenschap heeft moeten doorstaan. Het gedicht gaat na deze introductie over op een weergave van het gesprek tussen Jan en Lijs in de directe rede. Lijs wil maar al te graag weten hoe de Turken met vrouwelijke gevangenen omgaan. Volgens Jan kussen ze die net zo lang tot ze dood zijn. Deze mededeling ontlokt Lijs enkele verzuchtingen. Eerst over het grote verdriet waarop men echter vreugde zal verwerven (in de hemel zal ze bedoelen). Haar tweede verzuchting - eigenlijk een wensdroom - geldt degene die zo voor het christengeloof mag sterven. De Turkse behandeling van vrouwelijke gevangenen spreekt haar dus nogal aan.
In Ep doen zich een paar minimale redactionele varianten voor ten opzichte van de overige redacties (vs. 6-7). Het meest opmerkelijk is het ontbreken van de ronde haken om het tussenzinnetje ‘sey Lijs’ (vs. 5 en 9).
| |
Annotaties
1 |
claechde Lijs: beklaagde zich bij Lijs; quaet avontuere: jammerlijke lot |
2 |
Hoe ... ghevanghen: Turken namen destijds onder meer christenen (vergelijk vs. 11) gevangen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Oost-Europa, maar ook de piraterij tegen de christelijke scheepvaart in de Middellandse Zee was berucht; van: door |
3 |
voor yet: in plaats van iets; suere: zuurs |
4 |
ghehanghen: opgehangen |
5 |
ick hebs verlanghen: ik ben er nieuwsgierig naar |
6 |
leeftmen: gaat men (= de Turken, vs. 2) om; in ghevanghens noot zijn: in benauwde gevangenschap vertoeven |
8 |
heel en gants: helemaal en volledig |
9 |
dat verdriet: die misère |
10 |
voor druck: in plaats van verdriet |
11 |
die: wie; mocht: zou [...] mogen |
| |
Overlevering
Br2 p. 119 [= 219]; Br1 p. 219; Lm p. 35-36 (2E2r-v); Ep p. 123
| |
Varianten
2 |
van den Br2/1 Ep < vanden Lm; ghevanghen, Br2/1 Lm < ghevangen, Ep |
3 |
yet Br2/1 Lm < yets Ep |
4 |
Ghegeesselt, Br2/1 Ep < Ghegeselt, Lm; ghepijnicht, Br2 Lm Ep < ghepynicht, Br1; half Br2/1 Ep < halff Lm; ghehanghen: Br2/1 Lm < gehangen, Ep |
5 |
Jae, (sey Lijs) ey seght doch, Br2/1 Lm < Jae sey Lijs? en segt doch Ep; verlanghen, Br2/1 Lm < verlangen, Ep |
6 |
met de Br2/1 Lm < met Ep; Vroukens Br2/1 Ep < vrouwkens Lm; ghevanghens Br2/1 Lm < gevangens Ep; zijn? Br2/1 Lm < zijn, Ep |
7 |
soo langhe aen Br2/1 Lm < so lange voor Ep; wanghen, Br2/1 Lm < wangen, Ep |
8 |
doot,, Br2/1 Lm < doot, [sic] Ep |
9 |
(sey Lijs) Br2/1 Lm < sey Lijs, Ep; zijn: Br2/1 Lm < zijn Ep |
10 |
Niettemin, Br2 < Nietemin, Br1 Lm, Niet te min, Ep; verwerven: Br2 < verwerven; Br1 Lm, verwerven, Ep |
11 |
soo mocht Br2/1 Lm < so mochte Ep; voort Christen Br2/1 < voort' Christen Lm, voor t'Christen Ep; gheloof Br2/1 < ghelooff Lm, geloove Ep; sterven. Br2 Ep < sterven: [sic] Br1, sterven! Lm |
| |
Anon.5
Ene Lammert laat weten dat een ieder hem zo noemt en dat terwijl er aan zijn lijf niets ‘lams’ (vs. 5) te bespeuren valt. Hij is dus het slachtoffer van het feit dat zijn eigennaam zoveel negatieve associaties oproept (zie annotatie vs. 1). Aan zijn waarneming verbindt Lammert vervolgens de overweging dat iemands naam nog niet hoeft te betekenen dat zo iemand beantwoordt aan de implicaties van die naam. Als men Dirk ‘duivel’ noemt (vs. 13) is hij daarom nog geen nikker.
Bij Roemer Visscher is een reeksje van drie gedichten te vinden met daarin een soortgelijk spel met de betekenisassociaties rond de mansnaam Lambert (Ro.1.4-6). Wellicht bracht dit materiaal deze anonieme dichter op ideeën.
Uit de varianten blijkt dat de interpunctie in de redactie Ep spaarzamer is dan in de latere edities. Ook verschilt het eindrijm in de versregels 2,4,5 en 7. De uitgang ‘ane’ in Ep is overal elders veranderd in ‘aen’. De meest opvallende variant is het vraagteken aan het einde van regel 12. Dat komt namelijk alleen in de laatste redactie (Br2) voor. Hoewel we hier met een tekst van een anonieme auteur te maken hebben, lijkt deze wijziging bewust te zijn aangebracht. Het vraagteken is aan het einde van deze vraagzin zeer op zijn plaats en een zinvolle verduidelijking voor de lezer.
| |
Annotaties
1 |
Lammert: variant van de voornaam Lambert die associaties oproept met negatieve betekenismogelijkheden van het bijvoeglijke naamwoord ‘lam’ zoals ‘traag’, ‘lui’, ‘onaangenaam’, ‘vervelend’ en in het algemeen met ‘lammerd’ als scheldnaam voor een onaangenaam iemand (WNT 8.1, kol. 950-952); al de luyden: alle mensen |
3 |
beduyden: betekenen |
4 |
ten crayde noyt Haen: geen haan heeft het (de naam Lammert) ooit gekraaid (de precieze betekenis van deze frase, die wat spreekwoordelijk aandoet, is moeilijk vast te stellen. De context biedt nauwelijks aanknopingspunten. Waarschijnlijk wil de dichter aangeven dat de haan met zijn vroege en alerte gekraai geen enkele aanleiding heeft om het woord ‘Lammert’ in de mond te nemen, vanwege alle daarmee samenhangende trage en luie associaties |
5 |
soo: zoals; waen: van mening ben |
7 |
dat: wat; wijf: vrouw; al macht niet wel staen: ook al hoort zich dat niet |
8 |
Vaer: vader; seyt: zeggen; daer beneven: daarenboven |
9 |
Lammert: als Lammert; gheheven: gehouden |
10 |
dies was ick beschickere: daartoe was ik beschikt (?) |
11 |
Wyse: astroloog; toecomende: toekomstige |
12 |
beschuldigher: schuldiger |
13 |
heet: noemt; ten is: hij is (dubbele ontkenning met ‘en’) |
| |
Overlevering
Br2 p. 119 [= 219]; Br1 p. 219; Lm p. 47 (2F4r); Ep p. 123-124
| |
Varianten
1 |
al de luyden, Br2/1 Lm < alle die Luyden, Ep |
2 |
aen, Br2/1 Lm < ane, Ep |
3 |
De Br2 < Die Br1 Lm Ep; die roepen Lammert, Br2/1 Lm < roepen Lammert Ep; moet het beduyden? Br2/1 Lm < moetet beduyden, Ep |
4 |
Jae Br2/1 < Ja Lm Ep; Lammert, Br2/1 Lm < Lammert Ep; crayde Br2/1 Lm < craeyde Ep; Haen: Br2/1 < haen: Lm, Hane, Ep |
5 |
aent Br2/1 Ep < aent' Lm; lijf, Br2/1 < lijff, Lm, Lijf Ep; soo Br2/1 Lm < so Ep; waen, Br2/1 Lm < wane, Ep |
6 |
de Br2/1 Lm < die Ep; mijn soo de Br2/1 Lm < my so den Ep; gheven, Br2/1 Lm < geven, Ep |
7 |
Jae Br2/1 Lm < Ja Ep; is, Br2/1 < is Lm Ep; eyghen Br2/1 Lm < eygen Ep; wijf, Br2/1 < wijff, Lm, wijf Ep; staen, Br2/1 Lm < stane, Ep |
8 |
Lammert: Br2/1 Lm < Lammert Ep; Oock Vaer Br2/1 < oock vaer Lm Ep; Moeder Br2/1 < moeder Lm Ep; beneven, Br2/1 Lm < beneven Ep |
9 |
zijt Br2/1 Lm < syt Ep; gheboren, Br2/1 < ghebooren, Lm, geboren, Ep; ten Br2/1 Lm < ter Ep; gheheven, Br2/1 < geheven, Lm Ep |
10 |
beschickere, Br2/1 Ep < beschickere. Lm |
11 |
Och, Br2/1 Lm < Och Ep; Wyse Br2/1 < Wijse Lm, wijse Ep; dingen Br2/1 < dinghen Lm Ep |
12 |
beschuldigher Br2/1 Lm < beschuldighers Ep; verclickere? Br2 < verclickere Br1 Lm, verclickere, Ep |
13 |
Hoo, neen: Br2/1 Lm < Hoo neen Ep; Men Br2/1 < men Lm Ep; Dirck Br2/1 Lm < dirick Ep; Duyvel Br2/1 < duyvel Lm, duyvel, Ep; ten Br2/1 Lm < hy Ep; gheen Br2/1 Lm < geen Ep |
| |
Varia
Bij Roemer Visscher komt een reeks van drie gedichten voor (Ro.1.4-6) waarin gespeeld wordt met de betekenismogelijkheden van het bestandeel ‘lam’ in de mansnaam Lambert.
| |
Anon.6
Gedicht waarin gespeeld wordt met de verschillende betekenismogelijkheden van het woord ‘nagelen’. De nagelen behorend bij verschillende ambachten blijken functioneel voor derden. Hans daarentegen houdt de zijne voor zichzelf om er zijn eigen gat mee te krabben.
| |
Annotaties
1 |
Timmermans naghelen: nagels van timmerlui (houten pennen of spijkers om onderdelen van timmerwerk met elkaar te verbinden); maecktmen: [daar] maakt men |
2 |
Apteeckers naghelen: kruidnagels afkomstig van apothekers (kruidnagels werden onder andere gebruikt tegen misselijkheid); daermen: waar men |
3 |
naghelen: nagels, spijkers; om gheldeken glat: om klinkende munt |
4 |
hout: behoudt; clout: krabt |
| |
Overlevering
Br2 p. 119 [= 219]; Br1 p. 219; Lm p. 47 (2F4r); Ep p. 125
| |
Varianten
1 |
naghelen Br2/1 Lm < nagelen Ep; mee Br2/1 < me Lm Ep |
2 |
naghelen Br2/1 Lm < Nagelen Ep; daermen Br2/1 Ep < daer men Lm |
3 |
De Br2/1 Lm < Den Ep; Smit Br2/1 Ep < smit Lm; naghelen Br2/1 Lm < Nagelen Ep; gheldeken Br2/1 < geldeken Lm Ep |
4 |
naghelen Br2/1 Lm < nagelen, Ep; zijn Br2/1 Ep < sijn Lm |
| |
Anon.7
Ene Mieuwes wordt aangesproken die verzen, voorzien van een metrum en versvoeten, maakt. Daarom wil hij als een poëet gegroet worden. Degene die het woord tot hem richt relativeert deze dichterlijke
pretenties. De stier presteert namelijk veel meer, hoewel hij geen poëet is, door ‘levendige Veersen’ (vs. 4) te maken. Het gaat hier niet om levendige verzen - de eerste associatie die het woordbeeld oproep - maar om levende vaarzen ofwel jonge koeien. De pointe van het gedicht bestaat dus uit een woordenspel met het homoniem ‘Veersen’ (vs. 1 en 4) dat, zij het met zeer uiteenlopende betekenissen, zowel aan een dichter als aan een stier te koppelen valt.Ga naar voetnoot1450
Bij Roemer Visscher komen twee gedichten voor die eveneens gebouwd zijn rond een woordenspel met hetzelfde homonien (Q.7.5-6, met de variant ‘vaersen’ in plaats van ‘veersen’). Dat de drie gedichten bij elkaar horen wordt bevestigd door de vroegere redacties Ep en Lm waar ze steeds in dezelfde volgorde bij elkaar staan (Q.7.5-6, gevolgd door Anon.7). Q.7.6 is van de twee gedichten van Visscher het nauwste verwant met dit van de anonymus. Het lijkt er sterk op dat hij op dit gedicht van Visscher reageert. In beide gevallen is sprake van ‘verzen met voeten’ maken in verbinding met de notie ‘poëet’ en van een tegenoverstelling van de productie aan ‘veersen/vaersen’ door respectievelijk een dichter en een stier. Alleen de naam van de poëet verschilt. Bij Visscher heet hij Jaep (zie ook de annotatie bij vs. 1), bij de anonymus Mieuwes.
| |
Annotaties
1 |
Veersen: verzen; op zijn maet: volgens zijn versmaat (het is onduidelijk waar het bezittelijk voornaamwoord ‘zijn’ betrekking op heeft. Het verwijst altijd naar iemand of iets in de derde persoon enkelvoud, die hier echter ontbreekt. Nu was het gebruik van de versmaat of het metrum binnen de Nederlandse literatuur sedert het midden van de zeventiger jaren in de zestiende eeuw een nieuw en modern verschijnsel dat door de gebruikers ervan beschouwd werd als een kenmerk van ware poëzie. Een spraakmakende propagandist was Jan van Hout (Koppenol, Leids heelal, p. 179-181). Mogelijk dat ‘zijn’ hier naar hem verwijst. Een andere, en wellicht meer voor de hand liggende, mogelijkheid is dat ‘zijn’ betrekking heeft op de Jaep uit Q.7.6. Dit epigram van Visscher is sterk verwant met het onderhavige gedicht. Zijn Jaep maakt ook ‘vaersen met voeten’ en wordt daarom beschouwd als ‘een Poetelijck Gheest’ (aldaar vs. 1-2; zie ook de inleiding alhier)); voeten: versvoeten |
2 |
Des: daarom; voor: als |
3 |
die Ver: de stier; dat ghy't weet: dat je het maar weet |
4 |
levendige Veersen: levende vaarzen (jonge koeien); noch: toch |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 220; Lm p. 40-41 (2E4v-2F1r); Ep p. 123
| |
Varianten
1 |
Mieuwes Br2/1 Ep < Mieuwes, Lm; maeckt oock Veersen Br2/1 Lm < maect ooc Vaerssen Ep; voeten, Br2/1 Lm < voeten Ep |
2 |
Des Br2/1 Lm < Dies Ep; Poeet Br2/1 Lm < Poueet Ep; groeten: Br2/1 Lm < groeten, Ep |
3 |
Ver Br2/1 < Verr Lm Ep; meer, Mieuwes, Br2/1 Lm < meer Mieuwes Ep; ghy't Br2/1 Lm < ghyt Ep |
4 |
levendige Br2/1 Ep < levendighe Lm; Veersen, Br2/1 Lm < Verssen, Ep; geen Br2/1 Ep < gheen Lm; Poeet. Br2/1 Lm < Poueet. Ep |
| |
Varia
Qua thematiek en woordenspel nauw verwant aan Q.7.5-6. In de redacties Ep en Lm staan de drie gedichten steeds in dezelfde volgorde bij elkaar.
| |
Gravure ‘Quaeso’
Deze gravure hangt nauw samen met de gravure ‘Elck heeft de zijn.’ uit het begin van de Brabbeling (aldaar p. [9]). Ze wordt daarom op die plaats besproken.
| |
Overlevering
Br2/1 p. [225]
|
-
voetnoot1447
- In het verlengde van deze passage stelt Waterschoot (‘Een literaire maskerade’, p. 358): ‘De tweede, door de auteur verloochende druk van de Brabbeling voert, grotendeels ten onrechte, het stempel van oncorrectheid mee’. Het is echter wel het oordeel van de auteur zelf.
-
voetnoot1448
- Aldaar p. [9] (§5r); zie verder de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot1449
- In het WNT komt ‘fuik’ niet voor als aanduiding voor het vrouwelijk geslachtsorgaan. Zie echter: Heestermans e.a., Erotisch woordenboek, p. 54, alwaar een vroeg achttiende-eeuws citaat met ‘fuik’ in de zin van vrouwelijk schaamdeel.
-
voetnoot1450
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder de commentaar bij deze passage.
|