Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Raetselen.Ra.1Door de Heer der heren is ons allen iets gegeven dat we niet kunnen missen en toch zoeken mannen en vrouwen naar manieren om dat te verdrijven. Dit raadselachtige geschenk blijkt de tijd te zijn. Hadrianus Junius, voor wie Roemer Visscher een grafschrift schreef (Lm.3.110), behandelt in zijn verzameling raadsels, de als aanhangsel bij diens Emblemata gepubliceerde Aenigmata uit 1565, eveneens het verschijnsel tijd (raadsel 42). Zijn benadering is volstrekt anders dan die van Visscher. Junius stelt dat het te raden fenomeen aan iedereen in gelijke overvloed is gegeven en dat zowel de minsten als de aanzienlijksten er in gelijke mate behoefte aan hebben. Na de nuancering dat het eveneens voor de een in hoge mate en voor de ander te weinig ter beschikking staat, sluit hij vragenderwijs af met het juiste gebruik ervan. Van enige overeenkomst met Visscher is geen sprake.
De nummering van de eerste acht raadsels op pagina 126-127 is in de redactie Br1 volledig in het ongerede geraakt. De volgorde van de nummers aldaar is 14, 15, 12, 13, 11, 7, 8, 18. Het is de vraag hoe deze storende vergissing heeft kunnen ontstaan. Wellicht droegen de raadsels aanvankelijk een andere nummering en werd bij het zetten van de tekst niet opgemerkt dat de volgorde inmiddels gewijzigd was. In elk geval werd deze slordigheid in Br2 hersteld en vanaf raadsel negen is ook in Br1 de nummering correct. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 126 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 126 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieVdL 1, p. 94, 187-188 | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.3Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen over uiterlijk en functie van een voorwerp dat uiteindelijk een roemer blijkt te zijn. De cryptische omschrijvingen doen recht aan de kenmerken van een destijds geliefd type drinkglas, de roemer, dat bestond uit een bolle doorzichtige kelk, een holle open stam met noppen en vaak een voet bestaande uit gewonden draad.Ga naar voetnoot1044 In de laatste versregel (vs. 10) legt Roemer Visscher de koppeling tussen de naam voor dit type wijnglas en zijn eigen voornaam, een relatie waar hij ook al op zinspeelt in zijn inleiding tot de Brabbeling (aldaar p. [5]). Daarmee voorziet hij dit gedicht van een extra eigen signatuur. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 126 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieVdL 1, p. 94, 188 | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.4Gedicht over een raadselachtig fenomeen dat binnen in zich een vol spinrokken heeft en zonder handen kan breien en garen spinnen. Bovendien is het van de partij als er voor de vogelvangers gebeden wordt. Het blijkt om een spin te gaan, en deze oplossing maakt de duistere frase over deelname aan het gebed voor de vogelaars (vs. 3-4) duidelijker. Immers: als de vogelaars, dank zij die gebeden, een goede vangst hebben, dan vermindert dat het risico van de spin om door de vogels opgegeten te worden.
Ook bij de uit 1565 daterende raadels van Hadrianus Junius, door Visscher later vereerd met een grafschrift (Lm.3.110), komt er een over een spin voor (Aenigmata raadsel 20). De enige inhoudelijke verwantschap, die veel van doen heeft met het verschijsel spin als zodanig, is bij beiden in de eerste twee versregels te vinden, namelijk dat de spin haar draden weeft zonder handen en verder de vruchtbaarheid van haar buik in dat opzicht. De formuleringen verschillen echter nogal. Zo geeft Junius bijvoorbeeld als extra informatie dat het weefwerk met de voet verricht wordt. Van Visschers ingenieuze wending naar de bede voor de vogelaars (vs. 3-4) ontbreekt bij Junius elk spoor. Deze laatste blijft zich beperken tot het echte werk van de spin, te weten de valstrikken die ze in een ruitvormig net voor de vliegen maakt en de kwaliteit van haar draden waarvoor die van zijde moeten wijken. Deze twee versies zijn dan ook niet anders te betitelen dan als op zichzelf staande uitwerkingen van raadsels over een verschijnsel met uitgesproken eigen kenmerken, de spin, die bepaalde overeenkomsten kunnen veroorzaken. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 126 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieDe Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 191 | |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Ra.5Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen die allemaal van toepassing blijken te zijn op de kaatsbal. In eerste instantie klinkt alles redelijk neutraal, maar in de laatste twee versregels (vs. 8-9) wordt tamelijk cryptisch, maar voor de goede verstaander duidelijk genoeg, de vinger gelegd op het gokken waarmee het kaatsen gepaard ging en dat verlies van geld en goed tot gevolg had. Ook elders hekelt Visscher deze praktijk (Q.4.13 en ‘sinnepop’ 1.8, terwijl via de pictura van ‘sinnepop’ 3.26 (met onder andere een racket) ook het kaatsen gelaakt wordt als een ongewenste tijdpassering).
Ter vergelijking zij hier nog gewezen op een raadsel van Hadrianus Junius dat over een bal in het algemeen gaat, opgenomen in diens Aenigmata uit 1565 (raadsel 33). Slechts één keer is er sprake van een opmerkelijke overeenkomst, namelijk bij de vermelding dat het te raden object van binnen gevuld is met haar en van buiten kaal (Visscher vs. 3; Junius vs. 1, ‘Glabra [...] intus’), wezenskenmerken van een bal destijds. Voor het overige hebben beide versies niets gemeen. Roemer Visscher komt met specifiek op een kaatsbal toegespitste associaties, terwijl Junius nog meer algemene kenmerken opsomt die een bal als zodanig eigen zijn: de ronde vorm; het vermogen om zonder voeten op te springen, om verstoken van vleugels door de lucht te vliegen en om aan slagen nieuwe kracht te ontlenen. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 127 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
Correctie
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieVdL 1, p. 94-95, 188 | |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
OeuvreOok Q.4.13 en ‘sinnepop’ 1.8 ‘'Ten vangt gheen vis’ behandelen het kaatsen. Zie verder Q.7.54, vs. 2 en de pictura van ‘sinnepop’ 3.26. | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.6Gedicht met een aantal raadselachtige omschrijvingen van aspecten die uiteindelijk allemaal betrekking blijken te hebben op een stoof. Volgens de laatste twee versregels (vs. 5-6) was dit hulpmiddel om de voeten warm te houden vooral bij de vrouwen in trek. Dit beeld wordt bevestigd door ‘sinnepop’ 3.56 waar de stoof een bij de Hollandse vrouwen geliefd juweelGa naar voetnoot1047 wordt genoemd, ofwel een ‘Mignon des Dames’ zoals de titel van het embleem luidt. De bijbehorende pictura laat een stoof met vuurtest zien waarvan het uiterlijk volledig overeenstemt met de beschrijving in dit raadsel. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 127 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
Correctie
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieDe Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 192 | |||||||||||||||||||||||||||
Oeuvre‘Sinnepop’ 3.56, ‘Mignon des Dames’, heeft ook een stoof als uitgangspunt. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 127 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieDe Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 192 | |||||||||||||||||||||||||||
Oeuvre‘Sinnepop’ 2.46 (‘Afkomst seyt niet’ (‘Afkomst wil niks zeggen’)) brengt het paradoxale gegeven ter sprake dat bezems die zo geschikt zijn om schoon te vegen juist vervaardigd zijn van smerige varkensharen (vergelijk alhier vs. 1). De pictura toont zo'n bezem van varkensborstels. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 127 | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
OeuvreIn de pictura van ‘sinnepop’ 3.28 (‘Wie weet waer?’) is een hengselmand te zien waarin een visser zijn vangst bewaart. Deze specifieke functie komt in het raadsel niet aan de orde. | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.9Gedicht met raadselachtige omschrijvingen die alle van toepassing blijken op een kussen. Opvallend is het contrast tussen de atmosferen waaraan de omschrijvingen ontleend zijn. Het gedicht opent namelijk met een verwijzing naar Jezus Christus om zes verzen later te eindigen met de fysieke genoegens van de bruid. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 128; Lm p. 147-148 (2S6r-v) | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieVdL 1, p. 95, 188 | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.10Gedicht met raadselachtige omschrijvingen die betrekking blijken te hebben op een kam. Dit werktuig vormt ook het uitgangspunt voor ‘sinnepop’ 1.9 met als motto ‘Purgat et ornat’ (‘Het zuivert en siert’).Ga naar voetnoot1048 Die twee aspecten komen ook naar voren in dit raadselgedicht: door luizen te vangen zuivert de kam en een fraaie scheiding, aangebracht met een kam, siert de haardos. Daarnaast komt hier tevens de kam als onmisbaar instrument bij weefprocessen aan de orde.
In het raadselboek van Lorichius Aenigmatum libri III (1545) komt een raadsel voor met als oplossing een borstel die luisjes verwijdert en het hoofd reinigt. Dat is dezelfde functie zoals Visscher die nogal duister omschrijft in de laatste twee verzen. Daarmee houden de overeenkomsten tussen beide raadsels eigenlijk op. Bij Visscher is sprake van een kam, bij Lorichius gezien de beschrijving eerder van een harige borstel. Visscher noemt verschillende functies waartoe het te raden voorwerp dient. Lorichius daarentegen begint met een uitvoerige cryptische omschrijving van dat voorwerp en eindigt met een omstandige vraagstelling vol mythologische allusies. Daar tussenin zinspeelt hij op de functie van het voorwerp. Het pleegt, hoewel het zelf niet leeft, de levenden van hun woonplaats te verdrijven (vs. 5-6), ofwel hoofdluis te verwijderen. Gezamenlijk is dus slechts die éne functie. Ook de Aenigmata (1565) van Junius, voor wie Visscher een grafschrift schreef (Lm.3.110), bevatten een raadsel over een kam. In tegenstelling tot de beide hier genoemde is het zeer beknopt. Het volstaat met de vermelding van de hoofdkenmerken van een kam, van geelachtig materiaal en met een lange rij tanden, en van de voornaamste functie ervan, het uit elkaar halen van verward haar. Van enig raakvlak met de andere hier besproken versies is dus geen sprake. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 128 | |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Junius, Aenigmata 35 (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1050Buxea materies, numerosoque ordine dentis
Distincta, implexam divido caesariem.
| |||||||||||||||||||||||||||
Oeuvre‘Sinnepop’ 1.9, ‘Purgat et ornat’, heeft ook een kam als uitgangspunt. | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.11Gedicht waarvan de raadselachtige omschrijvingen van toepassing blijken te zijn op een kers.
Ook Hadrianus Junius, later nog door Roemer Visscher bedacht met een grafschrift (Lm.3.110), nam een raadsel over een kers op in zijn uit 1565 daterende bundel Aenigmata (raadsel 19). Er doen zich wat gemeenschappelijke elementen voor maar deze lijken toch vooral ingegeven door de bijzondere kenmerken van een kers. Junius opent met het rode velletje, dat Visscher in vers 3 ter sprake brengt en daar extra benadrukt door die rode kleur te vergelijken met de lippen van een geliefde. Junius laat iets dergelijks achterwege. Gemeenschappelijk is de associatie van het sap van de kers met wijn (in beide versies vs. 1; bij Junius de frase ‘latet [...] humor’). Ook brengen beiden (vs. 2) de harde kern van de vrucht ter sprake, waarbij Roemer Visscher dankbaar van de gelegenheid gebruik maakt om een woordspelletje met het homoniem ‘hart/hard’ te maken. Daarna zegt hij nog iets over de rode kleur van het vruchtvlees. Junius zwijgt daarover en meldt in plaats daarvan dat de harde kern zaad in zich draagt. Visscher sluit af (vs. 4) met een woordgrapje, gebaseerd op de meerduidigheid van ‘stelen’. Wie het te raden voorwerp ‘steelt’ is geen dief. Van een dergelijk speels element ontbreekt bij Junius elk spoor. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 128 | |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Ra.12Gedicht met veel raadselachtige omschrijvingen die alle van doen hebben met een blaasbalg.
Lorichius nam in zijn raadselboek Aenigmatum libri III (1545) eveneens een raadsel over een blaasbalg op. In tegenstelling tot Visscher, die een waslijst van kenmerken geeft, beperkte Lorichius zich tot de essentie van het instrument. Hij meldt alleen dat het, vol of leeg, op elk moment van hetzelfde gewicht is en altijd even zwaar blijft. Bij de oplossing van het raadsel licht Lorichius dat nog nader toe. Volgestopt met lucht is een blaasbalg eveneens leeg. Van enige verwantschap tussen Lorichius en Visscher is, op het voorwerp zelf na, dus geen sprake. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 128; Lm p. 147 (2S6r) | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Oeuvre‘Sinnepop’ 1.2, ‘Ventilante doctrina’ (‘Lering inblazend’), heeft ook een blaasbalg als uitgangspunt. De pictura geeft een mooie uitbeelding van dit instrument. | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.13Raadselgedicht over de zeer kostbare schat die ene Janneken bezat zonder die echter ooit te hebben waargenomen. Ze is hem in één ogenblik kwijtgeraakt aan iemand die aan dat kostbaars verder niets anders heeft overgehouden dan vermoeide lendenen. Janneke's schat was natuurlijk haar maagdelijkheid.
Ook in Lorichius Aenigmatum libri III (1545) komt een raadsel over de verloren maagdelijkheid voor, zij het in een volstrekt andere uitvoering dan bij Roemer Visscher. Waar deze laatste koos voor een anekdotische inkleding waarbij sprake is van een kwijtgeraakt kostbaar juweel en vermoeide lendenen, daar concentreerde Lorichius zich op de essentie van het fenomeen. Hij stelde dat iets bestaat en verloren gaat om nooit meer terug te keren, anders dan de ondergegane zon die ook vandaag weer straalt. Tussen Br2/1 en Lm doen zich twee redactionele varianten voor. De eerste is de herhaling in Lm van de eigennaam Janneken in de laatste versregel (vs. 7). Het meest opvallende is echter dat de oplossing van het raadsel in Lm ontbreekt. Dit kan verklaard worden door de plaats van dit gedicht in deze editie. In totaal komen in T'Loff vande mutse (Lm) zes raadsels voor. Vier daarvan zijn achteraan in deze bundel als raadsel, mét hun oplossing, als bladvulling opgenomen, zoals daar expliciet wordt aangegeven (p. 147-148, 2S6r-v). De overige twee raadsels (Ra. 13 en 16), beide betrekking hebbend op de vrouwelijke sexualiteit, hebben elders in Lm naast elkaar tussen allerlei ander materiaal een plekje toebedeeld gekregen (p. 116-117, 2P2v-3r). De oplossingen voor de raadsels waren daar minder op hun plaats dan binnen het kader van een als zodanig gepresenteerde verzameling raadsels. Bovendien lagen de oplossingen van deze twee raadsels ook wel erg voor de hand, zelfs in die mate dat bij het tweede in Lm elders geplaatste raadsel (Ra.16, zie ook aldaar) ook in Br2/1 het antwoord ontbreekt. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 129; Lm p. 116 (2P2v) | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieVdL 1, p. 95, 188 | |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Ra.14Gedicht van drie vierregelige strofen over een raadselachtig fenomeen dat in staat blijkt om de mensen te kwellen, hoewel het spiezen noch zwaarden gebruikt en evenmin een monster of een duivel is. Het blijkt een stuk zwaar geschut te zijn.
In zijn ‘sinnepop’ 2.52 geeft Roemer Visscher expliciet aan dat Pandulphus Collenutius - tegenwoordig meestal aangeduid met zijn Italiaanse naam Pandolfo Collenuccio die we hier verder zullen gebruiken - zijn bron is geweest voor zowel dit embleem als voor een van zijn raadsels. Deze bronvermelding voor een van zijn gedichten is hoogst uitzonderlijk. Als motto voor die ‘sinnepop’ koos Visscher een citaat uit het desbetreffende gedicht van Collenuccio: ‘Vis mea de nihilo est’ (‘Uit niet spruyt mijn kracht’).Ga naar voetnoot1054 In zijn embleem citeert Visscher in het Latijn het eerste gedeelte van Collenuccio's gedicht tot en met de frase die hij als motto had gekozen, zonder het aldaar, op het motto na, verder te vertalen. Voor de vertaling van dit ‘heerlijck Enigma’ verwijst hij naar zijn ‘Raedtselen’, waar hij in zijn moedertaal wel een volledige versie van het gedicht van Collenuccio geeft. Collenuccio (1444-1504) was een uit Pesaro afkomstige jurist, die verscheidene Italiaanse vorsten diende, waaronder de Sforza's uit zijn geboorteplaats. Uiteindelijk werd hij op beschuldiging van verraad ter dood gebracht. Naast zijn ambtelijke bezigheden was hij, zoals een humanist betaamt, op diverse andere terreinen actief. Collenuccio mag met recht een uomo universale genoemd worden.Ga naar voetnoot1055 Onder andere schreef hij zowel in het Latijn als in het Italiaans. Hij liet een gevarieerd oeuvre na met prozateksten en poëzie, waaronder sonnetten en een lofdicht op Florence, een geschiedenis van het koninkrijk Napels alsmede een toneelspel, de Comedia di Iacob en Ioseph. Het raadselgedicht dat Roemer Visscher aansprak is geen op zichzelf staand literair werk van Collenuccio maar duikt op in een van zijn vier Apologi of morele fabels, Latijnse prozateksten opgedragen aan Ercole d'Este, hertog van Ferrara, en voor het eerst gezamenlijk gepubliceerd in 1511.Ga naar voetnoot1056 In de laatste van de vier Apologi, Bombarda geheten, staat het door Roemer Visscher bewerkte gedicht. Aanleiding tot deze moraliserende vertelling waren de inspanningen van Ercole d'Este om zijn stad Ferrara uit te breiden en van adequate versterkingen te voorzien.Ga naar voetnoot1057 In Bombarda vraagt een stedebouwer zich af op welke wijze hij zijn schepping het beste tegen vijandige aanvallen kan beschermen. Na enkele onbevredigende antwoorden van filosofen komt de godin Pallas met het raadselgedicht beginnend met de woorden ‘Vulcanus genuit’, dat op een gegeven moment Visschers aandacht zou trekken. Bij Collenuccio volgt na dit raadselachtige advies een even zo raadselachtige allegorische uitleg van Hercules, die in verband met Roemer Visscher verder niet relevant is. Immers, Visscher interpreteert het raadsel op het concrete niveau van een kanon, waar het natuurlijk ook voor staat, zonder daar verder meer metafysische implicaties aan te verbinden.Ga naar voetnoot1058 Het ziet er trouwens naar uit dat Visscher bij zijn vertaling als legger de volledige tekst van Collenuccio's Bombarda voor zich heeft gehad en niet een geïsoleerde uitgave van het raadselgedicht, zoals die te vinden is in Lorichius' Aenigmatum libri III (1545).Ga naar voetnoot1059 Op één plaats wijken beide redacties opvallend van elkaar af. De in Bombarda geïncorporeerde tekst heeft de frase ‘nutrix Ars fuit atque Dies’ (vs. 2), die ook in Visschers ‘sinnepop’ 2.52 terug te vinden is. De versie bij Lorichius daarentegen luidt: ‘genitrix ars fuit atque dies’. Een bijkomend argument dat Visscher de complete tekst van Bombarda voor zich zal hebben gehad is het gegeven dat hij zijn Strijdt tusschen Waerheyt en Schijn baseert op een van de overige Apologi, de Alithia (zie verder bij Te.[5]). De eerste twee strofen van Roemer Visschers bewerking zijn een nogal getrouwe weergave van vers 1-4 bij Collenuccio. In vers 3 vult Visscher het aandeel van Minerva anders in. Waar Collenuccio stelt dat Minerva opvoedde (‘Minerva edocuit’), daar beweert Visscher dat deze godin het te raden voorwerp in de strijd gebruikt. Deze wijziging heeft ongetwijfeld te maken met de opzet om tot een bevredigend rijm te komen. Dezelfde reden zal eveneens de oorzaak zijn voor een accentverschuiving in vers 6. Bij Visscher brengen drie substanties het voorwerp tot leven, terwijl ze het bij Collenuccio voeden (‘tria dant mihi corpora pastum’, vs. 3). In de laatste strofe (vs. 9-12) komt Visscher echter tot een opvallend andere invulling dan Collenuccio (vs. 5-6). Bij de laatste beperkt het gezochte voorwerp zich tot deze vragen. Wat mag het dan wel zijn? Een monster van de aarde of van de zee of geen van beide? En hoe is het gemaakt en ontstaan? Bij Visscher gaat het gezochte voorwerp zelf, zij het bedekt, antwoorden en brengt aldus de oplossing van het raadsel naderbij. De frase over de monsters blijft gehandhaafd (vs. 10), maar alle overige elementen ontbreken bij Collenuccio: het niet gebruiken van spiezen en zwaarden (vs. 9), de helse duivel (vs. 11) en het vermogen om de mensen te kwellen (vs. 12). Een soortgelijk patroon doet zich voor in een andere volkstalige bewerking, die van de Engelsman Thomas Wyatt (1503-1542).Ga naar voetnoot1060 Ook daar zien we in het inleidende, beschrijvende gedeelte een zo getrouw mogelijke weergave van de tekst. Wyatt handhaaft ook nog de vraagstelling en de frase over de monsters, maar hij eindigt net als Visscher met indicaties van antwoorden door het gezochte voorwerp zelf. Het stelt dat het in staat is om iemand te verdedigen, maar in het geval dat het iemands vijand is, kan het ook diens leven beëindigen. Het element dat het onbekende voorwerp ook iemand ten dienste kan zijn als verdedigingsmiddel komt bij Visscher niet naar voren. Hij beperkt zich, zoals we zagen, tot de negatieve functie. Wellicht heeft deze overeenkomstige afwijking ten opzichte van de bron bij deze twee volkstalige bewerkingen te maken met de functie van het raadsel bij deze verschillende auters. Bij Collenuccio maakt het, zoals aangegeven, onderdeel uit van een prozatekst, waarin dit door Athene opgegeven raadsel de opmaat is voor een uitvoerige allegorische duiding door Hercules. In zo'n situatie heeft het zin om met een uitvoerige vraag te eindigen. Bij Visscher en Wyatt functioneert het raadsel echter zelfstandig en dan is het raadzaam om in elk geval iets meer onthullende aanzetten tot een juist antwoord te verstrekken. En dat is wat zowel Visscher als Wyatt gedaan hebben.
Tussen de redacties Lm en Br2/1 doen zich enkele redactionele varianten voor. In vers 5 staat in Lm bij ‘Niet’ een verwijsteken, dat betrekking heeft op het Latijnse ‘Nil’ (Niets) in de marge. Waarschijnlijk werd die verwijzing opgenomen om te verduidelijken dat het in dit geval bij ‘Niet’ om een personificatie gaat. Het Latijnse equivalent in de marge is daarbij ingegeven door de brontekst, waar sprake is van ‘de nihilo’ (vs. 3) In Br2/1 heeft Visscher deze constructie uiteindelijk achterwege gelaten, mogelijk omdat hij oordeelde dat de context voldoende houvast bood om ook deze zin juist te kunnen interpreteren. Opmerkelijk is verder dat in vers 8 het Nederlandse woord ‘Verwoesting’ uit Lm plaats heeft moeten maken voor het uitheemse ‘Destructy’ in Br2/1. Bij iemand als Roemer Visscher met zijn voorkeur voor waarachtig Nederlands zonder uitheemse insluipsels doet een dergelijke ingreep vreemd aan. Mogelijk kwam Visscher ertoe omdat hij mogelijkheden zag voor een alliteratie aan het begin van de versregel (‘Donder, Destructy’). Ook in de oplossing van het raadsel doet zich nog een opvallende verschuiving voor. In Lm vinden we daar de zeer algemene formulering ‘een stuk geschut’, terwijl Br2/1 zeer specifieke vaktermen geeft, een ‘Bosse of Kartouwe’. In Br2/1 is in vers 12 sprake van een hardnekkige zetfout: ‘keun’ in plaats van ‘can’. Hoewel ze in de lijst van errata in Br1 gesignaleerd werd, werd ze in Br2 niet hersteld, waarna ze aldaar andermaal in de lijst van errata werd opgenomen. Deze gang van zaken illustreert welk belang men hechtte aan een correcte weergave van de tekst. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 129; Lm p. 148 (2S6v) | |||||||||||||||||||||||||||
VariantenLm heeft geen onderverdeling in strofen.
| |||||||||||||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||
Wyatt (ter vergelijking)Ga naar voetnoot1062Vulcan begat me. Minerva me taught.
Nature my mother. Craft nourished me year by year.
Three bodies are my food. My strenght is in naught.
Slaughter, wrath, waste, and noise are my children dear.
Guess, friend, what I am and how I am wrought:
Monster of sea or of land or of elsewhere?
Know me and use me and I may thee defend
And, if I be thine enemy, I may thy life end.
| |||||||||||||||||||||||||||
Oeuvre‘Sinnepop’ 2.52 heeft hetzelfde gedicht van Collenutius als uitgangspunt (zie de inleiding alhier). De pictura toont het bedoelde stuk geschut. | |||||||||||||||||||||||||||
Ra.15Gedicht over een raadselachtig fenomeen dat zelf stijf is, terwijl het een slappe moeder heeft. En als dat fenomeen verloren gaat, dan wordt zijn moeder weer daaruit geboren. Het blijkt om ijs te gaan.Ga naar voetnoot1063
De elementen die Visscher hier opsomt in zijn raadsel over ijs zijn in Lorichius' Aenigmatum libri III (1545) verdeeld over zowel de vraagstelling zelf als over de toelichting bij de oplossing van diens raadsel over hetzelfde onderwerp. De duistere mededeling van een onbekende ik-persoon dat zijn moeder hem voortbrengt en dat deze op haar beurt uit hem gebaard wordt vormt het eigenlijke raadsel bij Lorichius. Uit de toelichting blijkt vervolgens dat een en ander betrekking heeft op ijs omdat dat uit water stijf wordt en vervolgens weer tot water versmelt. De elementen van het raadsel komen dus grotendeels overeen, maar de vormgeving is volstrekt verschillend.
In vers 3 doet zich een opmerkelijke variant voor. Br2/1 heeft daar een meer beknopte formulering dan de versie in Lm. Het verschil is dermate dat het alleen maar verklaard kan worden door een redactionele wijziging door de auteur. | |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 129; Lm p. 147 (2S6r) | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
Bron
| |||||||||||||||||||||||||||
Ra.16
| |||||||||||||||||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||||||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 129; Lm p. 116-117 (2P2v-3r) | |||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||
EditieVdL 1, p. 95Ga naar voetnoot1065 | |||||||||||||||||||||||||||
OeuvreInhoudelijk verwant met Ro.1.50. |
|