Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Volghen sommighe ghedichten van Hendrick Laurentsz. Spieghel.Gedicht waarin Hendrik Spiegel aan Roemer Visscher laat weten hoe het met hem gaat. Blijkbaar heeft Roemer daarnaar geïnformeerd, althans die suggestie wordt gewekt. Met Spiegel gaat het allerbelabberdst. Hij wordt geteisterd door allerlei tegenstrijdige sensaties, die het gevolg zijn van de liefde en de wispelturigheid van de aanbedene. Spiegel prijst hen zalig die nooit op deze manier leerden minnen.
Dit gedicht lijkt dus antwoord te geven op een belangstellende vraag van Visscher naar Spiegels welbevinden. Er is echter iets anders aan de hand. Het blijkt een reactie te zijn op Roemer Visschers bewerking van een geliefd sonnet van Petrarca, ‘Pace non trovo’ (Q.4.26).Ga naar voetnoot1325 Doordat Spiegel enkele elementen uit Visschers interpretatie van dat sonnet gebruikt is zijn respons als zodanig herkenbaar. Bovendien telt Spiegels tekst evenveel versregels en ook het rijmschema toont enige verwantschap.Ga naar voetnoot1326 De overeenkomende elementen zijn: vrede en strijd, hoop en vrees, vriezen en brand, en vliegen en dalen.Ga naar voetnoot1327 Spiegel vult die aan met zelf bedachte tegenstellingen en begrippenparen die uiting geven aan de kwellingen die men in de petrarkistische liefdesbeleving ondergaat. Van dat alles moet Spiegel niets hebben. Hij prijst hen zalig die nooit op deze manier, met de liefde als oorzaak van plagen, leerden minnen (vs. 14-15). Op een wat badinerende toon neemt Spiegel hier nadrukkelijk afstand van de destijds in zwang rakende petrarkistische benadering van de liefde en van de literaire verwoording ervan.Ga naar voetnoot1328 | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 195 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurYpes, Petrarca, p. 79-80 | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaReactie op Q.4.26. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].2Afscheidsgedicht tot een geliefde die blijkbaar de ik-persoon voor een andere minnaar in de steek heeft gelaten. Hij vraagt haar zich nog eens goed te bezinnen, anders moet hij overwegen ook een ander lief te kiezen. Toch zou hij het allerliefste willen dat de aanbedene hem alsnog haar gunsten zou willen schenken. Het gedicht maakt inhoudelijk soms een wat geforceerde indruk. Het is namelijk een ketendicht, een gekunstelde rijmvorm waarbij het laatste woord van een versregel door middel van kettingrijm rijmt op het eerste woord van de volgende versregel.Ga naar voetnoot1329 Als extraatje heeft Spiegel er bovendien voor gezorgd dat de rijmende woorden of woorddelen steeds identiek zijn.
Het gedicht moet op zijn laatst van 1584 dateren, want in dat jaar werden de eerste twee-en-een-halve regel al gepubliceerd in de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst, de grammatica van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier. Spiegel speelde, zoals bekend, een belangrijke rol bij de totstandkoming ervan.Ga naar voetnoot1330 De geciteerde regels dienen daar ter illustratie van een fenomeen dat tegenwoordig bekend staat als ketendicht, maar in de Twe-spraack zelf bestempeld wordt als een ‘volmaackt Ketting-dicht’. Het zou bovendien ressorteren onder de retrograde ofwel het kreeftdicht, dat ook van achteren naar voren gelezen kan worden. Dat kunststukje is echter niet mogelijk met deze tekst van Spiegel en de associatie met de retrograde is dan ook een vergissing in de Twe-spraack.Ga naar voetnoot1331 | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 195 De eerste twee-en-een-halve regel van Spiegels gedicht werden eerder gepubliceerd in de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584; zie inleiding hierboven). Ze luiden daar als volgt: Adieu lief die ick heb bemint
Mint// ghy een ander u wel beraad
Raad// of ick my/ &c.
Het complete gedicht werd tevens, anoniem, opgenomen in de liederenbundel Den nieuwen lust-hof, voor het eerst in 1602 uitgegeven te Amsterdam door Hans Mathysz.Ga naar voetnoot1332 Naast wat varianten in spelling en interpunctie doen zich enkele redactionele verschillen voor. In vers 1 is dat ‘schoon lief’ in plaats van ‘Lief’; in vers 5 ‘quam’ in plaats van ‘ick quam’; in vers 7 ‘nochtans u’ in plaats van ‘noch van u’; in vers 8 ‘mist elck’ in plaats van ‘mistmen’. | |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 100. | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaRo.1.59 start met hetzelfde beginwoord ‘Adieu’. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 195 | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].4Gedicht over ene Fobert, een naam die ter typering bedoeld zal zijn (zie annotatie vs. 1). Hij heeft op iedereen het nodige af te geven, zoals voorbeelden laten zien. Tegelijkertijd verbaast hij zich erover dat iedereen om hem lacht.
Het gedicht is nauw verwant aan Q.6.57 van Roemer Visscher. Daar is sprake van een, anonieme, vrouw die alles weet wat er in de stad gebeurt, met zo te zien een voorkeur voor de minder fraaie zaken. Wat ze zich niet realiseert is dat ze met al haar nieuwsgierigheid dwaas is. Het gedicht van Spiegel volgt precies hetzelfde stramien: met voorbeelden het verkeerde gedragspatroon van iemand illustreren en dat tot slot als dwaas kwalificeren. De varianten zitten in de details. Spiegel opteert voor een met name genoemde man die op iedereen iets te vitten heeft; bij Visscher een anonieme vrouw die over alles en iedereen slechte dingen rondbazuint. Het kan bijna niet anders of beide dichtervrienden zijn onder invloed van elkaar tot een uitwerking van dit thema gekomen, mogelijk op basis van een of andere externe brontekst.
Tussen de redacties Br2/1 en Lm doen zich enkele varianten voor die verder gaan dan spelling of interpunctie. Zo werd in vers 3 de voornaam Gommer veranderd in Goossen en in vers 5 ‘siet’ in ‘hoort’. In Lm wordt wat vaker een woordje weggelaten (vs. 3, 6, 7). Opvallend is de gewijzigde volgorde bij de versregels 5 en 6. Deze ingreep lijkt niet willekeurig, want daardoor staat het samenvattende ‘Somma’ (vs. 6) niet meer midden in een opsomming (zoals in Lm) maar bij de afronding ervan. Wie voor deze varianten verantwoordelijk is, valt niet te zeggen. Spiegel overleed in 1612, dus ruimschoots vóór het verschijnen van de Brabbeling. Ze kunnen van hemzelf afkomstig zijn, of mogelijk na zijn overlijden door Visscher of nog iemand anders zijn aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 196; Lm p. 104 (2N4v) | |||||||||||||||||||||||||||||
VariantenIn de redactie Lm is de volgorde van de regels 5 en 6 omgedraaid.
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaThematisch en qua opbouw verwant aan Q.6.57. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].5Gedichtje over ene Jan de Bors die in de kroeg altijd en tot het tuiten van de oren aan toe het lichte bier ‘peuselaer’ (vs. 2) drinkt, hoewel hij eigenlijk zeer gesteld is op het zware Hamburger bier. Dat drinkt hij echter niet omdat hij bang is dat hij zal gaan ‘luyteren’ (vs. 4). Spiegel gebruikt hier een woordspeling die in eerste instantie doet denken aan de gevolgen van royale inname van een stevig bier van goede kwaliteit, namelijk onzeker op je benen staan, maar die in tweede instantie, vanwege het uit Duitsland afkomstige bier, nog een andere associatie opwekt. De naam van de hervormer Luther dringt zich dan onweerstaanbaar op en van diens opvattingen moet Jan de Bors blijkbaar niets hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 196 | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].6Gedicht over ene Nel die zich erover verbaast dat zij in tegenstelling tot haar vriendinnen ongetrouwd blijft. Omdat ze lelijk en lastig is, is dat niet zo vreemd, maar ze is wel rijk. In de ogen van Nel is dat nu juist het probleem. Nel zelf koestert namelijk geen enkele achting voor degenen die, qua welstand, haar minderen zijn, terwijl haar gelijken in dat opzicht op hun beurt haar niet tellen. Een huwelijk op korte termijn zal er voor Nel niet in zitten.
Bij Roemer Visscher komt een gedicht voor over een rijke Nelleken die alleen met haar gelijke wil trouwen (Q.7.16). Mogelijk zijn hij en zijn vriend Spiegel van één thema uitgegaan, waarbij ook nog sprake zou kunnen zijn van invloed van een epigram van Martialis.Ga naar voetnoot1333 Hun uitwerking is verder echter heel verschillend. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 196 | |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreHet volgende gedicht (Sp.[1].7) borduurt voort op het thema van de lastige rijke vrouw en schetst de bedroevende situatie wanneer men met haar een huwelijk is aangegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaVerwante thematiek, alleen binnen dezelfde welstandsklasse willen trouwen, in Q.7.16. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 196 | |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreHet voorafgaande gedicht (Sp.[1].6) behandelt eveneens het thema van de lastige rijke vrouw in relatie tot het huwelijk. Daar wil ze alleen maar trouwen met iemand die evenveel bezit als zijzelf. | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaVs. 8: in een verwante context gebruikt een lastige, bazige echtgenote bij Visscher in Te.[2] (vs. 64) dezelfde formulering om aan te geven dat zij het geld heeft ingebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].8De ik-persoon spreekt ene Fobert aan die hij aanvankelijk voor een wijs man hield. Maar nu kent hij hem beter, mét zijn geheimen. Daarom mag hij terecht Fobert genoemd worden. De pointe van dit epigram duidt erop dat men de mansnaam Fobert met bepaalde bijbetekenissen associeerde. Een andere indicatie dat deze naam een typerend karakter had is een opmerkelijke redactionele variant in Br1. Voor de mansnaam Fobert in vers 4 staat daar het onbepaalde lidwoord ‘een’. Dezelfde variant doet zich overigens voor in de redactie Lm van Q.4.30 (vs. 4), dat net als het onderhavige gedicht een bewerking is van hetzelfde puntdicht van Martialis, waarover hierna meer. Een en ander versterkt de indruk van de typerende kwaliteiten van ‘Fobert’. Hier gaat het om iemand die zich beter voordoet dan hij is, terwijl Spiegel de naam eerder (Sp.[1].4) gebruikte voor iemand die zich belachelijk maakt met al zijn kritiek op de tekortkomingen van anderen. ‘Fobert’ moet daarom in elk geval ook staan voor iemand met de nodige, maar bij nader inzien onterechte, pretenties.Ga naar voetnoot1334
Het gedicht is, net als Q.4.30 van Visscher, een bewerking naar epigram 1.112 van Martialis. Deze versie van Spiegel blijkt echter, veel meer dan die van Visscher, aan te sluiten bij Marots weergave (epigram 1.51) van Martialis' tekst, hoewel beide dichters evenveel verzen en een zelfde rijmschema gebruiken als Marot.Ga naar voetnoot1335 Bij Martialis is sprake van iemand die zijn beschermheer altijd met de passende titulatuur heeft aangesproken, maar die hem, nu hij hem beter heeft leren kennen, voortaan bij zijn naam Priscus zal aanspreken. Aldus wordt de suggestie gewekt dat Priscus als patroon in gebreke is gebleven. Roemer Visscher bewerkte dit epigram dus ook en verving de beschermheer door een meer eigentijdse functionaris, een kapitein met de naam Fobert. Wanneer men hem echter beter kent blijkt hij geen kapitein te zijn maar op en top ‘Fobert’. Spiegel op zijn beurt nam meer afstand van zijn bron en liet, net als eerder Marot, iedere verwijzing naar een specifieke maatschappelijke hoedanigheid achterwege waardoor zijn versie een veel algemener karakter krijgt. Bij hem heeft Fobert - bij Marot Benest geheten - geen andere pretentie dan voor wijs door te gaan, terwijl hij dat absoluut niet is. Daardoor verdient hij de kwalificatie ‘Fobert’. Juist het gebruik op deze manier van de naam Fobert binnen een algemene setting bevestigt andermaal het typerende karakter ervan. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 196 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||
Marot Épigr. 1.51
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaQ.4.30 is een bewerking naar dezelfde bronnen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].9Gedicht met een serie voorbeelden die aan de hand van verschillende beroepsgroepen laten zien dat iedereen bij voorkeur spreekt over de zaken die hem het meest na aan het hart liggen. De apotheose wordt gevormd door het favoriete gespreksonderwerp van de vrijers - geen beroepsgroep maar mogelijkerwijs ieder manspersoon - die het het liefste hebben over lachen, zoenen en dansen.
Het gedicht is gebaseerd op een passage uit de Elegiae van Propertius (2.1, 43-45).Ga naar voetnoot1336 De opbouw is zeer verwant. Propertius somt vier beroepsgroepen op met hun gespreksonderwerp: achtereenvolgens de schipper, de ploeger, de soldaat en de schaapherder. Ze komen allemaal bij Spiegel terug, die als vijfde en zesde er nog de koopman en de advocaat aan toevoegt. De gespreksonderwerpen kunnen iets variëren. Zo telt de soldaat bij Propertius zijn wonden. Na deze opsomming komt Propertius bij zichzelf als ik-figuur terecht met als onderwerp de strijd die hij in bed levert. Deze wending houdt verband met het karakter van diens Elegiae, gewijd aan de complexe relatie met zijn geliefde Cynthia. Spiegel was aan een dergelijk kader niet gebonden en houdt vast aan het algemene concept van het gedicht door met de vrijers als zodanig te eindigen. Ook Visscher heeft dezelfde bron bewerkt (Q.2.4). Hij hanteert het zelfde stramien als Visscher maar voegt als nieuwe beroepsgroep alleen de kooplui toe. Hij hanteert een andere volgorde dan Spiegel en laat de verschillende groeperingen, op de soldaten na, over andere onderwerpen praten. Opvallend daarbij is dat de vrijers bij Visscher zich met wat meer pikante zaken bezighouden: geen lachen, zoenen en dansen, maar in de armen van de liefste slapen, waarmee bovendien nog de bijslaap gesuggereerd wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 197 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaEen zeer verwante bewerking van dezelfde bron in Q.2.4. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].10Gedicht over de abt en zijn kompaan die uit hetzelfde hout gesneden zijn. Ze paren dwaasheid aan een grote liefde voor wijn en bier. Toch leidt die eensgezindheid 's avonds tot onderling geruzie, omdat ze voor een onoplosbaar dilemma zorgt. De abt wil namelijk niet slapen als er geen wijn in voorraad is, omdat hij dan in een zeer slechte toestand geraakt. De onuitgesproken suggestie is natuurlijk dat de abt het onverdraaglijk vindt om bij het ontwaken geen wijn meer aan te treffen in de kan. Zijn kompaan daarentegen komt niet aan rusten toe zolang er nog een druppel in de kan zit.
Epigram 1.46 van Marot ligt aan dit gedicht ten grondslag. Zoals we eerder zagen bewerkte ook Roemer Visscher (Q.2.26) dit gedicht.Ga naar voetnoot1337 In tegenstelling tot Spiegel liet Visscher de voorkeur van het dranklustige duo voor grappen en grollen achterwege. Ook het gegeven dat beider onenigheid zich 's avonds afspeelt blijkt bij Visscher, anders dan bij Marot, slechts impliciet. Spiegel bouwt dat element van tijd nog uit door de dag expliciet tegenover de avond te stellen. Bovendien neemt hij in zijn bewerking nog een extra element op. De twee drankorgels zijn bij hem niet alleen verzot op wijn maar ook op bier. Daarnaast benadrukt Spiegel het aspect van de eensgezindheid door in afwijking van Marot en Visscher niet te spreken over de abt en zijn knecht maar over de abt en zijn kompaan (‘soost’, vs. 1 en 10). Al met al is hier sprake van twee redelijk getrouwe bewerkingen, waarbij die van Visscher iets meer geserreerd is dan die van Spiegel. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 197 | |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 102-103. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaEen verwante bewerking van dezelfde bron in Q.2.26. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].11De ik-persoon legt in dit gedicht zijn niet nader genoemde aanbedene de vraag voor wie het meeste zondigt. Is dat de man die in strijd met de waarheid rondbazuint dat zij de ik-persoon het jawoord heeft gegeven of is zij dat zelf, die deze persoon leugens laat verspreiden. Als ze wilde dan kon zij hem naar waarheid laten spreken. Bovendien zou ze hen alle drie kunnen helpen, als ze zich maar gezeggen liet. Ze kan de leugenaar bevrijden van de leugen, zichzelf van ondankbaarheid (jegens de zich uitslovende aanbidder, wel te verstaan) en de ik-persoon van groot verdriet. Hoe de aanbedene dat allemaal teweeg kan brengen wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar is meer dan duidelijk. Ze moet ja zeggen tegen haar aanbidder.
Het gedicht is, net als Q.7.33 van Roemer Visscher, een tamelijk getrouwe bewerking van epigram 2.14 van Marot.Ga naar voetnoot1338 Een klein verschil is dat zowel Visscher als Spiegel over een huwelijk spreken, terwijl Marot het in meer algemene termen heeft over al het wenselijke goed dat de ik-persoon van zijn aanbedene ontvangen zou hebben. Ook de drie goede dingen die die aanbedene kan bewerkstelligen zijn bij beide dichters hetzelfde als bij Marot.
Tussen de redacties Br2/1 en Lm doen zich alleen varianten in spelling en interpunctie voor. Die verschillen in interpunctie zijn verhelderend wat betreft de interpretatie van deze tekst en ze zijn in de annotaties, voor zover relevant, verwerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 197; Lm p. 132 (2R2v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 101-102. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaQ.7.33 is een bewerking naar dezelfde bron. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].12De dichter spreekt ene Goris aan die al zijn geld verkwist. Om te voorkomen dat hij zonder geld komt te zitten heeft zijn vader als vaste regel bepaald dat hij Goris elke dag een behoorlijke som geld, een pond, geeft. Vader is echter gestorven en Goris erft als enige heel zijn bezit. Dit brengt de dichter op de toch wel verrassende gedachte dat hij daardoor Goris onterft. De pointe zit in het geldverspillende gedrag van de zoon. Nu zijn vader er niet meer is om hem regelmaat op te leggen en hem dagelijks van kleinere sommen geld te voorzien, zal hij met zijn mateloze gedrag binnen de kortste keren de hele erfenis erdoor jagen en zichzelf dus onterven.
Het gedicht is een vrij getrouwe bewerking van epigram 3.10 van Martialis. Daar heeft de vader aan zijn verkwistende zoon Philomusus, die net als bij Spiegel rechtstreeks wordt toegesproken, een maandelijkse toelage van tweeduizend toegekend die hij in dagelijkse porties uitbetaalt. Omdat armoede gezien Philomusus' extravagante leefwijze op de loer lag was een dagelijks rantsoen nodig. Bij zijn vaders dood was Philomusus zijn enige erfgenaam. Daarop volgt meteen de conclusie richting Philomusus: zijn vader heeft hem onterfd. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 197; Lm p. 103 (2N4r) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Correctie
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].13Cato, de strenge Romeinse zedenmeester (zie annotatie vs. 1), krijgt de vraag voorgelegd waarom hij toneelvoorstellingen bezocht, terwijl hij van tevoren toch bekend was met de dwaze losbandigheid van het volk. Kwam hij misschien met de intentie om zich kwaad te maken?
Het gedicht is een wat vrijere bewerking van het epigram waarmee Martialis zijn inleiding bij het eerste boek van zijn epigrammen afsluit.Ga naar voetnoot1339 Bij de verdediging van zijn vrijmoedigheid van spreken in zijn epigrammen zinspeelt Martialis op een anekdote die over Cato de ronde deed. Hij doelt op Marcus Porcius Cato Uticensis (95-46), die te Rome hoge bestuurlijke functies bekleedde en bekend stond om zijn morele gestrengheid. Voor deze Cato nu heeft Martialis het theater dat hij met zijn epigrammen creëert niet bedoeld. En als hij toch binnenkomt, laat hem dan kijken. Deze frase refereert aan een bezoek dat Cato in 55 v. Chr. aan het theater bracht tijdens de Floralia. Deze feesten, van eind april tot begin mei, ter ere van de godin Flora werden nogal heftig gevierd. Volgens de overlevering verliet Cato het theater toen hij merkte dat zijn aanwezigheid de acteurs belemmerde in hun vrijmoedigheid.Ga naar voetnoot1340 Vervolgens richt Martialis zich in het afsluitende epigram vragenderwijs tot Cato. Die was immers bekend met de vrijpostige manier waarop het volk de Floralia vierde. Waarom kwam de strenge Cato dan naar het theater om te kijken? Of kwam hij alleen maar om weer weg te gaan? Spiegel handhaafde de inhoud van Martialis' epigram, maar wijzigde de volgorde. Hij opent met de vraag waarom Cato naar het toneel kwam, een vraag die Martialis pas meer naar het einde stelt (aldaar vs. 3). Vervolgens (vs. 2-3) geeft Spiegel aan dat Cato goed op de hoogte was van alle dwaze vrijmoedigheid van het volk, de overweging waar Martialis mee opent (aldaar vs. 1-2). Beiden sluiten af met de vraag waarom Cato dan wél kwam. Martialis suggereert, overeenkomstig de overlevering, dat Cato dat deed om weer weg te kunnen lopen. Spiegel zinspeelt op een andere mogelijkheid, namelijk dat Cato het deed om zich te kunnen ergeren. Daarnaast geeft Spiegel zijn versie een meer algemeen karakter door de specifieke aanleiding van de viering van de Floralia, die het publiek van zijn tijd bovendien minder zei, achterwege te laten.
Tussen de redacties Br2/1 en Lm doet zich een opmerkelijke redactionele variant voor. In vers 1 en 3 ontbreken in Lm respectievelijk de rijmwoorden ‘doch’ en ‘noch’. Mogelijk is het rijmwoord ‘doch’ in vers 1 geïnstigeerd door een eerder ‘doch’ in vers 2 in Lm dat in Br2/1 niet meer voorkomt. Over de verantwoordelijkheid voor deze consequent doorgevoerde varianten valt verder niets met zekerheid te zeggen. Spiegel overleed in 1612, het verschijningsjaar van Lm, en twee jaar later doen zich dan de varianten in Br2/1 voor. Mogelijk waren er verschillende versies van Spiegels hand in omloop. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198]; Lm p. 92 (2M2v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].14De ik-persoon geeft antwoord op iemands vraag naar welk soort liefjes zijn hart uitgaat. Ook hier blijkt de veelgeprezen matigheid een goed richtsnoer te zijn. Hij heeft ze het liefste niet helemaal goed of slecht, zodat ze hem niet snel gaan kwellen of vervelen.
Spiegels gedicht is een nogal getrouwe bewerking van epigram 1.57 van Martialis. Het meest opvallende verschil is dat de kwaliteiten van het meisje bij Spiegel van ethische aard zijn, goed versus slecht. Martialis op zijn beurt heeft het over haar houding tegenover de andere kunne: makkelijk of lastig te krijgen. De sensaties die voor de ik-figuren aan deze hoedanigheden gekoppeld worden komen bij beide auteurs daarentegen wel weer overeen: ze willen geen kwelling ondergaan of er snel genoeg van krijgen. De aangesprokene blijft bij Spiegel, anders dan bij Martialis, anoniem.
Volgens Buisman Jr. zou Roemer Visscher met Q.3.10 gereageerd hebben op dit epigram van Spiegel om aan te geven dat hij het volledig oneens is met de opvatting van zijn vriend.Ga naar voetnoot1341 Visscher stelt daar namelijk dat men alles met mate moet doen behalve beminnen. Welbeschouwd hebben de twee vrienden het echter over twee verschillende vraagstukken. Daarbij moeten we ook nog in overweging nemen dat het gedicht van Spiegel geen eigen inventie betreft maar, naar inmiddels is komen vast te staan, bewerkt is naar Martialis. Spiegels vertaalde tekst handelt over de kwaliteiten van de geliefde en die van Visscher over de mate waarin men hoort lief te hebben. Het is eigenlijk ondenkbaar dat beiden de hier uitgedragen standpunten niet gedeeld zouden hebben. Wie zal immers de stelling willen verdedigen dat men beter slechts met mate kan liefhebben? En uitgesproken goede of slechte liefjes zijn te eendimensionaal om er echt genoegen aan te beleven. De stelling dat Visschers gedicht een rechtstreekse reactie is op het onderhavige van Spiegel valt dan ook niet goed hard te maken. Daarvoor verschillen beide teksten te veel van karakter. Spiegel geeft - in navolging van Martialis - antwoord op iemands vraag naar het type liefje van zijn voorkeur, terwijl Visscher in algemene zin aanspoort tot matigheid met uitzondering van de liefde. Desondanks lijkt er - onder andere vanwege de door Visscher gebruikte voornaam Hendrick en de matigheid als hoofdthema - wel van enig verband sprake te zijn. Wellicht hebben Visscher en Spiegel onder invloed van elkaar de thematiek van de matigheid in relatie tot de liefde nader uitgewerkt, zij het op een eigen manier. Toch is de problematiek van het minnen met mate hiermee niet helemaal opgelost. In Sp.[1].24 valt immers te lezen dat diegene te prijzen is die ‘maet int minnen houwen can’ (vs. 11). Uit de context blijkt echter dat de maat in dat gedicht afgezet wordt tegen excessen in de liefde zoals onbetrouwbare veranderlijkheid en halsstarrigheid, die tot desastreuze gevolgen leiden. Door maat te houden vermijdt men dus dergelijke ontsporingen en onwenselijke gevolgen. In die zin zal het advies van Spiegel verstaan moeten worden. Wanneer men aldus de maat weet te hanteren, is men vervolgens in staat om op de juiste manier lief te hebben en ook Spiegel zal in dat geval onderschreven hebben dat men dat ten volle en niet met mate moet doen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198]; Lm p. 96 (2M4v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 99. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreSp.[1].24 gaat in op de matigheid in relatie tot de liefde. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].15De ik-figuur spreekt ene Mieuwes op wat verwijtende toon aan. Mieuwes belooft hem het nodige na zijn dood, maar bij leven geeft hij hem, de ik-figuur, geen zier. Als Mieuwes niet compleet van inzicht verstoken is, dan begrijpt hij wel wat de ik-figuur wenst. De precieze inhoud van die wens blijft ongenoemd, maar zijn dood ligt toch wel het meeste voor de hand. Dan kan de ik-figuur snel het beloofde goed incasseren.
Het gedicht is een vrij getrouwe, zij het iets uitvoeriger geformuleerde, versie van epigram 11.67 van Martialis.Ga naar voetnoot1342 Alleen wijzigde Spiegel de volgorde in de beginregel van Martialis. Daar komt eerst het niets geven tijdens het leven ter sprake en vervolgens de toezegging van gaven na de dood. Spiegel doet het net andersom (vs. 1-2). Ook paste hij de eigennaam van de aangesprokene aan aan het Nederlandse publiek: Maro werd Mieuwes. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198]; Lm p. 102 (2N3v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].16Anekdotisch gedicht over ene dokter Braker die inmiddels in het begrafeniswezen werkzaam is en de doden begraaft. Verder valt daar eigenlijk niets meer over te zeggen dan dat Braker in zijn vorige en huidige functie hetzelfde werk deed. De implicatie is duidelijk. Braker was een slechte dokter die zijn patiënten naar het graf hielp.
Het gedicht is een vrij getrouwe bewerking van epigram 1.47 van Martialis.Ga naar voetnoot1343 Spiegel heeft de naam van de dokter aangepast aan zijn Nederlandse publiek en hij formuleert iets uitvoeriger dan Martialis. De frase over de zieken die de dokter aan hun ziekbed vragen komt bij hem niet voor. De pointe is echter volledig identiek. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198]; Lm p. 102-103 (2N3v-2N4r) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaHet gedicht komt in gewijzigde vorm eveneens voor in de door de jurist en dichter Aernout van Overbeke (1632-1674) aangelegde en destijds alleen als handschrift beschikbare collectie moppen en anekdoten. Van Overbekes variant in proza luidt aldus: Een verloopen doctor wiert knecht bij een gravemaecker. ‘Ick kan niet sien’, seyde één, ‘dat die vent van conditie verandert is, want tevooren hielp hij de lieden in 't graf en dat doet hij nu oock.’Ga naar voetnoot1344 | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].17Anekdotisch gedicht over ene Goris die een zeer onaangename lucht verspreidt. Wie denkt dat dat ligt aan zijn bierconsumptie van de avond tevoren komt bedrogen uit. Goris verstaat namelijk de kunst om zich drie keer daags dronken te drinken.
Het gedicht is gebaseerd op een epigram van Martialis (1.28) dat handelt over een vies ruikende Acerra.Ga naar voetnoot1345 Wie denkt dat hij stinkt naar de wijn van gisteren vergist zich. Acerra drinkt namelijk tot het weer licht wordt. Spiegel heeft de basisgedachte van buitensporig drankgebruik, dat zich verraadt door vieze stank, gehandhaafd maar paste de omstandigheden aan zijn eigen publiek aan. De eigennaam werd vernederlandst en de drank veranderd in het hier alomtegenwoordige bier. Bovendien verschilt het patroon van innemen: drie keer daags versus de hele nacht doordrinken. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198]; Lm p. 103 (2N4r) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].18De ik-figuur, in wie we hier wel de dichter en rederijker Spiegel zelf mogen veronderstellen, richt zich tot iemand met de merkwaardige naam ‘suyckerbosken’ (vs. 1) die voor rederijker wil doorgaan, hoewel men niets hoort over fraai dichtwerk van zijn kant. Op die manier zou hij ook wel compleet malende kunnen zijn zonder dat de buitenwereld dat weet.
Het slot van epigram 10.102 (vs. 3-4) van Martialis handelt over iemand die niets schrijft en toch voor een dichter doorgaat. Spiegel opent dit gedicht met deze notie, zij het in iets afgezwakte vorm.Ga naar voetnoot1346 Het blijft bij hem wat vaag of Suyckerbosken helemaal niets schrijft of alleen maar niets behoorlijks. Voor de rest van het gedicht, de invulling van een voorbeeld analoog aan dat van de would-be dichter, wijkt Spiegel van zijn bron af. Martialis komt op de proppen met iemand die vader werd zonder ooit geneukt te hebben. In plaats daarvan suggereert Spiegel dat Suyckerbosken dan ook wel gek kan zijn zonder dat anderen dat in de gaten hebben. Roemer Visscher (Q.2.16) op zijn beurt bewerkte vrij getrouw de volledige tekst van Martialis. Een zeer sterke aanwijzing dat beiden zich gezamenlijk over een bewerking van diens epigram gebogen hebben is het gegeven dat zij alletwee voor de gemankeerde dichter de zeer uitzonderlijke en intrigerende naam ‘Suikerbosje’ gebruiken (Visscher vs. 3; Spiegel vs. 1).
In vers twee doet zich een opmerkelijke variant voor. Het is de enige plaats in dit gedicht waarin de laatste redactie (Br2) opvallend afwijkt van de twee eerdere (Br1 en Lm), en wel in de spelling van het woord ‘Rethorijcker’. De twee oudste redacties hebben de ‘h’ niet in de tweede maar in de eerste lettergreep van het woord staan, terwijl de variant met de ‘h’ in de tweede lettergreep destijds duidelijk de voorkeur genoot. Zo levert het lemma ‘rhetorieker’ in de digitale versie van het WNT elf citaten op met de ‘h’ in lettergreep twee en slechts drie vindplaatsen met die letter bij het begin van het woord. Ook Visscher zelf hechtte aan de variant met de ‘h’ in de tweede lettergreep, getuige zijn consequente gebruik van Rethorica in T'lof van Rethorica.Ga naar voetnoot1347 Het kan bijna niet anders of deze variant in zo'n poëticaal kernbegrip is voor de tweede editie in 1614 bewust aangebracht. Dat moet dan op initiatief van Visscher gebeurd zijn, omdat Spiegel inmiddels overleden was. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198]; Lm p. 103-104 (2N4r-v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaRoemer Visscher (Q.2.16) vervaardigde een volledige bewerking van dezelfde brontekst. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].19Pleidooi om met het eten matigheid te betrachten.Ga naar voetnoot1349 Onmatigheid in dat opzicht is slecht voor de gezondheid en voor de scherpte van geest.
Bij Roemer Visscher (Ro.2.9) komt een soortgelijk advies voor om ten behoeve van het fysieke welzijn matigheid te betrachten bij het eten. Het is te herleiden tot de Dicta Catonis 2.28.Ga naar voetnoot1350 De formulering en de vormgeving van Spiegels advies wijken wat af van beide teksten en het is daarom de vraag of ook Spiegel zich baseert op de Dicta Catonis. Omdat het bovendien gaat om een heel algemeen leefadvies valt daar weinig met zekerheid over te zeggen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 298 [= 198]; Br1 p. 299 [= 198] | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaRo.2.9 bevat een overeenkomstig advies om matig te eten ter bevordering van de lichamelijke gezondheid. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].20Ene Mouris wordt op verwijtende toon aangesproken over het feit dat zijn vriend hem liever de helft wil geven in plaats van hem de hele som te lenen. Zijn vriend is namelijk liever de helft dan de hele som kwijt. Met andere woorden: Mouris komt zijn verplichtingen niet na als het om het inlossen van schuld gaat.
Dit puntdicht van Spiegel is te herleiden tot epigram 1.75 van Martialis en tot de variant die Marot daarvan vervaardigde (epigram 4.23).Ga naar voetnoot1351 Zowel Marot als Spiegel missen de pregnante formulering van Martialis. Het gebruik van een eigennaam komt alleen bij Martialis (Linus) en Spiegel voor. Alleen bij Spiegel is het verwijt aan het adres van de slechte aflosser van schulden (vs. 1) te lezen, alsmede het element van zich zorgen maken over de terugbetaling (vs. 4). Anderzijds heeft alleen Marot de constatering dat het helemaal niet zo onvriendelijk is om slechts de helft te willen geven (vs. 4). Geen van deze versies stemmen dus echt met elkaar overeen. Ook bij Visscher komt een epigram over problematische schuldenaflossing voor in navolging van Martialis, zij het op basis van een ander epigram (8.9). Of beide vrienden zich in onderling overleg gezet hebben aan het parafraseren van verschillende epigrammen van Martialis over één bepaald onderwerp valt niet meer te achterhalen. Het gebruik van de voornaam Hendrick in Visschers bewerking zou echter een aanwijzing in die richting kunnen zijn.
De redactionele variant in vers 4 is een mooie illustratie van het gegeven dat de onzekerheid over het gebruik van ‘als’ of ‘dan’ bij vergelijkingen een lange traditie kent. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 199; Br1 p. 298 [= 199]; Lm p. 108 (2O2v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 104. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||
Marot Épigr. 4.23
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaQ.2.22 handelt eveneens over slechte afbetaling van schulden op basis van een epigram van Martialis. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].21De ik-persoon spoort zijn geliefde aan om, zelfs als ze ja tegen hem zou willen zeggen, met een vriendelijk lachje nee te leren zeggen. Dat zou hem beter bevallen dan een rechtstreeks ja. Hij zou graag willen dat ze naar hem luisterde en deed wat hij wilde, namelijk nee zeggen. De wens van de ik-persoon is dus nogal tegenstrijdig, want hij wil dat zijn aanbedene zowel naar hem luistert als zijn verzoeken afwijst, zij het met een vriendelijke lach. Dat schenkt hem, paradoxaal genoeg, meer genoegen dan een inwilliging zonder meer.
Dit gedicht over het plezier dat vriendelijke terughoudendheid voor het liefdesspel kan betekenen is gebaseerd op epigram 1.69 van Marot.Ga naar voetnoot1353 Spiegel volgt zijn bron vrij getrouw.Ga naar voetnoot1354 Alleen in het middendeel vaart hij een wat eigen koers. Zo wil Marot de geliefde berispen als ze zonder meer ja zegt (vs. 4), terwijl Spiegel zegt dat hij daarmee niet tevreden zou zijn (vs. 4). Vervolgens is Spiegel (vs. 5) meer geserreerd dan Marot (vs. 5-6) waar het gaat om de te verwaarlozen kwelling die een ‘nee’ voor hem zou betekenen. Anderzijds ontbreekt bij Marot de wens van de ik-figuur dat de geliefde naar hem zou willen luisteren (Spiegel, vs. 6). Buisman Jr. heeft bij zijn bespreking van deze bron voor dit gedicht van Spiegel al gewezen op een, veel vrijere, vertaling van Lucas d'Heere naar dezelfde bron. Deze versie verscheen voor het eerst in 1565 in diens Den hof en boomgaerd der poësien.Ga naar voetnoot1355 Het is deze versie die, behoudens wat verschillen in spelling, voorkomt in het Roemer Visscher-gedeelte van Horatius' Satyrae (Ep) en in T'loff vande mutse (Lm), maar die uiteindelijk uit de Brabbeling geweerd werd. Deze versie behoort dan ook niet tot het oeuvre van Roemer Visscher, maar van Lucas d'Heere.Ga naar voetnoot1356 | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 199; Br1 p. 298 [= 199] | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 106-107. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreSp.[1].39 is een thematisch verwant gedicht over het ‘nee’ van de geliefde. Het volgende gedicht (Sp.[1].22) toont de gevolgen wanneer de aanbedene niet meteen op de verzoeken van haar aanbidder ingaat en hem in het onzekere laat over wat ze nu eigenlijk wil. | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaVrijere bewerkingen naar dezelfde bron bevinden zich in Ep en Lm. Ze zijn echter niet van de hand van Roemer Visscher, maar toe te schrijven aan Lucas d'Heere (zie alhier Lm.1.84). | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].22Tweeregelig gedicht waarin de ik-figuur zich op een speelse manier afvraagt wat Griet nu eigenlijk wil als ze tegelijkertijd wel en niet wil. Het gedichtje sluit thematisch goed aan bij het voorafgaande, waarin de ik-figuur zijn geliefde adviseert om zijn wensen niet meteen te honoreren.
Het gedichtje sluit nauw aan bij epigram 3.90 van Martialis,Ga naar voetnoot1357 waarin eenzelfde spel voorkomt met het wel of niet willen van de geliefde (‘vult et non vult’), gekoppeld aan de onzekerheid over wat ze zelf nu werkelijk wil. Spiegel bracht wel nog een speelse variant aan in het spel met al dan niet willen door op een intrigerende manier te openen met ‘T'is of, t'is an’. Voor een dergelijke frase biedt de tekst van Martialis geen enkel aanknopingspunt. Bovendien vernederlandste Spiegel de naam van de aanbedene door van Galla een oerhollandse Griet te maken, een naam die prachtig rijmt met het cruciale ‘niet’ van al dan niet willen.
De varianten vertonen in de redacties Lm en Br1 in vers 1 een opvallende overeenkomst bij een foutieve interpunctie: ‘an,;’, die in Br2 hersteld werd. Deze anomalie kan eigenlijk geen puur toeval zijn. Ze moet het gevolg zijn van het gebruik van het tekstmateriaal van Lm bij het zetten van Br1. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 199; Br1 p. 298 [= 199]; Lm p. 132 (2R2v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreThematisch verwant aan het voorafgaande gedicht (Sp.[1].21) waarin het verzoek van de aanbidder aan de geliefde om niet al zijn wensen meteen in te willigen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].23Gedicht van twee strofen met als centrale gedachte dat het niet aan te raden is om te beminnen als men niet op gelijke voet wederliefde ontvangt. In de eerste strofe betrekt de ik-figuur dat uitgangspunt op zichzelf, in de tweede wordt het als een algemene les geformuleerd. Wanneer men die stelregel laat varen, zal iemand slechts verdriet ten deel vallen.
Het gedicht is een vrij getrouwe weergave van chanson 21 uit L'Adolescence clementine van Marot.Ga naar voetnoot1358 Alleen bij het begin van de tweede strofe (vs. 5-6) wijkt Spiegel iets af. De ik-figuur bij Marot stelt daar dat iedereen er verstandig aan doet om precies zoals hij te handelen. Die frase ontbreekt bij Spiegel, want hij formuleert de hele tweede strofe alleen in algemene termen. In plaats daarvan voegt hij de overweging toe dat iedereen die zich op het liefdespad wil begeven er baat bij heeft om van tevoren goed na te denken. Daarnaast hanteert Spiegel in de eerste vier versregels een ander rijmschema (Spiegel gekruist; Marot omarmend) | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 199; Br1 p. 298 [= 199] | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].24Gedicht waarin de ik-figuur zich uitspreekt voor het hanteren van de juiste maat bij het liefhebben. Eigenschappen als onbetrouwbare wispelturigheid en halsstarrigheid, verduidelijkt aan de hand van enkele voorbeelden van liefdesaffaires met desastreuze gevolgen, vallen buiten de juiste maat en leiden tot verachting en ellende. Buisman Jr. stelt naar aanleiding van dit gedicht dat Spiegel zelfs diegene prijst die ‘maet int minnen houwen can’ (vs. 11).Ga naar voetnoot1359 Enige nuancering is echter op haar plaats. Spiegel bepleit hier matigheid in zoverre men zich niet overgeeft aan excessen als wispelturigheid en halsstarrigheid met alle rampzalige gevolgen van dien. Wanneer men echter op de juiste wijze weet lief te hebben dan zal Spiegel zeker de visie van Visscher elders in de Brabbeling (Q.3.10) onderschreven hebben dat men zijn lief juist niet matig maar bovenmatig moet beminnen.Ga naar voetnoot1360 | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2 p. 199; Br1 p. 298 [= 199] | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreSp.[1].14 gaat in op de matigheid bij de keuze van een lief. | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaDe matigheid in relatie tot de liefde komt ook aan de orde in Q.3.10. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].25Gedicht waarin de ik-figuur vertelt dat hij in de meimaand bij de barbier kwam, juist op het moment dat die zijn aanbedene aan het aderlaten was. Hij vroeg aan de barbier waarom hij haar dat warme bloed ontnam, terwijl zijn geliefde al zo kil was, zoals hij, de ik-figuur, heeft moeten ervaren. Volgens de barbier pleegde hij juist een goede ingreep. Hij ontnam haar het bloed dat haar weerbarstig maakte om in plaats daarvan, in de melodieuze meimaand, lieflijk en opgewekt bloed te kunnen verkrijgen. De ingreep had geholpen, want het behandelde meisje kreeg zin in het minnekozen. De ik-figuur had echter pech. Zijn aanbedene was helaas niet in hem geïnteresseerd.
Het gedicht is een vrij getrouwe navolging van epigram 1.56 van Marot.Ga naar voetnoot1361 Toch doen zich wat kleinere verschillen voor. Bij Spiegel blijft de aanbedene anoniem, terwijl het bij Marot om een dame gaat die verbonden is aan het hof van Marguerite de Navarre.Ga naar voetnoot1362 Deze laatste gaat dan ook niet naar de barbier om zich te laten aderlaten, zoals de aanbedene bij Spiegel, maar naar haar arts (vs. 2). Beide gedichten verschillen daardoor in atmosfeer. Bovendien gebruikt Spiegel twee versregels meer dan Marot (twaalf in plaats van tien).Ga naar voetnoot1363 Hij leidt het geheel iets uitvoeriger in dan Marot en besteedt ook wat meer woorden aan de pijn en het verdriet ondervonden door de ik-figuur vanwege het ontoeschietelijke optreden van zijn aanbedene (Marot vs. 4; Spiegel vs. 5-6). Om nog een ander verschil te noemen: de reactie van de aderlater jegens de ik-figuur wijkt nogal af. Bij Marot (vs. 5) kondigt hij aan hem tevreden te gaan stellen, terwijl hij bij Spiegel (vs. 7) plompverloren debiteert dat de ik-figuur niet wijs is. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 200 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 105 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].26Anekdotisch gedicht over de discussie tussen bruidegom en bruid bij het begin van de eerste huwelijksnacht. De bruid vraagt haar man het zachtjes aan te doen. Ze is bang dat hij haar pijn zal doen bij het liefdesspel en sputtert tegen. Volgens de bruidegom zal hij haar geen pijn doen en ter verdere geruststelling steekt hij zijn vinger in haar mond - een zeer doorzichtig parallelbeeld voor de coïtus. Als hij haar pijn doet dan mag ze zo hard als ze wil op zijn vinger bijten. Daarop stemt ze toe en hij gaat meteen aan de gang. Na afloop vraagt hij haar of hij zich goed van zijn taak gekweten heeft. Uit de antwoorden van de bruid dat het een prima idee was en dat ze hem niet gebeten heeft kan de bruidegom vervolgens afleiden dat een en ander naar wens was.
Het gedicht is een vrij getrouwe navolging van epigram 1.44 van Marot,Ga naar voetnoot1364 met dien verstande dat Spiegel net als in het voorafgaande gedicht (Sp.[1].25) voor zijn versie niet tien maar twaalf versregels gebruikte.Ga naar voetnoot1365 Daardoor kon hij zijn bewerking wat uitvoeriger inleiden met de mededeling dat de bruidegom rond middernacht uitziet naar het liefdesspel met zijn bruid, die op haar beurt bang is en tegensputtert. Marot daarentegen valt meteen met de deur in huis met het gegeven dat de bruidegom zijn bruid geruststelt. Daarna volgen beide versies hetzelfde patroon met hier en daar een klein verschil. Het meest opvallende doet zich voor in de vraag van de bruidegom. Bij Marot (vs. 8) vraagt hij of hij zijn bruid heeft pijn gedaan; bij Spiegel (vs. 10) of hij goed zijn best heeft gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 200 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Correctie
| |||||||||||||||||||||||||||||
EditieFoncke, ‘Een epigram van Clément Marot’, p. 498-499Ga naar voetnoot1366 | |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurFoncke, ‘Een epigram van Clément Marot’ | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].27Gedicht over de liefdesgod Cupido die zowel hemel, vagevuur als hel in zijn macht blijkt te hebben. Een en ander hangt samen met de omstandigheden waarin minnaars door zijn toedoen verkeren.
Dit gedicht volgt vrij nauwgezet het patroon van epigram 2.60 van Marot, maar Spiegel brengt wel eigen accenten aan.Ga naar voetnoot1367 Opvallend is het verschil in opening van beide gedichten. Marot bericht vrij uitvoerig (vier versregels) over de drie gebieden die de kleine liefdesgod in zijn macht heeft. Spiegel deelt dat heel geserreerd in de eerste twee versregels mee en komt vervolgens met een uitweiding die bij Marot ontbreekt. Hij geeft aan (vs. 3-4) in welke omstandigheden Cupido de minnaars in zijn verschillende rijken in bedwang houdt. Overigens noemt Marot Cupido niet met name maar hij omschrijft hem (vs. 1). Het vervolg van de twee gedichten loopt parallel. Van Marots opdracht van zijn gedicht aan Nicolaus Borbonius (1503-na 1546) is bij Spiegel vanzelfsprekend niets terug te vinden. Marot was bevriend met deze Neolatijnse dichter en aanhanger van de Reformatie. Overigens wordt Borbonius in T'Loff vande mutse genoemd als een van de bronnen voor Visschers vertalingen.Ga naar voetnoot1368 Marots verzuchtingen over de macht van de kleine liefdesgod lijken bovendien te refereren aan zijn eigen levenservaringen, en dan met name zijn te hooggegrepen liefdesaspiraties die in het gedicht aan de hel gerelateerd worden (vs. 9-10).Ga naar voetnoot1369 Deze invalshoek ontbreekt bij Spiegel maar verklaart wel waarom in diens gedicht specifieke noties als ‘hooch begeeren’ en ‘cleyn vermoghen’ (vs. 11) voor de minnaar de hel betekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 200 Het gedicht werd, anoniem, ook opgenomen in de tweede, zeer gewijzigde uitgave van de bundel Thronus Cupidinis (1618). Van deze bundel verscheen in Roemer Visschers sterfjaar 1620 een nagenoeg identieke derde druk, behoudens enkele verbeterde drukfouten.Ga naar voetnoot1370 De tekst van Spiegels gedicht is identiek aan die in Br2/1, op een enkele variant in spelling en interpunctie na. Spiegels gedicht functioneert in Thronus Cupidinis als bladvulling. Het staat namelijk op de laatste lege bladzijde tussen de afdeling ‘Emblemata amatoria’ en de daarop volgende afdeling, zonder zelf een embleem te zijn. Dat probleem werd ondervangen door het gedicht van het opschrift ‘Epigramma’ te voorzien. Omdat de ruimte op die éne bladzijde beperkt was, werd de Franse brontekst niet als pendant opgenomen. Bij veel andere vertaalde gedichten in deze bundel gebeurde dat wel. | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].28De ik-figuur richt zich tot zijn aanbedene, vol tevredenheid over de kussen die ze hem gegeven heeft. Dat mag ze wel honderd keer per dag doen! Hij grijpt deze kans aan en verzoekt haar hem als minnaar in haar gunst te aanvaarden. Mocht ze hem toch afwijzen, dan kan hij in elk geval zeggen dat hij door groot geluk - haar kussen dus - in de ellende geraakt is.
Dit gedicht is gebaseerd op epigram 2.52 van Marot.Ga naar voetnoot1371 Spiegel volgt dat tamelijk getrouw, maar absoluut niet slaafs. Hij gebruikt één versregel meer dan Marot en brengt opvallende eigen accenten aan. In de eerste plaats is hij uitvoeriger in de complimenten van de ik-figuur. Voor vers vier ontbreekt in dat opzicht bij Marot het equivalent. Ook de eventuele afwijzing door de aanbedene (Spiegel vs. 7) wordt bij Marot slechts impliciet gesuggereerd. Het belangrijkste verschil doet zich voor aan het einde van het gedicht. Marot legt daar de geliefde woorden in de mond, terwijl bij Spiegel de ik-figuur zelf spreekt. Dat heeft gevolgen voor wat er gezegd wordt. De geliefde bij Marot zou kunnen zeggen dat ze haar aanbidder door een zoete kus voor eeuwig tot een gemartelde gemaakt heeft. Bij Spiegel becommentarieert de ik-figuur de consequenties vanuit zichzelf. Door een groot geluk is ellende tot hem gekomen.
De redactionele variant in vers 2 in Br1 doet meer recht aan de oorspronkelijke Franse tekst door het twee keer voorkomende ‘bien’ op beide plaatsen met ‘wel’ te vertalen. In Br2 is het eerste ‘wel’ achterwege gelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 201 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].29Anekdotisch gedicht waarin de ik-figuur een dialoogje weergeeft tussen een eerbaar meisje en een blijkbaar niet al te welgemanierde vrijer die ze het liefste ver van zich vandaan zou zien. Ze maakt hem dat duidelijk door middel van een slimme vraag. Ze wil van hem weten welk beest men over 't algemeen als het grootste beschouwt. Volgens de vrijer is dat de olifant. Vervolgens spreekt het meisje de vrijer als ‘Olifant’ aan - daarmee aangevend dat ze hem als een groot beest beschouwt - en spoort hem aan haar alleen te laten.
Dit gedicht is gebaseerd op epigram 1.64 van Marot.Ga naar voetnoot1372 Waar Spiegel regelmatig iets meer versregels dan Marot gebruikt, is hij hier juist met twee regels minder tevreden geweest.Ga naar voetnoot1373 De pointe van dit epigram neemt Spiegel over, maar in het begin legt hij enkele andere accenten dan Marot. Spiegel laat de titel achterwege die bij Marot al meteen duidelijk maakt dat het over een opdringerig iemand gaat. In het gedicht zelf deelt Marot dat nog eens mee (vs. 3). Bij Spiegel ontbreekt dat gegeven. Bij hem vernemen we alleen dat het meisje de vrijer liever niet in haar nabijheid heeft en hem bij voorkeur meer dan zes mijlen van zich vandaan zou zien. Voor de vermelding van die verre afstand is bij Marot geen aanknopingspunt te vinden. Bovendien presenteert Marot het meisje waar het om gaat zeer neutraal, met alleen het onbepaalde lidwoord ‘une’ (vs. 1). Spiegel op zijn beurt geeft haar een duidelijk karakter: ‘een Meysken reene’ (vs. 1). De anekdote komt, maar in een heel andere setting, voor in de Facetiae van de Italiaanse humanist Giovanni Francesco Poggio Bracciolini (1380-1459), een verzameling amusante vertellingen.Ga naar voetnoot1374 Bij Poggio gaat het niet om een meisje dat van een opdringerige vrijer af wil, maar om Dante die in een kerk in Sienna zit te mediteren en daar door iemand lastig gevallen wordt die hem iets wil vragen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 201; Lm p. 133 (2R3r) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].30Gedicht waarin de ik-figuur stelt dat hij alleen maar praten geen vrijen kan noemen. Hij gebruikt daarvoor een paar vergelijkingen met als belangrijkste die met de valk. Als die, hoe fraai hij ook is, zijn meester geen buit brengt, dan stelt hij niks voor. Daarom spoort de ik-figuur Cupido aan om hem en zijn makkers buit te bezorgen. Zo niet, dan moet Cupido maar in zijn eentje de meisjes het hof gaan maken.
Epigram 1.71 van Marot ligt aan dit gedicht ten grondslag, maar voor zijn versie gebruikt Spiegel één versregel minder dan Marot.Ga naar voetnoot1375 Hij volgt zijn bron redelijk getrouw, maar met hier en daar een eigen geluid. Zo begint Spiegel minder uitvoerig dan Marot. Deze laatste zegt expliciet dat praten zonder dat het iets oplevert geen ‘omgang hebben met’ genoemd kan worden (vs. 1-2), terwijl Spiegel niet nader toelicht waarom alleen maar praten geen vrijen mag heten (vs. 1). Spiegels tekst begint daardoor suggestiever en voor de lezer meer intrigerend. Een belangrijk verschil zit in de uitwerking van de vergelijking met de valk. Bij Spiegel (vs. 4-7) functioneert die als voorbeeld om aan te geven dat iets pas werkelijk waarde heeft wanneer het oplevert wat ervan verwacht mag worden. Marot benadert het beeld van de valk anders (vs. 5-7). Op de allereerste plaats noemt hij geen specifieke roofvogel door te volstaan met de zeer algemene aanduiding ‘vogel’ (‘L'oyseau’, vs. 5). Verder treedt de ik-figuur zelf op in de hoedanigheid van valkenier, terwijl die bij Spiegel geen enkele relatie met de valk heeft. Bij Marot ontbreekt ook elke notie dat een roofvogel er pas toe doet als hij buit meebrengt. Hier wordt de vogel juist gepresenteerd als iets dat zijn meester tevreden stelt, namelijk met zijn vlucht. Die tevredenheid zal gebaseerd zijn op de buit die de vogel dan meebrengt, maar die overweging is slechts impliciet aanwezig. In het verlengde van de vergelijking met de roofvogel, die dus buit meevoert, volgt bij Marot dan de aansporing tot Amour - de naam Cupido komt bij Marot niet voor - om eveneens voor buit te zorgen. De positieve relatie tussen de roofvogel en Amour benadrukt Marot andermaal door Amour zelf eveneens een mooie vogel vanwege zijn vleugels (‘bel oyseau par les aesles’, vs. 8) te noemen. Bij Spiegel had die kwalificatie geen zin en ze blijft dan ook achterwege. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 201 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].31Monoloogje waarin de ik-figuur zich rechtstreeks tot twee vrienden richt. Hij reageert op een vraag van hun kant waarom hij zich zo zelfbewust opstelt. Dat is omdat Giert gezegd heeft dat zij hem, de ik-figuur, van hun drieën het meeste bemint. De vrienden zouden daar tegenin kunnen brengen dat Giert dat voor de grap zei. De spreker erkent dat, maar wil er niet van weten. In dat geval zou hij namelijk zijn blijdschap kwijtraken.
Deze monoloog is een vrij getrouwe weergave van epigram 1.55 van Marot. Het rijmschema en het aantal versregels komen overeen en ook inhoudelijk doen zich weinig verschillen voor.Ga naar voetnoot1376 Het belangrijkste verschil betreft de atmosfeer van het gedicht die bepaald wordt door de eigennaam van het meisje (vs 2). Bij Marot is dat de chic klinkende Heleine, bij Spiegel de meer volkse Giert. Een en ander heeft te maken met het feit dat Marots gedicht gerelateerd is aan zijn eigen biografie. Hij richt zich tot twee van zijn vrienden, genoemd in de titel van het gedicht, die verbonden waren aan het hof van Marguerite de Navarre. De dame in kwestie was zeer waarschijnlijk Hélène de Tournon. Zij bekleedde een hoge functie aan dat hof.Ga naar voetnoot1377 Doordat zijn versie niets met enig biografisch gegeven van doen had, kon Spiegel een willekeurige doorsneenaam kiezen en zodoende zijn bewerking een veel algemener en alledaagser karakter geven. Een paar kleine verschillen doen zich verder voor. Bij Marot zeggen de vrienden niet alleen dat het om een grapje ging maar ook dat de ik-figuur bedrogen is (‘je suis deceu’, vs. 6). Die laatste constatering ontbreekt bij Spiegel. In de voorlaatste regel gebruikt Spiegel twee maal het werkwoord ‘weten’ en legt op die manier extra nadruk op het feit dat de ik-figuur zich bewust afsluit voor het inzicht dat er een grapje met hem is uitgehaald. Marot gebruikt daar twee verschillende werkwoorden, ‘weten’ en ‘geloven’ (‘sçay’ en ‘croyre’). | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 201 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 202 | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].33Smeekbede van de ik-figuur tot zijn blijkbaar nogal afhoudende aanbedene om zich wat toeschietelijker jegens hem te betonen. Uiteindelijk komt het erop neer dat zij de beschikking heeft over zijn leven of dood. Inhoudelijk maakt het gedicht een wat geforceerde indruk. Dat wordt veroorzaakt door de gekunstelde rijmvorm die Spiegel hier toepast, die van het ketendicht waarbij het laatste woord van een versregel door middel van kettingrijm rijmt op het eerste woord van de volgende versregel.Ga naar voetnoot1378 Als extraatje heeft Spiegel er bovendien voor gezorgd dat de rijmende woorden of woorddelen steeds identiek zijn.
In vers acht doet zich een redactionele variant voor: ‘noch’ (Br2), ‘doch’ (Br1). Binnen de context lijkt ‘doch’ iets beter te voldoen, maar omdat beide varianten een goede zin opleveren is er in Br2 geen correctie uitgevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 202 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].34Volgens de ik-figuur is hij niet in staat om het vrijen met zijn liefste naar waarde te prijzen. In haar nabijheid vliegt de tijd. Praten met anderen ervaart hij als een beproeving, maar bij haar vloeien de woorden uit zijn mond. Hij zou wel honderd jaar, stoeiend als verliefden, met haar om willen gaan en dan nog zou het scheiden hem zwaar vallen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 202 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Correctie
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].35De ik-figuur overweegt dat degene die in één persoon alle deugdzaamheid en bevalligheid verenigd wil zien, naast een lieflijk gezicht dat menigeen verblijdt en ook in angst houdt, dat die zijn aanbedene moet komen bekijken. Hij zal ervaren hoe de boog van Cupido zowel verwondt als heelt én ook droef of vrolijk stemt. Wanneer hij de ware aard van die aanbedene doorziet zal hij diegene gelukkig prijzen die haar bemint en het hof maakt, maar veel meer nog degene die deze aanbedene zélf haar liefde wil geven.
Dit sonnet is, net als ‘tuyter’ 17 van Visscher, gebaseerd op sonnet 63 uit het Premier Livre des Amours van Ronsard.Ga naar voetnoot1379 Het sonnet als zodanig verscheen voor het eerst in 1552.Ga naar voetnoot1380 Deze vroege versie verschilt in de verzen 11-14 aanzienlijk van die in de laatste tijdens Ronsards leven verschenen editie van diens Oeuvres (1584).Ga naar voetnoot1381 Spiegel sluit net als Roemer Visscher (Tu.17) voor zijn bewerking aan bij die vroegste redactie, die hij redelijk getrouw volgt. Een opvallend verschil is dat Spiegel reeds ten aanzien van de geliefde tegenstrijdige capaciteiten zoals verwonden en genezen (vs. 6-7) ter sprake brengt, terwijl Ronsard - en in zijn kielzog ook Visscher - die hoedanigheden alleen aan de god van de liefde toekent (Ronsard vs. 9-10; Visscher vs. 9-10). Het grootste verschil zit echter aan het einde van het sonnet als ter sprake komt wie zich in relatie tot de uitgelezen dame het gelukkigste mag noemen (vs. 14). Bij Ronsard is dat degene die uit liefde voor haar sterft. Spiegels visie is, net als die van Visscher, heel wat minder dramatisch: voor hem is dat degene aan wie deze dame zelf haar liefde schenkt. Naast Spiegel en Visscher (Tu.17) heeft ook Jan van der Noot dit sonnet van Ronsard vertaald.Ga naar voetnoot1382 Van der Noots versie is de vroegst gepubliceerde. Ze verscheen in diens oudste dichtbundel Het Bosken (1570-1571). Opvallend is dat al deze drie bewerkingen aan het einde een zelfde inhoudelijk verschil ten opzichte van Ronsard laten zien. Van der Noot prijst degene gelukkig die zo'n vat vol eer en deugd aanschouwen mag, maar degeen die haar bovendien mag trouwen noemt hij zalig. Ook bij Visscher is het kijken naar haar een bron van geluk, maar het gelukkigste is hij die van de aanbedene een goede kans krijgt. Spiegel op zijn beurt stelt dat wie haar bemint en het hof maakt gelukkig is, maar gelukkiger is degene die zij zelf wil beminnen. Zo'n overeenkomst kan geen toeval zijn. Waarschijnlijk hebben Visscher en Spiegel zich bij hun bewerking van het sonnet van Ronsard eveneens laten inspireren door de vertaling met die opvallende positieve afwijking aan het einde, gemaakt door Van der Noot. Aan deze dichter wijdde Visscher een lofdicht (Lm.3.111). Visscher en Spiegel zullen die variant een meer bevredigende oplossing hebben gevonden dan de zo negatieve afronding in de brontekst, waar uit liefde gestorven wordt. Anders valt die opvallende overeenkomst aan het slot tussen deze drie vertalingen eigenlijk niet goed te verklaren. Van verdere significante invloed van de tekst van Van der Noot op die van Visscher en Spiegel is geen sprake. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 203 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurFoncke, ‘Aan wie de kroon?’, p. 816-821 | |||||||||||||||||||||||||||||
BronGa naar voetnoot1383
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ronsard Premier Livre des Amours sonnet 63 (vs. 11-14, redactie 1584, ter vergelijking)Puis il dira, Quelle estrange nouvelle!
Du ciel la terre empruntoit sa beauté,
La terre au ciel a maintenant osté
La beauté mesme, ayant chose si belle.
| |||||||||||||||||||||||||||||
Van der Noot Het bosken (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1385
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaTu.17 is een vertaling van hetzelfde sonnet van Ronsard. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].36Gedichtje over ene Goris die zegt 's avonds altijd te vasten als hij niet uitgenodigd is. Dat wordt vervolgens, met het nodige cynisme, gekwalificeerd als een verstandige manier van doen: niet eten tenzij men ergens als gast is uitgenodigd. Met andere woorden: Goris misbruikt de gastvrijheid van anderen.
Als bron voor dit gedicht heeft epigram 5.47 van Martialis gediend,Ga naar voetnoot1386 maar in tegenstelling tot Visscher in diens bewerking van dezelfde tekst (Q.1.19) is Spiegel er niet in geslaagd de pregnante formulering van Martialis te handhaven waardoor de pointe wat van haar scherpte verliest. Bij Spiegel verklapt de hoofdpersoon zelf - in dit geval Goris - al meteen dat hij altijd vast tenzij hij ergens uitgenodigd wordt. Bij Martialis en ook Visscher vertelt hij alleen dat hij nooit thuis eet, waarna pas in het aanvullend commentaar de ware toedracht blijkt: wanneer hij niet uitgenodigd wordt, eet de hoofdpersoon niet. Ook het aspect van het zweren - wel aanwezig bij Martialis en Visscher - heeft Spiegel niet overgenomen. Het bijzondere aan de versie van Visscher is dat de dichter zich daar voor de verklarende pointe tot een met name genoemde persoon richt, te weten Heyndrick. Het ligt toch wel zeer voor de hand dat hij met deze voornaam een knipoog gaf aan zijn vriend Spiegel op een moment dat ze beiden, waarschijnlijk als een gezamenlijk initiatief, aan een vertaling van dit epigram van Martialis zaten te werken. Andere zestiende-eeuwse bewerkingen van hetzelfde epigram van Martialis zijn van de hand van Janus Secundus en Marot, maar geen van beide lijkt invloed te hebben gehad op de vertalingen van Spiegel en Visscher. Het tweeregelige epigram van SecundusGa naar voetnoot1387 komt eigenlijk niet in aanmerking want het beperkt zich tot de vraag waarom ene Posthumus buiten de deur eet. Hij blijkt dat te doen om niet thuis te hoeven eten. Bij Secundus ontbreekt dus een cruciaal element als het uitgenodigd worden door een ander. Ook de tekst van Marot als mogelijk model lijkt onwaarschijnlijk,Ga naar voetnoot1388 omdat deze wijdlopiger is dan die van Martialis (zes versregels) en daardoor diens pregnantie mist. De versies van zowel Spiegel als Visscher sluiten in dat opzicht dichter bij de tekst van Martialis zelf aan. Hoewel we te maken hebben met de bewerking van een klassiek epigram, moet de inhoud ervan voor Spiegels tijdgenoten zeer vertrouwd zijn geweest. Uit het in 1624 bijgehouden dagboek van de Haagse schoolmeester en weduwnaar David Beck valt op te maken dat hij met enige regelmaat en vanzelfsprekendheid bij familie of bekenden de maaltijd gebruikte of, zoals hij het zelf noemt, ‘op de portie’ was.Ga naar voetnoot1389 | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 203 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 104-105 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||
Marot Épigr. 4.20 (ter vergelijking)
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaEpigram 5.47 van Martialis werd ook door Visscher bewerkt (Q.1.19). | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].37De aangesprokene in dit gedicht, Mouris, krijgt een aantal weinig vleiende kwalificaties te horen. Ze hebben van doen met bedrieglijke praktijken of werden daar, zoals in het geval van de genoemde advocaat en koopman, in Spiegels tijd toch al snel mee geassocieerd. Het verbaast de spreker dan ook dat de aangesprokene - ondanks al dat bedrog dus - niet rijk is.
Het gedicht is een, vrij getrouwe, navolging van epigram 11.66 van Martialis.Ga naar voetnoot1390 Na een opsomming van negatieve hoedanigheden vraagt de spreker zich verbaasd af waarom de aangesprokene dan geen geld heeft. Martialis' epigram werd overigens ook door Visscher bewerkt (Q.1.55). Tussen deze drie versies bestaan enkele kleine verschillen. Zo blijft de aangesprokene bij Roemer Visscher anoniem, terwijl deze bij Martialis Vacerra heet en bij Spiegel Mouris. Martialis volstaat met zes slechte kwalificaties, Spiegel noemt er acht en Roemer zelfs tien. Twee hoedanigheden uit de versie van Martialis komen wegens hun uitgesproken karakter noch bij Visscher noch bij Spiegel terug. Het betreft de fellator (iemand die pijpt) en de lanista (gladiatorenbaas). Hoewel er zich bij Roemer Visscher en Spiegel wat verschillen tussen de slechte kwalificaties als zodanig voordoen, zijn ze in wezen allemaal van een zelfde karakter. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 203 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaEen zeer verwante bewerking naar Martialis 11.66 in Q.1.55. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].38De ik-persoon klaagt erover dat liefde en dood tegen hem strijden. De liefde heeft hem een mooi meisje doen beminnen, maar de wrede dood heeft haar gehaald. De liefde heeft hem van zijn verstand beroofd en de dood ontnam hem zijn geliefde.
Dit gedicht van Spiegel is eerder ook al in de Brabbeling opgenomen, en wel onder de ‘quicken’. Het wordt daar gepresenteerd als een vertaling van Spiegel van een anonieme Franse brontekst die daar eveneens is afgedrukt (Q.7.50-51). Die Franse tekst bevat enkele elementen, zoals een identieke beginregel en overeenkomstige thematiek, uit de eerste strofe van chanson 6 uit L'Adolescence clementine van Marot. Tegelijkertijd zijn de verschillen zodanig dat het de vraag is of we hier met een onbekende variant van Marot zelf van doen hebben of dat iemand anders zich door deze strofe heeft laten inspireren tot een eigen versie. In elk geval is de Franse tekst uit de Brabbeling in die vorm niet bewaard gebleven in het gedrukte corpus teksten van Marot. Het is dan ook zeer onzeker of Spiegels bron aan Marot mag worden toegeschreven.Ga naar voetnoot1391 Spiegels vertaling van de anonieme Franse bron is vrij getrouw, al formuleert hij wat uitvoeriger. Zo geeft hij in vers 2 drie varianten voor het klagen van de ik-persoon. En in de verzen 5-6 voegt hij toe dat de dood tot zijn verdriet de geliefde heeft weggenomen, waar zijn brontekst met de feitelijke mededeling volstaat. Behoudens wat varianten in spelling en interpunctie is de tekst van Spiegel identiek aan die in Q.7.51. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 203; idem p. 102 (Q.7.51) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 105-106 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||
Marot L'Adolescence clementine chanson 6, strofe 1 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1392Amour, et Mort m'ont faict oultrage.
Amour me retient en servage,
Et Mort (pour accroistre ce dueil)
A prins celluy loin de mon oeil,
Qui de pres navre mon courage.
| |||||||||||||||||||||||||||||
VariaVertaling van de Franse brontekst in Q.7.50. Tevens nagenoeg identiek aan Q.7.51. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].39Gedicht waarin de ik-figuur reflecteert over een afwijzend ‘nee’ waarmee een aanbedene haar minnaar pijn doet. Tegelijkertijd kan het hem echter ook verblijden, wanneer het namelijk met een lachje gepaard gaat. Dan toont ze haar goede aard en zo wordt het bewijs geleverd dat het hart nog niet hoeft te menen wat de tong zegt.
Het gedicht is een tamelijk getrouwe bewerking van epigram 3.84 van Marot.Ga naar voetnoot1393 Ook Roemer Visscher vervaardigde daarvan een eigen versie (Q.2.44). Tussen beide bewerkingen doen zich wat verschillen voor.Ga naar voetnoot1394 Spiegel stelt net als Marot het fenomeen in het algemeen aan de orde, terwijl Roemer Visscher daarover uitweidt in een rechtstreekse benadering van de aanbedene. Daarnaast vervangt Spiegel het element van de ogen door een lachje, waar Visscher blijft aansluiten bij de tekst van Marot. Wel gebruiken ze beiden dezelfde slotregel, een destijds bekende spreekwoordelijke uitdrukking.Ga naar voetnoot1395 Een dergelijke opvallende overeenkomst duidt er eens te meer op hoezeer Spiegel en Visscher in onderling overleg bronnen bewerkten.
De redactie Lm heeft in vers 5 ‘soet’, terwijl Br2/1 op dezelfde plaats ‘goet’ heeft. Beide varianten leveren een correcte zin op. Waarschijnlijk is bij het persklaar maken van Br2/1 tot de variant ‘goet’ besloten om een herhaling van ‘soet’ als rijmwoord te voorkomen (‘versoet’ // ‘soet’, Lm vs. 4-5). | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 204; Lm p. 131-132 (2R2r-v) | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurBuisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 103-104 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreSp.[1].21 is een thematisch verwant gedicht over het ‘nee’ van de geliefde. Het volgende gedicht (Sp.[1].40) is gewijd aan een definitief ‘nee’ van de geliefde. | |||||||||||||||||||||||||||||
VariaEen bewerking naar dezelfde bron is te vinden in Q.2.44. In T'Loff van de mutse is Spiegels versie opgenomen en niet die van Roemer Visscher. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].40De ik-figuur richt zich tot zijn aanbedene die weigert zijn gevoelens te beantwoorden. Het is voor hem aanleiding om zelf ook van een en ander afstand te nemen. Als hij nog enige hoop gekoesterd had, dan was hij wel bij haar gebleven. Hij geeft haar toestemming om een ander als geliefde te nemen en hem trouw te beloven. Ten afscheid verzucht hij dat zijn hart vol was van liefde voor haar en dat een ander die haar minder liefheeft nu misschien meer van haar zal ontvangen.
Dit gedicht is gebaseerd op chanson 34 uit L'Adolescence clementine van Marot.Ga naar voetnoot1396 Spiegel volgt de grote lijn van dit chanson, maar legt eigen accenten.Ga naar voetnoot1397 Bij Marot is de ik-figuur van plan zich als een kluizenaar terug te trekken in de woestijn (vs. 2), waar Spiegel volstaat met de neutrale formulering om ergens afstand van te nemen. Vervolgens gaat die kluizenaar bij Marot bidden dat, in het geval dat een ander haar dient, deze haar net zo als hij eer zal bewijzen (vs. 3-4). Spiegel kiest hier een andere invalshoek en blijft zich tot de aanbedene zelf richten. De notie dat de ik-figuur nog was gebleven als er van enige hoop sprake was geweest ontbreekt bij Marot. Het gebed van de kluizenaar bij Marot vervangt Spiegel door toestemming aan de aanbedene om een ander als geliefde te kiezen. De afsluitende pointe dat een ander die haar minder bemint misschien meer van haar zal ontvangen komt bij beide dichters voor. Bij Marot ontbreekt echter de nadrukkelijke mededeling dat het hart van de ik-figuur vol was van liefde voor zijn aanbedene (Spiegel vs. 8). | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 204 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreHet voorafgaande gedicht (Sp.[1].39) is eveneens gewijd aan het ‘nee’ van de geliefde, zij het dat het daar minder definitief van aard is. De drie volgende gedichten (Sp.[1].41-43) hebben als centraal thema een positieve opstelling van de aanbedene en de reactie van haar aanbidder daarop. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].41De ik-figuur verhaalt, na een korte introductie, in de directe rede dat zijn aanbedene onlangs te kennen heeft gegeven dat ze overweegt hem ter wille te zijn door hem lief te gaan hebben. Vervolgens citeert hij zijn eigen antwoord op dit welwillende aanbod. Hij zou de nacht dat dat werkelijkheid wordt wel behoren te vrezen omdat hij te heftig liefheeft als men hem wil beminnen.
Dit gedicht is een bewerking van het eerste van een drietal samenhangende epigrammen van Marot (2.63-65).Ga naar voetnoot1398 Spiegel heeft die alle drie vertaald en ze zijn hier in de Brabbeling in de oorspronkelijke volgorde opgenomen. Spiegels bewerking is redelijk getrouw, maar kent wat eigen accenten die niet alleen veroorzaakt kunnen zijn door het feit dat hij één versregel minder gebruikt dan Marot. Hij neemt bijvoorbeeld de uitvoeriger inleiding van Marot (vs. 3-4) niet over waarin de ik-figuur onder andere stelt dat hij de woorden van de aanbedene in zijn hart geprent heeft. Anderzijds gunt Spiegel de aanbedene twee versregels (vs. 3-4), terwijl ze er bij Marot slechts één krijgt toebedeeld (vs. 6). De weergave van het gesprek tussen beiden volgt hetzelfde patroon, maar alleen Spiegel voegt daar nog een heel concreet tijdsaspect in, ‘die nacht’ (vs. 7), waardoor zijn versie sterker de suggestie wekt van ook een fysieke bevestiging van de liefdesrelatie. Verder laat Spiegel de titel van van het gedicht achterwege, waardoor het een algemeen karakter krijgt. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 204 | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreEerste van een drietal samenhangende gedichten (Sp.[1].41-43), naar Marot, met als centraal thema een positieve opstelling van de aanbedene en de voor enig misverstand zorgende reactie van haar aanbidder daarop. De twee voorafgaande gedichten (Sp.[1].39-40) waren gewijd aan het ‘nee’ van de aanbedene. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].42Gedicht dat in de directe rede de reactie weergeeft van de aanbedene op de in het voorafgaande gedicht (Sp.[1].41) door haar aanbidder uitgesproken vrees dat haar beantwoording van zijn liefde voor haar hem in te hoge mate zou doen liefbben. Zo'n kleine liefde, riposteert zij, die met vrees gepaard gaat zorgt ervoor dat hij alles verliest waar zijn verlangen naar uitgaat. Het is voor haar aanleiding om haar instemmende woorden in te trekken. Hij ontvangt dan zijn verdiende loon. Hij vergist zich immers door vrees boven de liefde te plaatsen. Dit gedicht is een bewerking van het tweede van een drietal samenhangende epigrammen van Marot (2.63-65).Ga naar voetnoot1399 Spiegel heeft die alle drie vertaald en ze zijn hier in de Brabbeling in de oorspronkelijke volgorde opgenomen. Net als bij Marot leest de aanbedene bij Spiegel haar door vrees gekwelde minnaar in duidelijke termen de les. Alleen valt bij Spiegel slechts uit de inhoud van haar woorden af te leiden dat het gaat om een reactie op het voorafgaande gedicht, terwijl Marot de onderlinge relatie al via de titel aangeeft. De strekking van het betoog komt overeen, maar Spiegel laat de aanbedene soms wat andere accenten leggen. Bij Marot (vs. 3) voelt ze zich gedwongen om haar woorden in te trekken; bij Spiegel (vs. 3) doet ze dat omdat haar hart zeer ontsteld is. In de Franse versie (vs. 5) moet de aanbidder niet klagen als hij niet krijgt wat hij verlangt; in het Nederlands (vs. 7) krijgt hij te horen dat dat zijn verdiende loon is. Spiegel spreekt expliciet over een dwaalredenering (vs. 7), terwijl die gedachte bij Marot slechts impliciet aanwezig is. Het zijn dergelijke accentverschillen die Spiegels bewerking een eigen toon geven.
In vers 5 doet zich een redactionele variant voor. In Br2 is aldaar het persoonlijke voornaamwoord ‘u’ weggelaten. Voor de strekking van de zin heeft dat echter geen consequenties. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 204 | |||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreTweede van een drietal samenhangende gedichten (Sp.[1].41-43), naar Marot, met als centraal thema een positieve opstelling van de aanbedene en de voor enig misverstand zorgende reactie van haar aanbidder daarop. | |||||||||||||||||||||||||||||
Sp.[1].43De aanbidder weerlegt, in de directe rede, het verwijt van zijn aanbedene dat zijn liefde slechts klein is omdat hij vrees boven de liefde plaatst. Hij heeft niet gezegd dat hij vreest haar te beminnen, maar dat hij dat behoorde te doen uit angst voor te grote pijn. Vurig verlangen overwint die vrees echter en hij zou haar dermate willen beminnen dat hij zelf verdwijnt om helemaal in haar te kunnen overgaan. Zij alleen immers is al zijn genoegen.
Dit gedicht is een bewerking van het laatste van een drietal samenhangende epigrammen van Marot (2.63-65).Ga naar voetnoot1400 Spiegel heeft die alle drie vertaald en ze zijn hier in de Brabbeling in de oorspronkelijke volgorde opgenomen. Ook bij dit laatste gedicht valt bij Spiegel alleen uit de inhoud af te leiden dat het samenhangt met de twee voorafgaande. Hij gebruikt geen titel, terwijl Marot daarin expliciet aangeeft dat het gaat om een antwoord van hemzelf aan eerder genoemde dame, van wie de identiteit overigens niet bekend is.Ga naar voetnoot1401 Bij Marot gaat het derhalve om een zeer particuliere aangelegenheid, terwijl de bewerking van Spiegel door het weglaten van een specificerende titel zeer algemeen van aard blijft. Dit onderscheid zal er de oorzaak van zijn dat Spiegel voor een heel ander einde van zijn bewerking kiest. Het begin van beide versies stemt overeen. De aanbedene krijgt te horen dat ze de woorden van haar aanbidder verkeerd geïnterpreteerd heeft. Hij deed geen stellige mededeling dat hij vreesde door haar bemind te worden, maar slechts dat hij dat zou moeten doen (Marot vs. 2) of, iets minder pregnant, behoorde te doen (Spiegel vs. 3). In beide gevallen laat de aanbidder vervolgens weten dat zijn verlangen om haar in alle heftigheid te beminnen die vrees uitschakelt. Spiegel trekt die lijn door en zijn ik-figuur sluit af met de boodschap dat hij zich uit liefde helemaal in haar, die als enige zijn genoegen uitmaakt, wil verliezen. Ook bij Marot wil de ik-figuur, Marot zelf in dit geval, heftig beminnen en daardoor in beroering raken (vs. 6), maar daarna volgt een slotopmerking van geheel eigen kaliber (vs. 7-8) die bij Spiegel ontbreekt. De spreker stelt zichzelf ten voorbeeld aan zijn beminde die zijn woorden niet goed wist te duiden en nodigt haar uit om van hem te leren hoe het wel moet: wie niet in staat is om de geblinddoekte Liefde (‘Amour bendé’, vs. 7; een toespeling op de geblinddoekte Cupido als symbool voor de verblinding door liefde) goed weer te geven, die kome naar de spreker kijken om te leren hoe. | |||||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 105 [= 205] | |||||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||||
OeuvreLaatste van een drietal samenhangende gedichten (Sp.[1].41-43), naar Marot, met als centraal thema een positieve opstelling van de aanbedene en de voor enig misverstand zorgende reactie van haar aanbidder daarop. |
|