| |
Noch van H.L. Spieghel.
Sp.[2].1
Gedicht waarin de ik-figuur de positieve omslag in de relatie tot zijn aanbedene vergelijkt met de overgang van winter naar zomer. Na lange, kwellende onzekerheid, waaraan hij bijna ten onder was gegaan, heeft zijn geliefde hem nu van zijn zware last verlost door haar instemming te geven. Als gevolg daarvan bezwijkt hij bijna van vreugde. Terzijde zij opgemerkt dat Spiegel erin slaagt om zowel de positieve als de negatieve consequenties voor de ik-figuur van de houding van zijn aanbedene met hetzelfde woord ‘verdwijnen’ weer te geven (vs. 7 en 11). Hij besluit zijn relaas met twee gevleugelde uitdrukkingen (vs. 13) om zijn vreugde over de positieve ontwikkelingen te onderstrepen.
| |
Annotaties
1 |
ghenaeckt: nadert |
2 |
onweer: gure weer: ghestilt: opgehouden; gheraeckt: gekomen |
3 |
over: voorbij |
4 |
Desperacy: wanhoop; heel: helemaal |
5 |
ghehaeckt: heftige verlangens gekoesterd |
6 |
Troostloos: verstoken van liefde; nae troost ... pijnende: mezelf inspannend om beantwoording van mijn liefdesgevoelens te verkrijgen |
7 |
twyfelachtich mistrouwen: een wantrouwende houding vol twijfel (van de kant van de aanbedene); verdwynende: wegkwijnend |
8 |
Ghestadelijck quynende: onafgebroken in een droevige toestand verkerend; confoort: iets dat moed geeft |
9 |
dit pack ontbynende: deze zware last aan het ontbinden |
10 |
ghenade: goedertierenheid; accoort: instemming |
11 |
Dies: daarom; verdwijn ick ... rechte voort: bezwijk ik waarlijk bijna van vreugde |
12 |
dus: aldus; comt gherieven: tegemoet komt, ter wille is |
13 |
wel: goed; nae't suer: na het zuur; wel lieven: goed beminnen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 206
| |
Varianten
6 |
pijnende: Br2 < pynende: Br1 |
10 |
accoort: Br2 < accoort; Br1 |
| |
Sp.[2].2
Vierregelig gedicht met daarin een levensles. Na de constatering dat de vele mensen op de wereld allemaal verschillend gezind zijn, volgt de stelling dat diegene wijs is die zich naar velerlei gewoonten weet te schikken.
| |
Annotaties
1 |
Soo menich mensch: zoveel mensen |
2 |
Soo menich ... ghesint: zovelen zijn er verschillend gezind |
3 |
voorsichtich: bedachtzaam |
4 |
Hem ... schicken can: kan zich naar velerlei manieren van doen schikken |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 206
| |
Sp.[2].3
Vierregelig gedicht met daarin een levensles.Ga naar voetnoot1402 Innerlijke rust is alleen binnen de mens zelf te vinden en niet daarbuiten. Daarom doet de mens er verstandig aan om afstand te nemen van de verkeerde begeerte. Het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar iedereen realiseerde zich destijds dat daarmee het verlangen naar zaken buiten de mens zelf, zoals naar aards bezit of aanzien, bedoeld werd. Die notie uit de neostoïsche moraalfilosofie was in velerlei geschriften terug te vinden.
| |
Annotaties
1 |
ledich: leeg |
2 |
buyten u: buiten uzelf |
3 |
Het quaet ... doet: zet verkeerde begeerte van u af |
4 |
Soo: dan; moocht: kunt; hert: hart; beerven: verwerven |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 206
| |
Sp.[2].4
Advies aan hen die in het leven het pad van de rede en de waarheid willen volgen. Ze moeten niet toegeven aan factoren als genot, verdriet, hoop en vrees. Wie de lust volgt vallen ellende en onrust ten deel.
Het gedicht heeft een opmerkelijke versvorm. Het telt twintig uiterst korte versregels, die over twee kolommen verdeeld zijn. De eerste zestien regels vertonen een regelmatig patroon van vier lettergrepen elk en gepaard rijm. De laatste vier verzen wijken hiervan af. Ze tellen respectievelijk vier, drie, drie en vier lettergrepen, gevat in een omarmend rijmschema. Spiegel zal tot deze bijzondere vorm gekomen zijn door de bron die aan deze tekst ten grondslag ligt.Ga naar voetnoot1403
Deze levensles heeft Spiegel ontleend aan de laatste versregels van het afsluitende gedicht in boek 1 van De consolatione philosophiae (1.M7, vs. 20-31) van de Romeinse filosoof en theoloog Boëthius
(ca. 480-ca. 526).Ga naar voetnoot1404 In dit gesprek tussen Philosophia, de personificatie van de wijsbegeerte, en de in de gevangenis verblijvende Boëthius komen alle grote wijsgerige thema's aan bod. Het werk genoot destijds grote bekendheid en werd veel en intensief gelezen.
Alle elementen die bij Boëthius in deze versregels aan bod komen, heeft Spiegel overgenomen. Ook neemt hij diens beknopte wijze van formuleren over, hoewel Spiegel er niet in slaagt om net zo bondig als Boëthius te zijn. Door deze vormverwantschap staat Spiegels versie dichter bij de tekst van Boëthius dan de vertaling die Coornhert van diens werk vervaardigde en die in 1585 bij Plantijn in Leiden verscheen. Coornhert droeg deze vertaling overigens op aan de leden van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier. Ter vergelijking worden de desbetreffende regels uit Coornherts vertaling hier in de rubriek ‘Bronnen’ opgenomen.
| |
Annotaties
1 |
Wilt ghy treden: als u [daar] wilt gaan |
2 |
Daer u reden: waar uw verstand, redelijke vermogens |
4 |
claerheyt: helderheid, zuiverheid |
6 |
Wilt misprysen: wil [dan] verachten |
8 |
verblyen: vrolijkheid (hier bedoeld als uiting van genotzucht) |
9 |
Boven maten: bovenmatig (bijvoeglijke bepaling bij ‘verblyen’, vs. 8) |
11 |
bedroeven: bedroefdheid (vanwege zaken waarom men niet bedroefd hoort te zijn, zoals materieel bezit) |
12 |
proeven: beproeven |
13 |
mispresen: laakbaar (bijvoeglijke bepaling bij ‘Hoop’) |
15 |
turbacy: ellende, een toestand van beroering |
16 |
lacy: helaas (tussenwerpsel) |
17 |
verbolghen: ontdaan |
19 |
haer: hun (bezittelijk voornaamwoord) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 206 (de tekst is verdeeld over twee kolommen, vs. 1-10, 11-20)
| |
Varianten
2 |
reden, Br2 < reden Br1 |
7 |
tijen Br2 < tyen Br1 |
9 |
maten: Br2 < maten; Br1 |
11 |
bedroeven: Br2 < bedroeven; Br1 |
14 |
vreesen: Br2 < vresen; Br1 |
| |
Bron
Boëthius De consolatione philosophiae 1.M7 (vs. 20-31)Ga naar voetnoot1405
| |
Boëthius De consolatione philosophiae 1.M7 (vs. 20-31) (vertaling Coornhert; ter vergelijking)Ga naar voetnoot1406
Dus moet ghy mensch, wildy aanschouwen
Met óghen klaar de waarheid puur;
Den rechten wegh ghestadigh houwen,
En vólghen dueghd int zoet en zuur.
Verdryft die vruechd, verdryft het vrezen
Verdryft den hoop, en droefheid bang.
Waar dees ghebieden, moet óóck wezen
Een blind ghemoed met quaadheids dwang.
| |
Sp.[2].5
Advies van de ik-figuur, met name aan alle vrijers, om te volharden op de ingeslagen weg. Wie ondanks tegenwerking de moed niet opgeeft zal uiteindelijk zijn doel bereiken. De tijd verandert alles. Hij heeft dat zelf gemerkt toen zijn aanbedene uiteindelijk toch zijn liefde beantwoordde. Om een en ander te onderstrepen sluit de spreker af met een gangbaar spreekwoord dat aangeeft dat de aanhouder wint.
| |
Annotaties
1 |
Ghestadighen: aanhoudende; cant al verwinnen: kan alles overwinnen (eigenlijk: ‘kan het allemaal ...’) |
2 |
T'volherden: de volharding; alle dingh: alles; ten endt: tot vervulling |
3 |
Deur de tijt: door de duur van de tijd; ernst: inspanning |
5 |
al: allemaal; om ghewent: in zijn tegendeel veranderd |
6 |
stonden: uren |
7 |
troost: instemming met mijn gevoelens van liefde; ghesent: gezonden |
8 |
ontroost: ‘afwijzing van mijn gevoelens’ en ten gevolge daarvan ‘smart’ (het WNT (dl. 10, kol. 1941) geeft voor ‘ontroost’, onder meer verwijzend naar dit citaat, alleen de betekenis ‘droefheid’ of ‘smart’. Toch lijkt Spiegel hier ‘ontroost’ in de eerste plaats te gebruiken als negatieve tegenhanger van het begrip ‘troost’ in de zin van ‘aanvaarding van liefdesgevoelens’ (WNT 17.2, kol. 3261) dat hij in de voorafgaande versregel (vs. 7) gebruikte. Het gevolg daarvan is natuurlijk smart); beswaren: belasten |
9 |
neemt de tijt waer: gebruik uw tijd; wilt u niet vervaren: geef de moed niet op |
10 |
deurt vertreck: door het talmen (van de geliefde); troost: moed, vertrouwen; ontsyghen: ontvallen |
11 |
Hout volstandich aen: zet onverzettelijk door; dit woort: deze spreuk; bewaren: in acht nemen |
12 |
ghemeenlijck: gewoonlijk; aenstaen doet vercryghen: aanhouden doet verkrijgen (spreekwoordelijke uitdrukking, equivalent van het tegenwoordige ‘De aanhouder wint’. Spiegel noteerde haar zelf bij de datum van 15 maart in zijn Byspraax almanak (ca. 1606); zie verder: WNT 1, kol. 348; Supplement 1, kol. 150) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 207
| |
| |
Correctie
6 |
stonden < ston den [sic] Br2, stonden Br1 (basis voor correctie) |
| |
Sp.[2].6
Aansporing tot de jeugd om zich van de naderende ouderdom bewust te zijn en om daarom geen tijd te verdoen maar die goed te gebruiken. De tijd gaat namelijk snel voorbij en geen uur kan teruggehaald worden. Bovendien komen er nooit zo'n goede jaren meer als in de jeugd.
| |
Annotaties
1 |
Des nakenden ... altijt: denk altijd aan de naderende ouderdom |
2 |
Soo: dan; stonde: uur |
3 |
slofachtich: laks, nalatig |
4 |
ghebruycktse: gebruik haar [= de tijd, vs. 3]; in u jeuchts floreren: in de bloei van uw jeugd |
5 |
ghelijck: zoals; des waters vloeden: de waterstromen; descenderen: omlaag vloeien |
6 |
Alsoo ... voort aen: zo gaan de jaren snel voorbij |
7 |
gelijck: zoals; moocht: kunt |
8 |
weder: terug |
9 |
hebt acht op: let op; wiltse gade slaen: houd die in het oog |
10 |
haestich: snel; stonden: uren |
11 |
volghen: [ze] volgen; nae: later |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 207
| |
Varianten
2 |
vergheefs passeren, Br2 < vergeefs passeeren, Br1 |
7 |
gheen Br2 < geen Br1 |
| |
Sp.[2].7
Gedicht waarin iedereen wordt aangespoord om die klassieke goden te prijzen die de eigen stiel toegenegen zijn. De ik-figuur op zijn beurt wil Venus en haar zoon Cupido met al zijn vermogens eren en dienen. Hij doet dat echter niet belangeloos, want hij spoort hen aan om zijn aanbedene met de pijlen van Cupido te raken.
Visscher maakte eveneens een gedicht op hetzelfde thema (Q.4.52). Tussen beide versies bestaan grote overeenkomsten, wat doet vermoeden dat er een gezamenlijke bron aan ten grondslag ligt. Zo worden dezelfde goden en beroepen in dezelfde volgorde afgehandeld. Alleen voegt Spiegel aan Venus nog Cupido toe, wat nodig is gezien de bede van diens ik-figuur om zijn lief met pijlen te verwonden, een aspect dat bij Visscher niet voorkomt. Wat daarentegen bij Spiegel ontbreekt zijn de motieven van de ik-figuur die Visscher na Neptunus en Mars inlast om deze goden zelf niet te eren. Door deze toevoegingen telt Visschers gedicht wat meer versregels (15) dan dat van Spiegel (11).
De afwijkende interpunctie in Br2 aan het einde van vers 7 lijkt bewust te zijn aangebracht. In Br1 staat daar, net als in alle voorafgaande versregels, een dubbele punt. Ging het in al die eerdere gevallen om afgeronde zinnen die van elkaar gescheiden werden door middel van die dubbele punt - tegenwoordig zouden we daar een puntkomma of een punt gebruiken - in vers 7-8 daarentegen hebben we voor het eerst te maken met een doorlopende zin. De minder zware cesuur door middel van een komma is daar beter op haar plaats.
| |
Annotaties
1 |
Neptunum: Neptunus (vierde naamval), de god van de zee |
2 |
Marti: Mars (derde naamval), de god van de oorlog; sacrificeren: offers brengen |
3 |
Phebo: Phoebus (derde naamval), bijnaam van de god Apollo onder wie de waarzeggerij ressorteerde; playsant: op een manier die behaagt |
4 |
Dyanaes: Diana (tweede naamval), de godin van de jacht; vermeeren: vermeerderen |
5 |
Minervam: Minerva (vierde naamval), de godin van wijsheid en kennis, beschermster van kunsten, wetenschappen en handwerken |
6 |
Cereri: Ceres (derde naamval), de godin van de plantengroei; Baccho: Bacchus (derde naamval), de god van de wijn; doen offerhant: offers brengen |
8 |
Castors en Pollux: Castor en Pollux (tweede naamval), ook bekend als de Dioscuren, tweelingbroers, zonen van oppergod Zeus, befaamde krijgers |
9 |
Venus en Cupido: de godin van de liefde en haar zoon die zijn pijlen op het mensenhart richt om het in liefde te doen ontbranden (vergelijk vs. 11); nae mijn verstant: naar eigen inzicht |
11 |
Dus: op grond daarvan; wondt: verwond (aansporende werkwoordsvorm); schachten: pijlen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 207
| |
| |
Varia
Q.4.52 behandelt hetzelfde thema.
| |
Sp.[2].8
Sendtbrief.
Rijmbrief van een minnaar tot zijn aanbedene. Hij prijst haar in alle toonaarden, maar ze heeft helaas één ernstige tekortkoming. Ze is wispelturig en verandert constant van mening, zoals een riet dat meewaait met de wind. Een belofte van haar kant om - naar we mogen aannemen met haar aanbidder - te gaan varen werd binnen de kortste keren weer ongedaan gemaakt. Toch wenst hij haar alle goeds en Gods bescherming.
Het gedicht deelt met Sp.[2].4 en 10 een opmerkelijke versvorm. In dit geval telt het negenenveertig uiterst korte, gepaard rijmende versregels van drie of vier lettergrepen elk, die over twee kolommen verdeeld zijn. Slechts twee versregels (vs. 33-34) tellen vijf lettergrepen. Deze afwijking doet zich op een omslagpunt in het betoog van de briefschrijver voor, namelijk op het moment dat hij na alle lofprijzingen zijn aanbedene zijn bezwaar tegen haar veranderlijkheid van zin voorhoudt. Wellicht heeft Spiegel door een afwijking in het verspatroon dit moment willen benadrukken.
| |
Annotaties
1 |
Onghestadich: veranderlijk |
2 |
Veel beradich: niet bij uw plan blijvend |
4 |
U vermonden: uw zeggen |
5 |
vry: vrijuit |
6 |
Liefken my: lees: liefje, aan mij |
8 |
te varen: een vaartochtje te maken |
9 |
saen: spoedig |
10 |
Wast ghedaen: was het over |
11 |
te niet: tot niets verworden |
13 |
verdrayt: ronddraait |
14 |
Soo: zoals |
18 |
Eender uren: één uur lang |
19 |
In een wesen: in één zelfde hoedanigheid |
20 |
Waert ghepresen: prijzenswaardig |
24 |
U devysen: uw woorden, uitlatingen |
25 |
minlijck: minzaam, vriendelijk |
26 |
sinlijck: verstandig, behoedzaam |
27 |
u leven: uw doen en laten |
28 |
Daer beneven: daarenboven |
29 |
Van: als |
30 |
Overschoone: bijzonder mooi |
31 |
gracy: bevalligheid |
32 |
Hebdy: bezit u; lacy: ocharm (tussenwerpsel) |
33 |
Met den anderen: tezamen met al de andere [positieve kwaliteiten] |
36 |
kinnen: erkennen |
42 |
druck: verdriet |
49 |
miskief: ellende, tegenslag |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 208 (de tekst is verdeeld over twee kolommen, vs. 1-25, 26-49)
| |
Varianten
13 |
verdrayt, Br2 < verdrayt Br1 |
14 |
wayt Br2 < wayt, Br1 |
16 |
ghedachten, Br2 < ghedachten; Br1 |
| |
Correcties
6 |
Liefken < Lief ken [sic] Br2, Liefken Br1 (basis voor correctie) |
40 |
Liefken < Lief ken [sic] Br2, Liefken Br1 (basis voor correctie) |
| |
Sp.[2].9
De ik-figuur doet een verzoek aan Cupido om zijn heil te bevorderen en met zijn pijlen haar te treffen die hemzelf al geraakt heeft. Dat zal hem moed geven om met klem te verzoeken om haar aanwezigheid en om vervolgens, als hij bij haar is, zijn voornemens ten uitvoer te brengen.
Dit gedicht is gebaseerd op de derde en laatste strofe van chanson 3 uit L'Adolescence clementine van Marot.Ga naar voetnoot1407 Spiegel heeft de inhoudelijke keten van oorzaak en gevolg in die strofe - alle opeenvolgende fasen om met hulp van Cupido de aanbedene voor zich te winnen - gehandhaafd, maar hij heeft er van afgezien om tot in detail de opvallende én gecompliceerde vormgeving van Marot te handhaven. Marot is er namelijk in geslaagd om het kernbegrip uit het einde van een versregel woordelijk te laten terugkeren in het begin van de volgende versregel,Ga naar voetnoot1408 met als resultaat een bijzondere nadruk op de logische voortgang en samenhang van de te doorlopen fasen ter verovering van de geliefde. Die woordelijke overeenkomst komt bij Spiegel slechts één keer voor (vs. 2-3).
| |
Annotaties
1 |
onsacht: hard aankomend (bijvoeglijke bepaling bij ‘doodt’) |
3 |
Mijn: mij (derde naamval); schacht: pijl |
4 |
schiet: raak |
5 |
schietende: treffend |
6 |
vervolghen haer presentie: dringend verzoeken om haar aanwezigheid |
7 |
vroet: alert (bijvoeglijke bepaling bij ‘dienaer’) |
8 |
Alsoo: aldus; volbrenghen: ten uitvoer brengen; intentie: voornemen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 208
| |
Bron
Marot L'Adolescence clementine chanson 3 (strofe 3, vs. 17-24)
Dieu des Amans de mort me garde,
Me gardant, donne moy bon heur,
En le me donnant, prens ta Darde,
En la prenant, navre son cueur,
En le navrant, me tiendras seur,
En seurté, suyvray l'accointance,
En l'accointant, ton Serviteur
En servant aura jouyssance.
| |
Sp.[2].10
Sendtbrief.
Rijmbrief van een minnaar tot zijn aanbedene. Hij doet een dringend beroep op haar om veel meer tegemoetkomend jegens hem te zijn en om hem aldus van zijn smart te verlossen.
Het gedicht deelt met Sp.[2].4 en 8 een opmerkelijke versvorm. In dit geval telt het tweeëndertig uiterst korte versregels van drie of vier lettergrepen elk, die over twee kolommen verdeeld zijn. Op de laatste vier verzen na is gepaard rijm gebruikt. Voor de slotformule daarentegen is gekozen voor omarmend rijm.
Spiegel heeft de openingsformule en de bijzondere versvorm ontleend aan een rijmbrief (épître 28 uit La Suite de L'Adolescence clementine; 28 versregels)van Marot aan een ziek meisje.Ga naar voetnoot1409 Achter dat meisje gaat naar alle waarschijnlijkheid Jeanne d'Albret schuil, dochter van Marguerite de Navarre en bijgenaamd ‘mignonne des rois’ (koningsschatje), omdat haar vader en haar oom, de koning, haar ‘mignonne’ noemden. In oktober 1537 was zij ziek en uit die tijd zal deze brief dateren.Ga naar voetnoot1410 Marot spoort haar aan om snel weer beter te worden zodat ze haar deur kan openen en weer naar buiten kan komen. Ondanks de beperkte inhoudelijke verwantschap is de verdere gelijkenis zodanig dat de veronderstelling gerechtvaardigd is dat deze speelse rijmbrief Spiegels bron van inspiratie was.
| |
Annotaties
3 |
sucadich: zoet, lieflijk |
6 |
Dien: voor degene van wie |
7 |
benopen: beklemd |
9 |
jonste: genegenheid, liefde |
11 |
Straf: streng, onbuigzaam |
14 |
beswaer: bekommernis |
16 |
hert: hart |
19 |
Soo: als |
21 |
verhoort: aanhoort (met de intentie om er iets aan te doen) |
26 |
schu: terughoudend |
27 |
In't begeeren: in wat u verlangt |
30 |
Eer yet lanck: vóór dat moment |
| |
Overlevering
Br2 p. 109 [= 209]; Br1 p. 209 (de tekst is verdeeld over twee kolommen, vs. 1-16, 17-32)
| |
Correctie
2 |
Liefken < Lief ken [sic] Br2, Liefken Br1 (basis voor correctie) |
| |
Literatuur
Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 106
| |
Bron
Marot La Suite de L'Adolescence clementine épître 28 (vs. 1-13)
A une Damoyselle malade
| |
Sp.[2].11
De ik-figuur klaagt over de ellendige situatie waarin hij verkeert vanwege een onbeantwoorde liefde. Aan het slot richt hij zich rechtstreeks tot zijn aanbedene. Als zij zijn liefde niet beantwoordt, dan moet hij sterven.
Als de aanbedene al niet door de dringende smeekbede onder de indruk is geraakt, dan zal de zeer kunstige rijmvorm waarin een en ander gegoten is haar toch zeker geïmponeerd hebben.Ga naar voetnoot1411 Met uitzondering van de twee laatste versregels is het gedicht opgebouwd uit afwisselend kortere en langere versregels. Daarbij trekt de bijzondere vorm van voorrijm, waar door middel van interpunctie met de dubbele komma nadrukkelijk op gewezen wordt, de meeste aandacht. Twee opeenvolgende versregels zijn namelijk via gepaard dubbelvoudig voorrijm met elkaar verbonden. Daarnaast rijmen alle langere versregels ook nog eens op dezelfde rijmklank (‘atie’). De twee laatste versregels staan los van dit patroon en geven zodoende het slot een eigen karakter.
Ondanks al deze complexe vormvereisten is Spiegel er ook nog in geslaagd om van de tekst op zich een logisch geheel te maken, als we tenmiste de problematische interpunctie aan het einde van vers 2 negeren. Er is daar sprake van een doorlopende zin, die echter met een dubbele punt wordt afgesloten. Dat is op die plaats een te zware scheiding, omdat de dubbele punt op dezelfde positie elders in dit gedicht gebruikt wordt met de waarde van een puntkomma. In het gedicht laten zich de volgende samenhangende zinsverbanden onderscheiden: vers 1-4; 5-7; 8; 9-10; 11-13; 14-15; 16.
| |
Annotaties
2 |
t'kint van minnen: het liefdeskind (Cupido, zoon van de liefdesgodin Venus); heel in turbatie: helemaal in verwarring |
3 |
hert: hart |
4 |
smert: smart; ghenaeckt: nadert; met lamentatie: samen met weeklachten |
5 |
Druck: verdriet; fantasyen: mistroostige overpeizingen |
6 |
Aen stucken ryen: scheuren aan flarden: door inflammatie: door het liefdesvuur |
8 |
Ick win: mij vallen ten deel; onspoet: tegenspoed; tribulatie: beproeving |
9 |
Verbaest: ontsteld |
10 |
Bynaest: bijna; ken: erken; desperatie: wanhoop |
12 |
Ontbloot mijn schier: beroof me snel; tot deser spatie: op dit tijdstip |
14 |
swicht: bezwijk; recreatie: genoegen |
15 |
gratie: welwillende gezindheid; mach: kan |
16 |
Troost ghy my niet: als u mijn gevoelens van liefde niet beantwoordt; soo: dan |
| |
Overlevering
Br2 p. 109 [= 209]; Br1 p. 209
| |
Correctie
12 |
Ontbloot,, < Ontbloot, Br2, Ontbloot,, Br1 (herstel, mede op basis van Br1, van de interpunctie voor het dubbelrijm dat verder overal consequent is aangegeven) |
| |
Literatuur
Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 100
| |
Sp.[2].12
In de eerste strofe van dit gedicht verhaalt de ik-persoon dat hij de gelegenheid heeft waargenomen om de vaste relatie van zijn geliefde op jacht te sturen, met de bedoeling om zelf genoeglijk met haar samen te kunnen zijn. Een ander geniet bij haar echter de vreugde van zíjn inspanningen. Die vergeefse moeite vergelijkt hij in de twee volgende strofen met de inspanningen die verschillende dieren, zoals de os en het schaap, zich ten behoeve van anderen getroosten.
Het gedicht is een navolging van een gedicht van Marot uit L'Adolescence clementine, dat deels gebaseerd is op destijds aan Vergilius toegeschreven verzen.Ga naar voetnoot1412 Ook Visscher maakte er een eigen versie van (Q.4.51). Beide navolgingen mogen getrouw genoemd worden, maar die van Spiegel is nog iets meer tekstgetrouw. Zo duidt Marot in vers 2 degene die weggestuurd werd op jacht in zeer algemene termen aan met ‘Monsieur’, een aanduiding die Spiegel met ‘mijn Heer’ (vs. 2) overneemt. Visscher daarentegen kenschetst hem heel specifiek als de echtgenoot van zijn geliefde, ‘haer Man’. Een tweede verschil doet zich voor ten aanzien van de vogels (vs. 9-10). Bij Marot leggen ze, niet voor zichzelf, een broedsel (‘faire une couvee’). Spiegel neemt die gedachtengang over met de constatering dat de vogels voor zichzelf ‘noch ey noch kuycken’ houden. Visscher op zijn beurt neemt iets meer afstand van Marot met de opmerking dat vogels hun nesten maken om een ander erin te laten rusten.Ga naar voetnoot1413
Anders dan Visscher heeft Spiegel wel een iets meer gecompliceerd rijmschema toegepast dan Marot.Ga naar voetnoot1414 Diens gekruiste rijm bleef weliswaar uitgangspunt, maar als extra element verbond Spiegel de strofen nauwer met elkaar door de rijmklank van de laatste regel in een strofe te laten terugkeren in de beginregel van de volgende. Dat levert de volgende rijmschema's op: ABABCDCDEFEF (Marot en Visscher); ABABBCBCCDCD (Spiegel).
| |
Annotaties
1 |
tijt en stondt: de gunstige gelegenheid; betraept: waargenomen |
2 |
mijn Heer: vertaling van het Franse ‘Monsieur’ (zie de rubriek ‘Bronnen’). Uit de context valt niet af te leiden in welke relatie ‘mijn Heer’ tot de ik-figuur staat. Hij is in elk geval de vaste relatie van diens beminde, maar of hij daarnaast ook nog de heer en meester van de ik-figuur is blijft onduidelijk. Visscher heeft in zijn bewerking van dezelfde tekst wel de knoop doorgehakt en vertaalde met ‘haer Man’ (Q.4.51, vs. 2) |
3 |
raept: proeft |
8 |
int ghemeyn: in het algemeen |
11 |
reyn: zuiver (bijvoeglijke bepaling bij ‘byekens’, doelend op hun zuivere honing) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110 [= 210]
| |
Varianten
10 |
kuycken: Br2 < cuycken: Br1 |
| |
Bronnen
Marot L'Adolescence clementine chanson 38
J'ay trouvé moien, & loisir
D'envoyer Monsieur à la chasse,
Mais ung aultre prend le plaisir
Qu'envers ma Dame je pourchasse.
Ainsi pour vous gros Boeufz puissans,
Ne trainez Charrue en la Plaine:
Ainsi pour vous Moutons paissans,
Ne portez sur le dos la Laine.
Ainsi pour vous Oyseaulx du Ciel,
Ne sçauriez faire une couvée:
Ainsi pour vous Mousches à miel,
Vous n'avez la Cire trouvée.
| |
Varia
Q.4.51 is een bewerking naar dezelfde bron.
| |
Sp.[2].13
De ik-figuur prijst een niet nader genoemde vrouw om haar schoonheid en wijsheid. In beide opzichten komt haar, naar zijn mening, de hoogste prijs toe.
Dit gedicht is het eerste van een reeks van vier gedichten, naar vorm en inhoud gebaseerd op Les Estreines van Clément Marot (1541).Ga naar voetnoot1415 Deze Estreines, drieënveertig in totaal, zijn korte gedichten bedoeld als nieuwjaarspresentjes voor de dames aan het Franse hof. Ze zijn opgebouwd volgens één strak schema: ze tellen vijf versregels van achtereenvolgens zeven, drie, zeven, zeven en drie lettergrepen, met als rijmschema AABBA. Elk gedicht richt zich tot één dame aan het hof. Het kan inspelen op haar individuele omstandigheden, maar vaak ook wordt de schoonheid van de dame in kwestie geprezen.
Net als Visscher heeft ook Spiegel zich door deze galante aardigheidjes voor dames laten inspireren, maar beider werkwijze verschilt aanzienlijk. Roemer Visscher (Ro.1.47-55) heeft zich vooral door de geest van deze gedichten laten leiden, met als resultaat dat slechts één van zijn negen bewerkingen (Ro. 1.49) aan een specifieke bron bij Marot te koppelen is.Ga naar voetnoot1416 De vier door Spiegel bewerkte gedichten zijn daarentegen wel tot een concrete tekst van Marot te herleiden. Anders dan Marot hebben zowel Spiegel als Visscher geen van hun gedichten voor één bepaald iemand bestemd. Het blijven galanterieën voor jonge vrouwen in het algemeen. Ook het karakter van nieuwjaarsattentie is volstrekt afwezig. Wat de vormgeving betreft heeft Spiegel het rijmschema van Marot gehandhaafd,Ga naar voetnoot1417 maar net als Visscher heeft hij er niet naar gestreefd om precies hetzelfde aantal lettergrepen per versregel aan te houden. De kenmerkende afwisseling van langere en kortere versregels is bij Spiegel onmiskenbaar aanwezig, maar de kortere versregels tellen bij hem - op één uitzondering na (Sp.[2].13, vs. 5) - vier lettergrepen en de langere variëren van zeven tot negen.
Aan deze bewerking van Spiegel ligt het zevende gedicht uit Les Estreines van Marot ten grondslag.Ga naar voetnoot1418 Het was bestemd voor de maîtresse van de Franse koning op dat moment, Anne de Pisseleu, duchesse d'Étampes.Ga naar voetnoot1419 Zoals al aangegeven heeft Spiegel zijn bewerking niet aan één
bepaalde persoon opgedragen. De verschillen van zijn tekst in relatie tot die van Marot hangen daar waarschijnlijk mee samen. Zo leidt Marot zijn lofprijzing in met de mededeling dat die geschiedt zonder aan iemand afbreuk te doen (vs. 1). In het geval van Marot had zo'n opmerking zin vanwege de andere dames aan het hof die zich anders mogelijk gepasseerd voelden. Spiegel heeft in elk geval geen aanleiding gezien om op dezelfde manier te openen. Ook bracht hij een wijziging aan waar het gaat om de immateriële kwaliteit van de aangesproken dame. Spiegel prijst haar deugdzaamheid in het algemeen, terwijl Marot het veel specifieker over haar sterke loyaliteit heeft (vs. 4). Voor een maîtresse van de koning is dat een essentiële hoedanigheid.
| |
Annotaties
1 |
schoon: mooi |
2 |
Naer mijn advijs: naar mijn mening |
3 |
Comt u: komt u toe; gulden appel: gouden appel (verwijzing naar de hoofdprijs in de wedstrijd welke godin, Juno, Minerva of Venus, de mooiste was. De beslissing was in handen van de zeer knappe Trojaanse koningszoon Paris, die voor Venus koos) |
4 |
eer deuchden croone: de kroon om deugden mee te eren |
5 |
Tot: als |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110 [= 210]
| |
Bron
Marot Estreines 7
A ma Dame d'Estampes
Sans prejudice à personne,
La pomme d'or de beaulté,
| |
Oeuvre
Eerste van een reeks van vier, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot.
| |
Sp.[2].14
De ik-figuur waarschuwt Cupido om met zijn pijlen niet het hart van een niet nader genoemde dame te treffen. Ze zal zich afkerig tonen van zijn liefdesvuur.
Dit gedicht is het tweede van een reeks van vier gedichten, naar vorm en inhoud gebaseerd op Les Estreines van Clément Marot (1541). Het gaat hier om een vrij getrouwe navolging van het zeventiende van deze Estreines.Ga naar voetnoot1420 Alleen aan het einde (vs. 4-5) heeft Spiegel voor een andere formulering gekozen, hoewel de strekking hetzelfde blijft. Spiegel laat weten dat de dame het liefdesvuur van Cupido zal verachten, terwijl Marot meldt dat ze zijn pijl zal afstoppen.
Omdat de dame bij Spiegel anoniem is blijft het onduidelijk waarom zij niet ontvankelijk is voor Cupido. Marot daarentegen bestemde zijn gedicht voor een gehuwde dame aan het Franse hof, Jeanne de Vivonne, echtgenote van de heer van Chasteigneraie.Ga naar voetnoot1421 Hij complimenteerde haar zo met haar huwelijkstrouw.
| |
Annotaties
1 |
jongh Schutterken: het liefdesgodje Cupido, zoon van Venus, die met zijn pijlen harten in vuur en vlam zet; wilt u wachten: hoedt u ervoor |
2 |
u schachten: uw pijlen |
3 |
t'herte: het hart; gheraken: raken |
4 |
u brant: uw liefdesvuur |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110 [= 210]
| |
Bron
Marot Estreines 17
A Chastagneraye
Pour à son cueur faire bresche:
Car elle feroit la flesche
| |
Oeuvre
Tweede van een reeks van vier, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Sp.[2].13).
| |
Sp.[2].15
Waarschuwing dat achter het vriendelijke gelaat en de mooie praatjes van een niet nader genoemde vrouw onvriendelijkheid verborgen kan zijn. Als bewijsvoering dient de vergelijking met de roos en haar hinderlijk prikkende doornen.
Dit gedicht is het derde van een reeks van vier gedichten, naar vorm en inhoud gebaseerd op Les Estreines van Clément Marot (1541), en wel nummer 29 daarvan.Ga naar voetnoot1422 Spiegel behield de strekking van dit gedicht, maar koos voor een iets andere formulering. De vrouwelijke zachtheid (‘doulceur feminine’, Marot vs. 1) verving hij door een vriendelijk gezicht en mooie praatjes (vs. 1-2) en de vergelijking met de roos is bij hem scherper van karakter. Bij Spiegel steken de doorns, terwijl ze bij Marot met de roos meegroeien (vs. 4-5).
Het valt niet meer met zekerheid te achterhalen voor welke van de twee zussen De Brézé, Françoise of Louise, Marots stekelige gedichtje bestemd was, maar Françoise lijkt iets meer waarschijnlijk te zijn.Ga naar voetnoot1423
| |
Annotaties
3 |
Mocht ... bedeckt: zou wel onvriendelijkheid verborgen kunnen zijn |
4 |
reyn: pure, ongerepte; steckt: steekt, prikt |
5 |
quaet: hinderlijk, lastig (bijvoeglijke bepaling bij ‘doorne’) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110 [= 210]
| |
Literatuur
Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 102
| |
Bron
Marot Estreines 29
A Brazay.
Rigueur pourroit estre enclose:
Car tousjours avec la rose
| |
Oeuvre
Derde van een reeks van vier, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Sp.[2].13).
| |
Sp.[2].16
De ik-figuur spreekt een niet nader genoemde dame aan. Ze lijkt precies op Cupido. Ze hebben beiden ogen die maar weinig zien (zie annotatie bij vs. 3) en ze stelen zonder mededogen ieders hart.
Dit gedicht is het laatste van een reeks van vier gedichten, naar vorm en inhoud gebaseerd op Les Estreines van Clément Marot (1541). Het betreft een vrij getrouwe bewerking van nummer 38.Ga naar voetnoot1424 De verschillen zijn gering. Marot spreekt óver een met name genoemde dame (vs. 1), terwijl Spiegel zich rechtstreeks tot haar richt zonder, zoals steeds in deze reeks gedichten, een naam te noemen. Voor Cupido gebruikt Marot het algemene begrip ‘amour’ (vs. 1). Bij Marot ontbreekt wel de notie van de precieze gelijkenis (Spiegel, vs. 1). In plaats daarvan gebruikt hij een wat algemener formulering (‘Ce me semble’, vs. 2), namelijk dat hij die mening over de gelijkenis is toegedaan. Een en ander zal vooral samenhangen met de beperkte mogelijkheden van het strakke rijmschema. Tot slot duidt Spiegel het beperkte gezichtsvermogen op een andere manier aan (‘bruyn’ in plaats van ‘Petite’, vs. 3; zie verder de annotatie).
Marots gedicht was bestemd voor Antoinette d'Aubeterre, verbonden aan het Franse hof. Het geeft uitdrukking aan haar onweerstaanbaarheid.Ga naar voetnoot1425
| |
Annotaties
1 |
ghelijckt: lijkt [...] op; dattet niet en scheelt: zonder enig verschil, precies |
2 |
Cupidoos beelt: de gestalte, persoon van Cupido |
3 |
bey: beiden; bruyn: donkere, duistere (hier in de betekenis van ‘weinig helder ziende’. De brontekst heeft ‘Petite veue’ (beperkt zicht, vs. 3), een toespeling op het motief van de geblinddoekte ogen, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1169. Cupido werd regelmatig met een blinddoek afgebeeld, onder meer om aan te geven dat liefde blind is en willekeurig haar doel treft. In die zin zal ‘bruyn’ hier verstaan moeten worden) |
5 |
Elcx herte: ieders hart |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110 [= 210]
| |
Bron
Marot Estreines 38
A d'Aubeterre
Aubeterre amour ressemble,
Petite veue ont touts deux:
Et toutesfoys chascun d'eulx
| |
Oeuvre
Laatste van een reeks van vier, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Sp.[2].13).
| |
Sp.[2].17
Advies om van de jonge jaren te genieten. De ouderdom komt, mét verdriet, immers snel naderbij.Ga naar voetnoot1426
| |
Annotaties
1 |
Ghebruyckt jolijt: maak plezier, geniet |
4 |
voortvaren: vooruit varen (lees: ‘naderbij’) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111 [= 211]
| |
Literatuur
Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 99
| |
Sp.[2.18]
Het lof van dansen.
Het afsluitende gedicht van Spiegel in de Brabbeling, een lofzang op het dansen, neemt binnen zijn aandeel in deze bundel een heel eigen plaats in. Alleen al de presentatie duidt daarop. Het is van de overige gedichten gescheiden door een streep en kent, anders dan alle andere gedichten, geen eigen nummering (zie ook de rubriek ‘Correcties’). Het is bovendien veel omvangrijker dan zijn andere bijdragen. Aan zijn lof op het dansen besteedt Spiegel in totaal 180 versregels, verdeeld over 30 zesregelige strofen met het rijmschema AABCCB.Ga naar voetnoot1427 Bij het fenomeen dansen kon je blijkbaar niet met weinig woorden volstaan. Spiegels lof toont duidelijk aan waarom.
In de inleidende strofen geeft Spiegel aan dat hij met zijn bewijsvoering dat het dansen prijzenswaardig is een zware last op zijn zwakke schouders (vs. 9) genomen heeft. Door je over iets uit te laten kun je al gauw in de problemen komen (vs. 8) en menigeen beschouwt het dansen als slecht en zondig (vs. 13). Toch meent hij op goede gronden het tegendeel te kunnen bewijzen (vs. 18).
Spiegel begint zijn betoog door onderscheid te maken tussen de dingen die uit zichzelf of goed of verkeerd zijn of geen van beide (vs. 19-20). Het dansen nu valt onder deze laatste categorie, de middelbare zaken, waarbij de intentie van degene die ze hanteert bepalend is voor de morele kwalificatie ervan (vs. 25-28).Ga naar voetnoot1428 Zijn overwegingen over middelbare, en zélfs goede zaken, die men in iets slechts kan omzetten, komen uit op de conclusie dat het ware kwaad in het hart van de mens gelegen is (vs. 36). Met behulp van oudtestamentische voorbeelden ondersteunt hij deze uitgangsstelling. Als verkeerd voorbeeld noemt hij onder andere de dans om het gouden kalf (vs. 37), waarvoor de uitvoerders zelf te laken zijn, maar men danste óók om God te eren (strofe 8, vs. 43-48). Het dansen als zodanig is dus niet verkeerd (vs. 48). Ter aanvulling wijst hij op de ouderdom van het dansen (zolang als er al mensen zijn, vs. 51), op de hemelse herkomst (de dans van de sterren aan het firmament (vs. 52-54), alsmede op verdere eerbiedwaardige voorbeelden van positief gebruik. Waarom zou men het dansen nu dan misprijzen (vs. 60)?
Op dit punt aangekomen brengt Spiegel een argument tegen het dansen ter sprake waarvan de tegenstanders zich op dat moment plegen te bedienen, namelijk dat de Schrift het verbiedt om zich met danseressen in te laten (vs. 61-63).Ga naar voetnoot1429 Hij pareert die tegenwerping onmiddellijk door erop te wijzen dat geen enkele bezigheid grotere vijanden heeft dan degenen die er geen verstand van hebben. Waar het om gaat is de juiste toepassing van een en ander (strofe 12, vs. 67-72).
Nu het fundamentele bezwaar van de tegenstanders weerlegd is volgt een hele reeks positieve voorbeelden over het dansen. Het dansen is een middel met grote kracht. Cicero achtte de danser en toneelspeler Roscius beter in staat om de mensen te bewegen dan hijzelf als redenaar (vs. 73-78); het kan treurigen blij maken en door mimiek veel teweegbrengen (vs. 79-82). De volgende strofen (15-17, vs. 85-102; 19, vs. 109-114) geven een uitvoerige opsomming van positief gebruik van de dans in de klassieke oudheid. De reeks wordt afgewisseld met strofen over de heilzame effecten van dansen op de mens. Het is gezond voor lichaam en geest doordat het onder meer de zinnen scherpt (strofe 18, vs. 103-108) en het bevordert goede eigenschappen als deugdzaamheid en matigheid omdat men in alle dingen, net als bij het dansen, de juiste maat in het oog moet houden (strofe 20-21, vs. 115-123). Nadat hij de cruciale rol van de goede maat aldus heeft vastgesteld geeft Spiegel de tegenstanders van het dansen een veeg uit de pan met de verzuchting: konden zij maar dezelfde maat betrachten in het berispen als wij bij het dansen (vs. 124-126).
Het pad is nu geëffend om in de volgende strofen (22-24, vs. 127-144) de positieve rol van het dansen in het bestaan van alledag naar voren te halen. Het is een aangenaam tijdverdrijf en helpt menige jongeman aan een vrouw. Als men hun dat onthoudt dan gaan ze zich te buiten aan drank, roddel en dergelijke zaken. Onze voorouders, die over een bezonnen oordeel beschikten (vs. 142), prezen het dansen. Waarom zou men het dan nu als een schande beschouwen?
Dit allemaal gezegd zijnde brengt Spiegel in de laatste strofen van zijn lofdicht toch enige nuancering inzake het dansen aan (25-29, vs. 145-174). In het verleden hebben kerkvaders vanwege excessen terecht het dansen verboden, maar morele tekortkomingen kan men verhelpen. Als men niet alle dansen wil toelaten, dan toch zeker de rondedans die vanouds op gepaste wijze werd uitgevoerd. Deze bewering staaft Spiegel met, in dit geval, een reeks bijbelse voorbeelden. Over misbruik, vervolgt hij, mag men terecht klagen. Dat moet men bestraffen en, zoals Plato in zijn tijd (vs. 169), zien te hervormen tot een gepaste manier van doen. Vanwege het misbruik, dat uiteindelijk overal insluipt, moet men echter niet alle dansers haten (vs. 172-174).
Spiegel sluit af (vs. 175-180) met de opmerking dat er nog veel meer te zeggen valt, maar zijn mond is te moe om nog verder te praten. Zijn lof goldt niet het dansen op een onbehoorlijke manier. Hij wilde alleen maar bewijzen dat men dat ook gepast kan doen.
Ook inhoudelijk neemt Spiegels Lof van dansen een bijzondere plaats in binnen zijn aandeel in de Brabbeling. Het is het enige paradoxale lofdicht van zijn hand en behoort met de drie soortgelijke lofdichten van Roemer Visscher uit de afdeling ‘tepel-wercken’ (Lof van Rethorica, Lof van een blaeuwe scheen en T'lof vande Mutse)tot een samenhangende groep gedichten waaraan ook nog Coornhert en Bredero hebben bijgedragen.Ga naar voetnoot1430 Bij de opening van zijn gedicht zinspeelt Spiegel heel expliciet op enkele staaltjes van deze argumenteerkunst. Als eerste verwijst hij naar de paradoxale lof par excellence, Erasmus' Lof der Zotheid (vs. 4), en vervolgens (vs. 5) naar Coornherts Lof van de ghevanghenisse en Visschers Lof van een blaeuwe scheen (Te.[2]). Het kenmerk van dergelijke gedichten is dat ze een ware stelling verdedigen die evenwel niet strookt met het algemeen gevoelen. Het bijzondere van Spiegels proeve van bekwaamheid in dit genre is dat hij als enige een onderwerp aansnijdt dat destijds werkelijk ter discussie stond, de toelaatbaarheid van het dansen, waar Coornhert
zich uitliet over de gevangenis, Visscher over verliefdheid en een blauwtje lopen en Bredero over rijkdom en armoede.Ga naar voetnoot1431 Dansen was in die dagen echter van een andere orde.
Hoewel in de loop der tijden de acceptatie van het dansen niet altijd vanzelfsprekend was - de kerkvaders hadden er bijvoorbeeld moeite mee - in de zestiende eeuw kwam dit ‘verheuchlijck tijt-verdrijf’ (Sp.[2.18], vs. 127), dat grote populariteit genoot, met name door toedoen van de calvinisten op veel plaatsen in Europa en ook in Nederland hevig onder druk te staan.Ga naar voetnoot1432 Dit leidde tot publikaties waaruit Spiegel, zoals we hierna nog zullen zien, materiaal putte voor de opbouw van zijn betoog. Overigens waren niet alle calvinisten uitgesproken tegenstanders van het dansen. Zo dacht iemand van onvervalste calvinistische signatuur als Marnix van Sint-Aldegonde genuanceerd over het dansen (zie ook de annotatie bij vs. 62), terwijl een libertijn als Coornhert er afwijzend tegenover stond.Ga naar voetnoot1433
Over de datering van Spiegels Lof van dansen valt slechts bij benadering iets te zeggen. Coornherts Lof van de ghevanghenisse, waaraan Spiegel refereert, dateert van 1567 en ergens in de periode daarna moet hij zelf zijn paradoxale lofdicht geschreven hebben.Ga naar voetnoot1434
Net als Roemer Visscher in zijn paradoxale lofdichten geeft ook Spiegel in zijn Lof van dansen blijk van een uistekende beheersing van de argumentatiekunst. Analyse van de argumentele structuur van deze tekst toont aan dat Spiegel vaardig de richtlijnen toepast zoals de Amsterdamse kamer De Eglentier, waarvan hij de voorman was, die in de beste humanistische traditie geformuleerd had in haar handleiding voor de rhetorica, de Rederijck-kunst (1587).Ga naar voetnoot1435 Alle elementen voor een goed betoog zijn aanwezig. De eerste drie strofen vormen het exordium waarin men de aandacht en welwillendheid van zijn publiek probeert te trekken. Spiegel doet dat door onder andere te wijzen op de zware last die hij op zich heeft genomen (vs. 9). Daarna volgt een uitvoerige argumentatio, die bestaat uit een propositie, de formulering van de uitgangsstelling (strofe 4-7), en een uitvoerige reeks argumenten om die te schragen (strofe 8-24). Na een refutatio (strofe 25), waarin hij een belangrijk tegenargument weerlegt, volgt de afronding van het betoog. Die bestaat uit een conclusio (strofe 26-29) en een slotwoord, de peroratio (strofe 30).
Om het dansen te kunnen verdedigen doet Spiegel een beroep op twee belangrijke uitgangspunten. Ten eerste stelt hij dat het dansen behoort tot de middelbare zaken, waarbij de intentie van degene die ze hanteert bepalend is voor de morele kwalificatie ervan (vs. 25-28).Ga naar voetnoot1436 Ze zijn uit zichzelf noch goed noch slecht. Als tweede element koppelt hij daaraan het concept van de juiste maat die van cruciaal belang is voor een juist gebruik van dergelijke middelbare zaken (strofe 20-21, vs. 115-123). Het gaat om elementaire noties uit de neostoïsche moraalfilosofie van destijds.Ga naar voetnoot1437 Als men deze uitgangspunten in acht neemt, dan is het dansen, aldus Spiegel, een prijzenswaardige zaak met de nodige positieve effecten. Daarbij betrekt hij nadrukkelijk ook het gemengde dansen, de dansvorm die voor de tegenstanders juist de steen des aanstoots was (strofe 22-24, vs. 127-144).Ga naar voetnoot1438 Met deze stellingname gaat Spiegel verder dan een genuanceerd denker over het dansen als Marnix van Sint-Aldegonde. Die overweegt in een van zijn brieven uit 1577 dat dansen waar mannen en vrouwen gemengd aan deelnemen verboden zouden moeten worden omdat de gemengde dans het raam opent voor losbandigheid en wellust.Ga naar voetnoot1439
Spiegel ondersteunt zijn betoog met een overvloed aan voorbeelden die hij ontleent aan zowel de bijbel als de klassieke oudheid.Ga naar voetnoot1440 Bijbelplaatsen waarin van dansen sprake is zullen voor iemand als Spiegel tot de eigen culturele bagage behoord hebben en daarnaast kon hij daarvoor bijvoorbeeld een beroep doen op een geschrift als het Traité des danses van Lambertus Danaeus uit 1579, het calvinistische traktaat bij uitstek tegen het dansen.Ga naar voetnoot1441
Voor de klassieke voorbeelden kon Spiegel in elk geval putten uit twee belangrijke verhandelingen en hij heeft ze beide gebruikt.Ga naar voetnoot1442 Uit de klassieke periode zelf stamt een dialoog van Lucianus, De saltatione (ca. 165 n. Chr.), waarin hij de danskunst verdedigt en ook aandacht schenkt aan het ontstaan van die kunst. In de zestiende eeuw was deze dialoog in Latijnse edities ruimschoots beschikbaar. In 1527 verscheen te Keulen de verhandeling De incertitudine et vanitate scientiarum et artium van de Duitse humanist Henricus Cornelius Agrippa van Nettesheim (1486-1535), die destijds de nodige invloed verwierf. Agrippa van Nettesheim laat zich daarin kritisch uit over de wetenschappen en de kunsten, waaronder de danskunst.Ga naar voetnoot1443 Spiegel kon de nodige voorbeelden bij deze beide auteurs vinden, maar soms noemt hij fenomenen die slechts bij één van beide voorkomen. Zo zijn de verwijzingen naar Plato (vs. 94, 169), Meriones (vs. 97), Neoptolemus (vs. 100) en Homerus (vs. 109) alleen bij Lucianus te vinden.Ga naar voetnoot1444 Een enkele andere vermelding, zoals die van Roscius en van Cicero die zich vanwege Roscius positief over het dansen uitlaat,Ga naar voetnoot1445 komt alleen bij Agrippa van Nettesheim voor.Ga naar voetnoot1446 Alleen blijkt Agrippa van Nettesheim als bron níet alle gegevens te bevatten die Spiegel over Roscius en Cicero te berde brengt (zie annotatie vs. 74). Spiegel heeft dus voor zijn voorbeelden uit de klassieke periode uit meer bronnen geput dan Lucianus en Agrippa van Nettesheim. Dat valt eveneens af te leiden uit het feit dat sommige van de door hem aangevoerde exempla - de Etrusken (vs. 86), Thymele (vs. 99), Vergilius (vs. 109) - bij geen van deze beide auteurs voorkomen. Hij moet ze dus elders getraceerd hebben. Al met al geeft deze kleine excursie over de herkomst van Spiegels voorbeelden een indruk over het brede repertoire aan bronnen waarover een auteur als hij beschikte.
De varianten in Br2 en Br1 geven een goed inzicht in de fluctuerende waarden van de toenmalige interpunctie. In veel gevallen is de puntkomma in Br1 vervangen door een dubbele punt in Br2.
Op twee plaatsen zijn in Br2 hinderlijke zetfouten uit Br1 gecorrigeerd (‘zijn’ in vs. 125; ‘de’ in vs. 156). De veranderingen lijken bewust te zijn aangebracht.
| |
Annotaties
1 |
Verscheyden: verschillende; hanteringe: bezigheden, activiteiten |
2 |
leeringe: kennis, onderricht |
3 |
stormen: bestormingen uitvoeren; schansen: schansen opwerpen |
4 |
lof der sotheyt: verwijzing naar Erasmus' Lof der Zotheid; verbreen: verbreiden |
5 |
Eenighe: enkelen; kercker: verwijzing naar Coornherts paradoxale lofdicht Lof van de ghevanghenisse, gedateerd 8 december 1567; blaeuwe scheen: verwijzing naar Visschers Het Lof van een blaeuwe scheen (Te.[2]) |
8 |
haest: snel; deur: door; hinder: last, problemen |
10 |
bey: zowel; clerck: geestelijke |
11 |
pryselijck werck: lofwaardige manier van doen |
12 |
Oud'ren: mensen uit lang vervlogen tijden (waarbij in het midden blijft of hier aan mensen uit de klassieke tijd gedacht moet worden, aan bijbelse voorvaderen of aan de eigen voorouders) |
13 |
Menich: menigeen; acht [...] voor: beschouwt [...] als; quaet: slecht |
14 |
haer: hun; vermonde: beweer |
15 |
Als poghende: alsof ik poog; quaet: iets slechts |
16 |
Waer ... gheleghen: als zonde of kwaad aan hun opvatting ten grondslag lag |
17 |
Soo: dan; gantsch niet: helemaal niets |
18 |
met reden: op goede gronden; contrary: het tegendeel |
20 |
quaet: slecht |
22 |
oock wie dattet doet: ook degene die het begaat |
23 |
Ende wort: en [het (= ‘T'quaet’, vs. 21)] wordt; nemmermeer: nooit; middelbaer: destijds zeer gangbare kwalificatie uit de moraalfilosofie ter aanduiding van zaken die van zichzelf niet goed of slecht zijn maar dat worden door het gebruik dat men er van maakt (zie ook de nadere uitleg van Spiegel alhier vs. 25-27 en de inleiding) |
24 |
heunich: honing; suycken: zuigen; Want ... suycken: deze regel doet sterk aan een spreekwoord denken, maar kon als zodanig nog niet getraceerd worden. Wel zijn er spreekwoorden waarin gal en honing samen voorkomen (WNT 4, kol. 146-147; Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 198). Daarbij overheerst, net als in deze passage, het negatieve aspect van de gal. Een positieve variant op deze frase van Spiegel is te vinden in Ro.1.11, vs. 9 |
26 |
Nae des gheens ... dadelijck: al naar gelang de intentie van degene die het daadwerkelijk doet |
27 |
Hier onder hoort: hiertoe behoort; springhen: synoniem voor ‘dansen’ |
28 |
keeren: veranderen |
29 |
rechte: ware; varieren: veranderen |
30 |
is t'meeste misbruyck: is het grootste misbruik gelegen |
31 |
Christus ... onghemeten: Christus, Gods ware goedheid die geen einde neemt |
32 |
gheheten: genoemd |
33 |
smert: groot verdriet |
34 |
bederf: verderf, ondergang; Judas ... ghegheten: verwijzing naar het Laatste Avondmaal, de eerste viering van de eucharistie, waar Judas als verrader van Jezus Christus ontmaskerd werd |
35 |
Caims gheveynsde Godsdienst: verwijzing naar Kaïn, zoon van Adam en Eva, die niet kon verkroppen dat God zijn offer afwees en dat van zijn broer Abel wel accepteerde. Hij doodde zijn broer en veinsde tegen God niet te weten waar Abel was (‘Ben ik mijns broeders hoeder?’). God veroordeelde Kaïn vervolgens tot een zwervend bestaan (Gen. 4:1-16) |
36 |
leyt: ligt; rechte: echte, ware; hert: hart |
37 |
dansen ... Israeliten: dansen van de Israëlieten rond het kalf (tijdens het veertigdaagse verblijf van Mozes op de berg Sinaï vervielen de Israëlieten tot hun oude bijgeloof. Bij zijn terugkeer trof Mozes hen dansend rond het gouden kalf aan, waarop hij zeer vertoornd raakte en de stenen tafels met de Tien Geboden aan stukken sloeg (Ex. 32)); kinderlijck: kinderachtig, onvolwassen van aard |
38 |
Herodias dansen: het was niet Herodias maar haar dochter, die in de Bijbel niet met name genoemd wordt, die voor konig Herodes danste en als beloning, daartoe aangezet door haar moeder, vroeg om het hoofd van Johannes de Doper. Hij werd onthoofd en zijn hoofd werd op een schotel aangeboden (Mat. 14:1-12); Joanni hinderlijck: schadelijk voor Johannes |
39 |
schadelijck houden: als schadelijk beschouwen; daet: handeling |
40 |
menichvuldich: bij herhaling |
41 |
quaetdoenders: boosdoeners |
42 |
Haer: hun |
43 |
in hem selven: op zichzelf; pryselijck: prijzenswaardig |
44 |
David: de oudtestamentische koning David loofde God niet alleen met muziek (hij wordt vaak met een harp afgebeeld) maar ook met dans (2 Sam. 6; zie ook alhier vs. 160); jolyselijck: vol vreugde |
45 |
verbreden: verbreiden; En ghebiedt ons ... verbreden: een dergelijke aansporing is te vinden in psalm 150 (vs. 4). David wordt traditioneel als de auteur van de psalmen beschouwd |
46 |
Moses Suster: Mirjam, de zus van Mozes, danste en zong na de veilige doortocht van de Israëlieten door de Rode Zee (Ex. 15:20-21); gesprongen: synoniem voor ‘gedanst’ |
47 |
haer victory: zijn overwinning; dick: dikwijls |
48 |
quaet: slecht; reden: redenering |
49 |
van: sinds |
50 |
verblyen: blijdschap |
51 |
begin: een aanvang |
52 |
dwalende Sterren: planeten (de passage verwijst naar de zogenaamde ‘dans der planeten’, waarbinnen elke planeet zijn eigen, vaste baan aflegt) |
53 |
haer tret: hier: hun baan; veranderen: veranderen van positie; jent: op een fraaie manier |
55 |
victory: overwinning |
56 |
heerlijck: luisterrijk |
57 |
van: door; Ouden: mensen uit vroeger tijden; Vromen: eerzamen |
58 |
verbreet: verbreid |
59 |
met bescheet: met een juist oordeel |
62 |
U... dansersse te maken: om zich niet naar een danseres te begeven (een aldus geformuleerd gebod is in de Schrift niet te vinden, in tegenstelling tot wat hier beweerd wordt (vs. 61-62). Dansen komt in de Bijbel zowel in negatieve als in positieve zin voor, maar van een uitgesproken verbod is nergens sprake. Voor een eminent bijbelkenner als Marnix van Sint-Aldegonde vormde het ontbreken van expliciete voorschriften een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van een, zeker voor een uitgesproken calvinist als hij, genuanceerde visie op de toelaatbaarheid van het dansen, zie: Marnix van Sint-Aldegonde, Marnixi epistulae, dl. 2, brief 74 en 81, met een Nederlandse parafrase van de desbetreffende passages op p. 30-31, 77) |
63 |
altoos: voortdurend |
64 |
die ... drinckt: degene die zijn natuurlijke dorst lest |
65 |
Musijcker: muzikant (hier waarschijnlijk als negatieve kwalificatie bedoeld, net als ‘Dronckaert’ in vs. 64); nae luste: uit plezier |
66 |
Soo: dan; danser: hier waarschijnlijk als negatieve kwalificatie bedoeld, net als ‘Dronckaert’ in vs. 64 en ‘Musijcker’ in vs. 65; op bequame tijt: op het juiste, passende moment |
67 |
Alle Const: alle vaardigheden, bezigheden; meerder: grotere |
68 |
van de selfde: juist daarvan |
69 |
en seker: lees: en [dit is] zeker |
70 |
eerlijcke exercitie: gepaste vorm van lichaamsoefening, lichamelijke activiteit |
71 |
ghebruycken: toepassen, uitoefenen; malitie: verkeerde bedoelingen |
72 |
reden: argumenten; eendrachtich: zonder enige uitzondering |
74 |
Cicero: vermaard Romeins redenaar (106-43 v. Chr.; vergelijk alhier vs. 76); Roscium: Quintus Roscius Gallus (ca. 126-62 v. Chr.), een zeer befaamde Romeinse toneelspeler door wie Cicero zich liet onderrichten ten behoeve van zijn voordracht. Roscius blonk uit in een specifieke vorm van toneelkunst, de pantomime (zie annotatie vs. 147), waarbij de acteur via de dans een verhaal vertolkte. Cicero en Roscius wedijverden onderling of de redenaar of de toneelspeler zich effectiever kon uitdrukken. In 76 v. Chr. verdedigde Cicero hem met de redevoering ‘Pro Q. Roscio comoedo’. Spiegels inzet van Cicero's visie op Roscius als positief argument inzake het dansen is vrij uitzonderlijk. In de gangbare bronnen voor deze discussie wordt die alleen genoemd bij de uitgesproken tegenstander van het dansen Agrippa van Nettesheim in diens De |
|
incertitudine et vanitate scientiarum et artium (fol. 36r; zie ook: idem, Über die Fragwürdigkeit, p. 57). Agrippa baseert zich op Macrobius, Saturnalia 3.14.11. Alleen ontbreekt daar de notie dat Cicero zich de mindere acht van Roscius. Iets dergelijks komt wel voor in Cicero's De oratore (1.129-130). De dialoogspreker Crassus vergelijkt daar, in zijn eigen nadeel, zijn prestaties als redenaar met de volmaakte beheersing door Roscius van de toneelkunst; dapperder: beter in staat |
75 |
beweghen: raken, beroeren; aerdich: fraaie (bijvoeglijke bepaling bij ‘dansen’) |
76 |
Als: dan; cloecke reden: knappe redevoeringen; Oratoor: redenaar |
77 |
het ghesicht: het zien |
78 |
het wel dansen: het dansen op de juiste manier |
79 |
melody: vreugde |
82 |
ghesicht: gelaatsuitdrukking; handen douwen: gebaren met de handen |
83 |
vrome: eerzame; op eer en trouwen: in alle oprechtheid, te goeder trouw |
84 |
de quade: de slechte; te deech: naar behoren |
85 |
haer: hun |
86 |
Hetruscis: Etrusken, vroege bewoners van Midden-Italië, beschouwd als voorgangers van de Romeinen |
87 |
voornaemste: aanzienlijksten |
88 |
Lacedemoniers: Spartanen; ghepast: acht gegeven, toegezien |
89 |
Datse: zodat ze; op't spel: op die speelse manier (?); ten oorloch traden vast: vastberaden ten strijde trokken |
90 |
Hier af: hier vandaan; krijgh: oorlog; pijp en trom: [het gebruik van] fluit en trommel |
91 |
Delos: kleinste eiland van de Cycladen, geboorteplaats van Apollo, onder andere beschermer van de kunsten. In de klassieke tijd was Delos het centrum van diens eredienst |
92 |
Salii: leden van een Romeins priestercollege dat rituele wapendansen uitvoerde; Roomsche: Romeinse; op haer pas: op de juiste maat |
93 |
religioos: godvruchtig; prelatich: waardig als prelaten |
94 |
Plato: de Griekse filosoof Plato behandelt het dansen in zijn Wetten (boek 2; zie ook alhier vs. 169-170); in't dansen: ten aanzien van het dansen; ghestelt: voorgeschreven |
95 |
vry: voorwaar; u: uw; me: mee |
96 |
manierich: zedig; statich: ingetogen |
97 |
Merione: Meriones was een van de Griekse strijders in de oorlog om Troje. De Trojaanse held Aeneas noemt zijn vaardigheid in het dansen (Homerus, Ilias 16:616-618) |
98 |
wel dansen: goede beheersing van het dansen; hooch vernaemt: zeer vermaard |
99 |
Thymele: Romeinse danseres uit de tijd van Domitianus (1e eeuw n. Chr.) die haar publiek soms in extase wist te brengen. Er is weinig over haar bekend. Ze wordt genoemd bij Martialis (epigram 1.4) en in de Satiren van Juvenalis (1.36; 6.66; 8.197). Haar naam komt niet voor in belangrijke bronnen voor klassieke referenties naar de danskunst als De saltatione van Lucianus en De incertitudine et vanitate scientiarum et artium van Agrippa van Nettesheim; eerst: voor het eerst; opgebracht: in zwang gebracht |
100 |
Neptholemus: een van de Griekse strijders in de oorlog om Troje. Deze zoon van Achilles, Pyrrhus geheten, werd door Odysseus op grond van een voorspelling dat de stad anders niet ingenomen zou kunnen worden na de dood van zijn vader naar Troje gehaald. Vandaar zijn tweede naam Neoptolemus (Jonge krijger). Hij wordt in verband gebracht met het ontstaan van een wapendans waarvan de Griekse benaming verwant is aan zijn naam Pyrrhus, de ‘pyrrhiche’. Een belangrijke bron voor de koppeling van de naam van Neoptolemus aan de ‘pyrrhiche’ is Lucianus' De saltatione 9. |
101 |
in zijn ouder: op hoge leeftijd. In het Symposion (2.15-16) van Xenophon valt te lezen dat Socrates op latere leeftijd wilde leren dansen. Zowel Lucianus (De saltatione 25) als Agrippa van Nettesheim (De incertitudine et vanitate scientiarum et artium, fol. 35r; Über die Fragwürdigkeit, p. 55) maken er melding van |
102 |
Van: door; loflijck: prijzenswaardig; gheacht: als [...] beschouwd |
103 |
scharpt: scherpt |
104 |
voorsichtich: bedachtzaam |
105 |
vlytich: met toewijding; op zijn doen acht hebben: op zijn handelen te letten |
108 |
Dus comt: daardoor komt het; d'Ouders: de mensen uit lang vervlogen tijden; na getracht: naar gestreefd |
110 |
Achten: zijn van mening; sulcken: zulke personen |
111 |
Dien sy jonden: aan wie zij schonken; wel: goed (bijwoord) |
112 |
Castor en Pollucx: de tweelingbroers Castor en Pollux, zonen van oppergod Zeus. Ze worden onder andere gezien als de uitvinders van krijgsdansen |
113 |
Orpheus: de musicus bij uitstek in de klassieke mythologie. Iedereen voegt zich naar de cadans van zijn muziek; Museus: Musaeus, parallelfiguur van Orpheus in de klassieke mythologie. Hij zou diens zoon of leerling zijn |
114 |
al: allemaal; Laure cransen: lauwerkransen |
115 |
tuchticheyt: deugdzaamheid |
116 |
wackerheyt: helderheid van geest |
117 |
springhen: synoniem voor ‘dansen’ |
118 |
voorsichtich: omzichtig, vooruitziend |
119 |
achten: letten; lichtich: lichtvoetig |
123 |
spel: muziek ter begeleiding van de dans |
126 |
haer self verstooren: zichzelf kwaad maken |
127 |
verheuchlijck: aangenaam |
128 |
wijf: vrouw |
129 |
De ervarentheyt ... eerlijck: ervaring maakt dat ik het oprecht prijs |
130 |
ontryven: beroven |
132 |
tuchtich: leerzaam; eerlijck: eerzaam |
133 |
haer: hen; puylen: uitpuilen |
135 |
slordighe raetselen: onfatsoenlijke raadsels (het opgeven van raadsels was in zwang als tijdverdrijf (zie ook par. I.3.1.3). Roemer Visscher heeft er een aantal opgenomen in de Brabbeling (Ra.1-16; zie voor pikante raadsels als tijdverdrijf ook Q.6.21, vs. 6)); gheven uyt: opgeven |
136 |
achterclap ... spreken: over anderen roddelen |
138 |
luyt: luidkeels |
139 |
van by eencomst niet ontwennen: hun aan het samenzijn niet ongewend laten raken |
140 |
ander: een ander; mach: kan |
142 |
kinderen: mensen met een kinderlijk oordeel |
143 |
in: op |
144 |
achten voor schant: als schande beschouwen |
145 |
Outvaders: kerkvaders, godgeleerde schrijvers uit oude tijden in het algemeen |
146 |
hooch van nooden: hoognodig |
147 |
Pantomimii:pantomimespelers, balletdansers (de pantomimus was bij de Romeinen een populaire, virtuoze solodans, waarbij alleen door middel van lichamelijke expressie een bepaalde geschiedenis werd verbeeld. Erotische onderwerpen waren geliefd. De uitvoerder werd voor de begeleidende tekst ondersteund door een acteur, eventueel aangevuld met een koor, en door muziek. De uitgesproken fysieke suggestiviteit van dergelijke voorstellingen riep de nodige weerstand op. Informatief over de gang van zaken is Lucianus' dialoog De saltatione, waarin hij het dansen verdedigt); lichte guyten: losbandige schavuiten |
148 |
Brachten ... te niet: brachten alle eerbaarheid daardoor om zeep |
149 |
machmen: kan men; t'ghebreck: het morele tekort; helpen: verhelpen; datter gheschiet: dat zich voordoet (bepaling bij ‘t'ghebreck’) |
150 |
speelluy: muzikanten |
151 |
al: allemaal |
153 |
Daer: waarbij; pryselijck: lofwaardig (bijvoeglijke bepaling bij ‘Liedeken’) |
154 |
een manier van een ray: de gang van zaken bij een reidans |
155 |
eerlijck: op gepaste wijze |
156 |
Diese: wie ze [= de dansen]; verachten: afkeuren |
157 |
als: toen; Want ... sagen: de Egyptenaren verdronken tijdens de doortocht door de Rode Zee (Ex. 14:23-28) |
158 |
Als Goliath ... verslaghen: de Filistijnse reus Goliath werd verslagen door David, een herdersknaap uit Bethlehem die Goliath tegemoet trad met alleen maar zijn eigen herdersattributen, een slinger en een staf. Door een steen naar zijn hoofd te slingeren wist David Goliath dodelijk te treffen (1. Sam. 17). Later werd David koning van Israël |
159 |
Jephtha: Jefta verloste Israël van zijn belagers, de Ammonieten. Bij zijn thuiskomst verwelkomde zijn dochter, zijn enige kind, hem al dansend als eerste. Helaas had Jefta God de gelofte gedaan om de eerste die hem bij thuiskomst tegemoet zou komen aan Hem te offeren (Richt. 11:30-40) |
160 |
Philisteen: Filistijnen; d'Arck: de Ark des Verbonds, het allerheiligste voorwerp voor de joden, waarin de stenen tafels met de Tien Geboden bewaard werden; benomen: ontnomen; Als Davidt ... benomen: de hier geschetste gang van zaken is niet helemaal juist. De Filistijnen wisten op enig moment de Ark des Verbonds te bemachtigen maar werden door God vervolgens dermate geplaagd dat ze de Ark in arren moede terugstuurden naar de Israëlieten (1 Sam. 4-6). David speelt in deze episode geen rol. Wel bracht hij op een later tijdstip, na de Filistijnen overwonnen te hebben, onder begeleiding van muziek en dans de Ark over naar Jeruzalem (2 Sam. 6; zie ook alhier vs. 44) |
161 |
weder ghecomen: teruggekomen; Als de verloren ... ghecomen: de thuiskomst van de verloren zoon wordt in de gelijknamige bijbelse parabel gevierd met muziek en dans (Luc. 15:25) |
162 |
allegaer: allemaal |
163 |
met reden: terecht |
164 |
Worttet: Wordt het [dansen]; veel: vaak; onrecht: op een verkeerde manier |
165 |
dertelheyt: wulpsheid; ydelheyt: wuftheid; lichticheyt: lichtzinnigheid |
166 |
vry: volop |
167 |
reformacy: hervorming; schaffen: tot stand te brengen |
168 |
Danment mach: opdat men het kan; eerlijck: op gepaste wijze; stichticheydt: stichting |
169 |
Plato: zie ook alhier vs. 94; ghereformeert: hervormd |
170 |
gheleert: onderwezen |
171 |
Oostwaerts: in oostelijke streken; al: allemaal |
176 |
kallen: zeggen |
177 |
diet wil verstaen: voor wie het begrijpen wil |
178 |
onmanierich: onbehoorlijke |
180 |
eerlijck: op gepaste wijze; mach: kan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111 [= 211]-217
| |
Varianten
5 |
scheen: Br2 < scheen; Br1 |
7 |
Langh Br2 < Lang Br1 |
8 |
cryghen: Br2 < cryghen; Br1 |
22 |
quaet: Br2 < quaet; Br1 |
36 |
leyt Br2 < leydt Br1 |
49 |
blijckt Br2 < blijct Br1 |
78 |
eerwaerdich? Br2 < eerweerdich? Br1 |
82 |
ghesicht, Br2 < ghesicht Br1; douwen: Br2 < douwen; Br1 |
86 |
t'Ghebruyck Br2 < t.Ghebruyck [sic] Br1 |
96 |
gedanst Br2 < ghedanst Br1 |
103 |
binnen: Br2 < binnen; Br1 |
104 |
sinnen: Br2 < sinnen; Br1 |
105 |
hebben: Br2 < hebben; Br1 |
106 |
t'Maeckt Br2 < t Maeckt Br1; leden: Br2 < leden; Br1 |
108 |
na Br2 < nae Br1 |
110 |
vereerden: Br2 < vereerden; Br1 |
116 |
Godsvruchticheyt: Br2 < Godsvruchticheyt; Br1 |
119 |
lichtich: Br2 < lichtich; Br1 |
125 |
sy Br2 < zijn [sic] Br1 |
128 |
wijf: Br2 < wijf; Br1 |
136 |
anderluy Br2 < ander luy Br1 |
154 |
ray: Br2 < ray, Br1 |
156 |
die Br2 < de Br1 |
160 |
Philisteen Br2 < Phijlisteen Br1 |
165 |
dertelheyt, Br2 < dertelheyt Br1 |
| |
Correcties
Dit lange lofdicht, het enige gedicht van Spiegel van dien aard in de Brabbeling, is zonder een eigen nummer toegevoegd aan de tweede reeks gedichten van zijn hand in deze bundel. Bovendien is het door middel van een streep van de wél genummerde gedichten gescheiden. Toch is er, ondanks deze duidelijke afzonderlijke status van het gedicht, met het oog op de uniformiteit en overzichtelijkheid bij verwijzingen voor gekozen om Het lof van dansen in de doorlopende nummering op te nemen. Om de aparte status te honoreren is de hele nummering van het gedicht tussen vierkante haken geplaatst.
113 |
leest: < leeest: [sic] Br2; leest; Br1 (basis voor correctie) |
| |
Literatuur
Spies, ‘Zestiende-eeuwse rhetorica’; idem, ‘In praise of dancing’
|
-
voetnoot1402
- Volgens Buisman Jr. (‘Marot en Spiegel’, p. 99) komt in dit gedichtje al bijna volledig de latere dichter van de Hertspiegel naar voren. In feite verwoordt Spiegel hier een elementair uitgangspunt van de neostoïsche moraalfilosofienaar voren. In feite verwoordt Spiegel hier een elementairan de erlerlei gewoonten weet te schikken. aal verschillend van gezin.
-
voetnoot1403
- Een soortgelijke versvorm komt ook nog voor in Sp.[2].8 en 10.
-
voetnoot1404
- Eerdere bronvermelding in: Te Winkel, De ontwikkelingsgang, dl. 3, p. 105.
-
voetnoot1405
- Geciteerd naar: Boethius, De consolatione philosophiae (Ed. Moreschini), p. 26.
-
voetnoot1406
- Geciteerd naar: Boëthius, Vande vertróósting, p. 40.
-
voetnoot1407
- Met dank aan dr. D. Wursten die mij op deze bron attendeerde.
-
voetnoot1408
- Marots tekstbezorger Defaux duidt dit rijmschema aan als ‘rimes enchaînées’ (kettingrijm; Marot, Oeuvres poétiques, dl. 1, p. 576). Marot gebruikte overigens in elke strofe van dit chanson een ander, min of meer complex rijmschema.
-
voetnoot1409
- Eerdere bronvermelding in: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 106, 108.
-
voetnoot1411
- Buisman Jr. (‘Marot en Spiegel’, p. 100) spreekt van een gedicht dat ‘gezocht aandoet door het overdadig rijm’.
-
voetnoot1412
- Eerdere bronvermelding in: VdL 1, p. 140 (zie verder onder Q.4.51, ook voor de relatie tot Vergilius); Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 108.
-
voetnoot1413
- Voor nadere overwegingen betreffende deze variant van Visscher, zie Q.4.51.
-
voetnoot1414
- Gesignaleerd door: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 101. Hij duidt Spiegels rijmschema aan als een ‘ketendicht’.
-
voetnoot1415
- Zie voor een uitvoeriger bespreking van deze specifieke reeks gedichten de inleiding bij Ro.1.47.
-
voetnoot1417
- Bij Buisman Jr. (‘Marot en Spiegel’, p. 101) de constatering dat deze reeks gedichten in regellengte en rijmschema overeenkomt met hun voorbeeld bij Marot.
-
voetnoot1418
- Eerdere bronvermelding in: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 108. De door Buisman opgegeven nummers corresponderen niet met de hier vermelde. Dit wordt veroorzaakt doordat hij een andere en oudere editie van het werk van Marot gebruikt, bezorgd door George Guiffrey.
-
voetnoot1420
- Eerdere bronvermelding in: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 108. Uitvoeriger gegevens over deze reeks gedichten in de inleiding bij Sp.[2].13 en bij Ro.1.47.
-
voetnoot1422
- Eerdere bronvermelding in: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 102, 108. Buisman (p. 102) illustreert met dit gedicht zijn visie dat Spiegel Marots Estreines ‘niet onverdienstelijk’ vertaalde. Voor uitvoeriger gegevens over deze reeks gedichten zie de inleiding bij Sp.[2].13 en bij Ro.1.47.
-
voetnoot1424
- Eerdere bronvermelding in: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 108. Voor uitvoeriger gegevens over deze reeks gedichten zie de inleiding bij Sp.[2].13 en bij Ro.1.47.
-
voetnoot1426
- Buisman Jr. (‘Marot en Spiegel’, p. 99) onderkent in dit gedicht ‘door ernst getemperde vrolijkheid’ die hij tekenend acht voor Spiegel.
-
voetnoot1427
- De enige variant doet zich voor in strofe 6 (vs. 31-36) met het rijmschema AABAAB.
-
voetnoot1428
- Spiegel hanteert hier een fundamentele notie uit de neostoïsche moraalfilosofie van destijds. Coornhert behandelt het onderscheid in zijn ethica de Zedekunst (1.14.6-29). Zie ook: Naerebout, ‘Snoode exercitien’, p. 133-134; Spies, ‘In praise of dancing’, p. 129. Meer terloops is de notie van middelbare zaken in de Brabbeling aanwezig in Ro.1.62 en in de ‘Voor-reden’ van de uitgever van T'Loff vande mutse (aldaar (p. [4] (§2v)).
-
voetnoot1429
- Overigens is in de Bijbel nergens een expliciet verbod van het dansen te vinden (zie annotatie vs. 62).
-
voetnoot1430
- Eigenlijk staat Visschers Lof van Rethorica als paradoxaal lofdicht op metaniveau buiten die groep als zodanig. Zie verder de inleiding aldaar (Te.[1]) voor nadere gegevens over dit cluster lofdichten en over dit specifieke genre.
-
voetnoot1432
- Zie voor de discussie over het dansen binnen Europa: Clive, ‘The calvinists and the question of dancing’; voor de protestantse houding tegenover en meer algemeen de situatie rond de dans binnen Nederland: Naerebout, ‘Snoode exercitien’.
-
voetnoot1434
- Zie ook: Spies, ‘In praise of dancing’, p. 127.
-
voetnoot1435
- Ik baseer me op de analyse van Spies in ‘In praise of dancing’.
-
voetnoot1436
- Zie voor andere, meest wat latere, Nederlandse auteurs die hetzelfde uitgangspunt hanteren: Naerebout, ‘Snoode exercitien’, p. 133-134.
-
voetnoot1437
- Zie ook: Spies, ‘Zestiende-eeuwse rhetorica’, p. 17-21; idem, ‘In praise of dancing’, p. 129.
-
voetnoot1438
- Clive, ‘The calvinists and the question of dancing’, p. 296, 300; Spies, ‘Zestiende-eeuwse rhetorica’, p. 16.
-
voetnoot1439
- Marnix van Sint-Aldegonde, Marnixi epistulae, dl. 2, brief 74, met een Nederlandse parafrase van de desbetreffende passage op p. 30.
-
voetnoot1440
- Het repertoire aan mogelijke bronnen was uitgebreid en gevarieerd, maar publikaties van hierna te noemen auteurs als Danaeus en Agrippa van Nettesheim vervulden een sleutelrol, zie: Naerebout, ‘Snoode exercitien’, p. 134-135. Naerebout (p. 135) wijst er overigens op dat er enige twijfel bestaat of Danaeus werkelijk de auteur is van het invloedrijke calvinistische traktaat tegen de dans. Hoe dat ook zij, onder diens naam staat het bekend.
-
voetnoot1441
- Zie voor een beschouwing over Danaeus' verhandeling: Clive, ‘The calvinists and the question of dancing’, p. 297-303; voor de relatie tussen Spiegels bijbelse voorbeelden en Danaeus, zie: Spies, 'Zestiende-eeuwse rhetorica, p. 16-19; idem, ‘In praise of dancing’, p. 129-130, 132 (tevens inzake de kerkvaders).
-
voetnoot1442
- Zie ook: Spies, ‘In praise of dancing’, p. 130-131.
-
voetnoot1443
- Het hoofdstuk ‘De saltationibus et choreis’ (‘Over dansen en reidansen’) in: Agrippa van Nettesheim, De incertitudine, fol. 34v-36v; zie ook: idem, Über die Fragwürdigkeit, p. 54-58 (aldaar de hoofdstukken 18-21). Zie ook: Clive, ‘The calvinists and the question of dancing’, p. 309-310.
-
voetnoot1444
- Lucianus, De saltatione 34 (Plato), 8 (Meriones), 9 (Neoptolemus), 8, 13, 23 (Homerus).
-
voetnoot1445
- In de discussies over het dansen deed men meestal juist een beroep op Cicero als een autoriteit die negatief over het dansen dacht. In
zijn redevoering ‘Pro Murena (6.13)’ stelt Cicero dat niemand die nuchter en bij zijn verstand is het in zijn hoofd zal halen om te dansen. Agrippa van Nettesheim (De incertitudine, fol. 35r-v; idem, Über die Fragwürdigkeit, p. 55-56) brengt deze visie trouwens ook ter sprake. Zie verder de annotatie bij vs. 74. Zie ook: Clive, ‘The calvinists and the question of dancing’, p. 302, 307.
-
voetnoot1446
- Ook gesignaleerd door Spies, ‘In praise of dancing’, p. 131. Volgens Spies zou de vermelding van de Salii (vs. 92) eveneens alleen tot Agrippa van Nettesheim te herleiden zijn. Lucianus noemt ze echter ook (De saltatione 20).
|