| |
Het eerste Schock van de Rommelsoo.
Ro.1.1
Gedicht over Noe die na de zondvloed een wijngaard aanplantte. Hij besproeide de wijnstokken met het bloed van verschillende dieren, de leeuw, het lam, de aap en het varken. Dat leverde wijn van heel verschillend karakter op, afhankelijk van de aard van het dier waarvan het bloed bij het begieten gebruikt was.
Visscher presenteert hier een legende die haar oorsprong vond in het verhaal van Noë die na de zondvloed een wijngaard plantte en dronken werd na van de wijn gedronken te hebben (Gen. 9:20-22). De legende moest een verklaring geven voor de verschillende uitwerking die wijn kan hebben. Ze was alom bekend en in meerdere varianten in omloop. De versie van Roemer Visscher vertoont bijvoorbeeld verwantschap met die, in proza, van de Franciscaner monnik Johannes Pauli in diens populair geworden anekdotenbundel Schimpf und Ernst uit 1522.Ga naar voetnoot813 Pauli noemt zowel Noë als dezelfde dieren. Ook in het Nederlands circuleerde deze legende, zoals in het factielied van de rederijkerskamer van Zoutleeuw voor het Antwerpse landjuweel van 1561 (uitgaven 1561 en 1562), met eveneens leeuw, lam, varken en aap. Deze tekst kan worden toegeschreven aan Reinier van Winde die in diezelfde periode schoonvader van de Leidenaar Jan van Hout zou worden.Ga naar voetnoot814 Eén jaar voor de uitgave van Visschers gedicht was een andere variant te lezen in Vondels Den gulden winkel.Ga naar voetnoot815 Bij hem figureren dezelfde dieren, maar hij laat de
wijnstokken bemesten in plaats van begieten en dat door ene Eloogh Schinckel in plaats van de bijbelse Noë. Deze legende circuleerde dus in allerlei varianten en Roemer Visscher zal daarbij zijn eigen versie bedacht hebben.
Men kan zich afvragen waarom Roemer Visscher het eerste schok van de afdeling ‘Rommelsoo’ met juist dit gedicht over het uiteenlopende karakter van wijnen opende. Hij bracht in de ‘Rommelsoo’ een mengelmoes aan gedichten onder.Ga naar voetnoot816 Daarbij lijkt hij dit openingsgedicht weloverwogen gekozen te hebben als een metafoor om de variatie binnen deze afdeling te onderstrepen.
| |
Annotaties
1 |
Noe: Noë (rooms-katholiek) of Noach (protestants) werd na de zondvloed landbouwer en plantte een wijngaard (Gen. 9:20); soet: op vruchtbare en gemakkelijk te bewerken grond gelegen (bijvoeglijke bepaling bij ‘wijngaert’) |
2 |
bespoeyde: besproeide |
4 |
complexien: karakters, eigenschappen |
5 |
woedich: heftig |
6 |
goedich: lieflijk |
7 |
storten: morsen; spillen: verspillen |
8 |
maeckt: veroorzaakt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 104
| |
Literatuur
Foncke, ‘Bij een gedichtje van Roemer Visscher’; Michels, ‘Eloogh Schinkels wijngaard’.
| |
Ro.1.2
Gedicht waarin een anonieme ik-persoon uitdrukking geeft aan de onvergankelijkheid van zijn liefde voor zijn beminde. In de eerste drie strofen doet hij dat vergelijkenderwijs. Eerder zal er iets onmogelijks gebeuren, bijvoorbeeld dat de zon in het westen opgaat, dan dat hij zich een ander lief zal kiezen. In de laatste strofe brengt hij een kleine variant aan in de uitwerking van zijn stelling. Nu gaat hij van de hypothese uit dat als er iets onmogelijks gebeurt, als bijvoorbeeld de schepen tegen de wind zeilen, dat hij dan een ander lief zal kiezen.
Om de onvergankelijkheid van de liefde uit te drukken gebruikt Roemer Visscher hier als stijlfiguur het adynaton. Die is al in de bijbel te vinden en werd bijvoorbeeld ook in de klassieke literatuur graag toegepast. Het gaat om een overdreven omschrijving van een onmogelijkheid, waarbij een bepaald iets - in dit gedicht een ander lief kiezen - alleen voor mogelijk wordt gehouden, als ook algemeen als onbestaanbaar geldende zaken werkelijkheid geworden zullen zijn. Visscher gebruikt die stijlfiguur hier met verve en daarbij hanteert hij twee verschillende typen van het adynaton: in de eerste drie strofen de vergelijking en in de laatste strofe de hypothese. Visscher versterkt bovendien de werking van een en ander door telkens meerdere adynata na elkaar te plaatsen.Ga naar voetnoot817
De voorbeelden van onmogelijke zaken maken een spreekwoordelijke indruk. Soms blijkt het inderdaad om bestaande gezegden te gaan of om varianten daarop (zie annotaties), in andere gevallen kon nog geen echte bron getraceerd worden. De gebezigde stijlfiguur bood natuurlijk ook de mogelijkheid om de eigen inventiviteit te laten blijken.
In de verzen 6, 10 en 14 doen zich in de redacties Br2/1 enkele kleine redactionele varianten voor ten opzichte van Lm.
| |
Annotaties
1 |
Eer: eerder; broen: uitbroeden; Eer ... hennen: vergelijkbare spreekwoorden: ‘Als de katten ganzeneieren leggen’ (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 175, 384); ‘Laat de kat eerst op haar eieren komen’ (Andriessoon, Duytsche adagia, nr. 86.4.1) |
2 |
Eer ... mennen: vergelijkbaar spreekwoord: ‘De wagen trekt het paard’ (Andriessoon, Duytsche adagia, nr. 5.1) |
4 |
Dan ick: dan dat ik |
6 |
En koeyen ... nesten: vergelijkbaar spreekwoord: ‘Men schudt geen koeien uit kersenbomen’ (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 78) |
7 |
fniesen: niezen |
9-10 |
Eer ... Haen: vergelijk: ‘Een bagijnen-pater, een vissers kater en molenaars haan: als deze drie van honger sterven, dan zal de wereld vergaan’ (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 27) |
11 |
gulden vliesen: gouden vachten (bekend begrip uit de klassieke mythologie. Het Gulden Vlies, de gouden vacht van een gevleugelde ram, werd in Colchis bewaard waar Iason en de Argonauten het wisten te bemachtigen) |
15 |
Julio: juli |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 104; Lm p. 129-130 (2R1r-v)
| |
Varianten
1 |
een Kat Br2/1 < de kat Lm; Hennen, Br2/1 < hennen, Lm |
2 |
Paerden Br2/1 < paerden Lm |
3 |
zijn Br2/1 < sijn Lm |
4 |
Lief Br2/1 < Lieff Lm |
5 |
int Br2/1 < in't Lm |
6 |
Koeyen in Br2/1 < koeyen op Lm; maken Br2/1 < maecken Lm |
8 |
Lief Br2/1 < Lieff Lm |
9 |
Visschers Kater Br2/1 < vischers [sic] kater Lm |
10 |
Van hongher sal Br2/1 < En van hongher Lm; Molenaers Haen, Br2/1 < molenaers haen, Lm |
11 |
Schapen Br2/1 < schapen Lm |
12 |
Lief Br2/1 < Lieff Lm |
13 |
Schepen Br2/1 < schepen Lm; zeylen Br2 Lm < seylen Br1 |
14 |
Als Br2/1 < En Lm; Vader Br2/1 < vader Lm; zijn kint, Br2/1 < 'tkint, Lm |
16 |
Liefken Br2/1 < Lieffken Lm |
| |
| |
Literatuur
Prinsen JLzn, ‘Rommelsoo I,2’; Van der Laan, ‘Nog eens Rommelsoo I,2’; Boas, ‘Het adunaton’.
| |
Ro.1.3
Aen Jan van Hout.
Gedicht, bestemd voor Jan van Hout (1542-1609), waarin Visscher een woordenspel speelt met diens achternaam. Eerst voert hij vier verschillende personen op met de familienaam Van Hout die geen van allen in staat blijken tot fysieke handelingen. Daartegenover plaatst Roemer Visscher zijn vriend Van Hout: die kan alles wat vreugde schenkt. De pointe van het gedicht is gelegen in het in de eerste vier versregels zeer letterlijk nemen van wat daar als achternaam gepresenteerd wordt. Claes, Frans, Marten en Barber heten niet Van Hout maar ze zijn van hout, waarmee meteen duidelijk wordt waarom ze tot niets fysieks in staat zijn.Ga naar voetnoot818 Het zijn letterlijke ‘houten klazen’ (vergelijk vs. 1), zoals we die kennen van de roomse heiligenbeelden.
Dit gedicht voor Jan van Hout, de Leidse stadssecretaris en dichter,Ga naar voetnoot819 dateert naar alle waarschijnlijkheid van na 13 september en voor 13 oktober 1578. Ergens in deze periode, wellicht tijdens een bezoek aan Leiden, noteerde Roemer Visscher deze hommage in het album amicorum van Van Hout, diens Vruntbuuc,Ga naar voetnoot820 tussen twee bijdragen met de hiervoor genoemde data (zie ook de rubriek ‘Overlevering’).Ga naar voetnoot821 In een aantal opzichten wijkt dit album af van het destijds gangbare type dat gekenmerkt werd door toevallige inscripties, merendeels bijeengebracht door studenten tijdens hun omzwervingen langs Europese universiteiten, de peregrinatio academica. Van Hout daarentegen legde zijn album aan als gevestigd Leids burger op de relatief
late leeftijd van vijfendertig jaar. In plaats van een willekeurige verzameling opteerde hij voor een thematisch album vol literaire geestverwanten. Hij droeg zijn album namelijk op aan Apollo, de muzen, de gratiën en alle kunstliefhebbers. Voor kunstverachters was er geen plaats. De meeste inscribenten reageren op deze opzet en spreken, opvallend vaak in het Nederlands in plaats van het meer gebruikelijke Latijn, waarderend over Van Houts literaire activiteiten in de volkstaal.Ga naar voetnoot822 Roemer Visschers bijdrage is een van de weinige die zich daar in elk geval niet expliciet over uitlaat.Ga naar voetnoot823 Roemer doet geen poëticale uitspraken en zwijgt over de literaire prestaties van zijn adressaat. In plaats daarvan vereert hij hem met een kenmerkend staaltje van eigen kunnen: een epigram met als pointe een woordspeling met de familienaam Van Hout. In elk geval getuigt de uitnodiging aan Roemer Visscher om aan Van Houts album bij te dragen van diens waardering voor zijn prestaties op het literaire vlakGa naar voetnoot824 en in ruimere zin van de waardering voor deze Amsterdammer binnen het Leidse ‘Gezelschap’, waarin vooral aan de universiteit verbondenen zich met literaire aangelegenheden bezighielden
en waarin Jan van Hout een cruciale rol speelde.Ga naar voetnoot825
Op basis van de suggestieve combinatie van een aantal voornamen met wat in eerste instantie sterk aan de familienaam Van Hout doet denken hebben enkele onderzoekers geprobeerd om deze namen in verband te brengen met familieleden van Jan van Hout. Tot bevredigende én sluitende interpretaties heeft dat echter niet geleid. Prinsen opperde dat het mogelijk om diens kinderen zou gaan, hoewel hij zich realiseerde dat de namen niet overeenstemden met de historische feiten. Als andere mogelijkheid denkt hij daarom nog aan kinderen van een broer van Jan van Hout.Ga naar voetnoot826 Nog vrij onlangs dacht Bostoen eveneens aan een biografische lezing en hij noemde Visschers bijdrage aan Van Houts album in dat opzicht ‘interessant’. Hij denkt aan broers en een zus van Jan van Hout; diens eigen kinderen laat hij buiten beschouwing.Ga naar voetnoot827 Ook hier doet zich het probleem van identificatie voor. Slechts één van de
genoemde namen, Barbara, komt voor in die familiekring. Nu zijn van slechts vijf van de in totaal elf kinderen van de ouders van Jan van Hout de voornamen bekend, dus in theorie bestaat de mogelijkheid dat de bij Visscher voorkomende namen ergens in de familiekring van Van Hout voorkomen. Desalniettemin blijven de resultaten van een strikt biografische interpretatie erg mager en ze doen geen recht aan Visschers voorliefde voor het spelen met meerduidige woordbetekenissen. Die voorkeur is ook voor deze albumbijdrage de sleutel tot interpretatie.
De vrijwel zekere datering van dit gedicht in september/oktober 1578 is voor een enkeling aanleiding geweest om de inhoud ervan in verband te brengen met de beeldenstormerij die dat jaar in Amsterdam gaande was na de Alteratie. Deze omwenteling kwam tot stand op 26 mei en meteen al de volgende dag vond er een beeldenstorm plaats in de Oude Kerk. Daarna kwamen andere kerken en kloosters aan de beurt. Hun ontmanteling duurde tot in september.Ga naar voetnoot828 Met dit gedicht nu zou Roemer Visscher een toespeling gemaakt hebben op al die weerloos stukgehakte heiligenbeelden, die niets meer konden verrichten.Ga naar voetnoot829 Mogelijk hebben de gebeurtenissen van die zomermaanden Visscher op het idee gebracht om houten heiligenbeelden als uitgangspunt voor zijn gedicht voor Jan van Hout te nemen. Een indicatie in die richting is het gegeven dat de namen Claes, Frans, Marten en Barber allemaal wel aan het roomse Amsterdam te relateren zijn (zie de annotaties). Een en ander laat echter onverlet dat de pointe in eerste instantie wil uitdrukken dat heiligenbeelden, simpelweg omdat ze van hout zijn, uit zichzelf niet in staat zijn om de genoemde (fysieke) handelingen te verrichten.Ga naar voetnoot830 Aan dat gegeven heeft de beeldenstorm op zich helemaal niets meer bijgedragen. En of ze door die beeldenstorm op nog een ander terrein - dat van het verhoren van gebeden - machteloos zijn geworden, is hier verder niet aan de orde.
Tussen de handschriftelijke en de gedrukte versie (Br2/1) doen zich enkele varianten voor die wijzen op redactioneel ingrijpen van Visschers kant voor de editie 1614. Dat geldt niet zozeer voor de minder ingrijpende veranderingen als het ontbreken in de handschriftelijke versie van interpunctie aan het einde van de versregel en het gegeven dat de aanduiding ‘van hout’ daar overal met een kleine letter geschreven is. Veranderingen in de woordkeuze wijzen echter wel op revisie. In vers 3 werd het toch wat schaapachtige ‘blaten’ vervangen door het meer neutrale ‘segghen’, waarmee tevens een alliteratie tussen de twee werkwoorden in die regel bewerkstelligd werd. In de volgende versregel (vs. 4), de enige die op een vrouwelijke heilige betrekking heeft, werd eenzelfde alliteratie juist ongedaan gemaakt door ‘spinnen’ te vervangen door ‘wasschen’, een activiteit die veel dichter bij ‘styven’ staat dan ‘spinnen’. Aan het begin van de laatste versregel is ‘Jan’ vervangen door ‘Dan’, een verschil van slechts één letter maar met grote implicaties. Het doorbreekt het patroon van een voornaam aan het begin van de versregel en stelt in plaats daarvan het tegenstellende ‘Dan’ (maar), terwijl tegelijkertijd de klankwaarde van het beginwoord behouden blijft. Bovendien verdwijnt door deze ingreep het persoonsgebonden karakter van het gedicht (Jan van Hout) om plaats te maken voor welke ‘Van Hout’ dan ook. Dit maakt het epigram meer algemeen van aard en zodoende beter geschikt voor verspreiding in gedrukte vorm.
| |
Annotaties
Titel |
Jan van Hout: de Leidse stadssecretaris en auteur (zie ook de inleiding) |
1 |
Claes: Sint-Nicolaas was de schutspatroon van Amsterdam en patroonheilige van de Oude Kerk. Daar bevond zich onder andere een kostbaar zilveren beeld van deze heilige dat na de Alteratie tot noodmunten werd omgesmolten (Geschiedenis van Amsterdam, dl. 1, p. 254, 480) |
2 |
Frans: de Heilige Franciscus legde de basis voor enkele kloosterorden, waaronder die van de minderbroeders of franciscanen, die ook in Amsterdam hun klooster hadden |
3 |
Marten: Sint-Maarten was de patroon van het Amsterdamse kramersgilde. Boven het altaar van dit gilde in de Oude Kerk bevond zich een gewelfschildering met een afbeelding van deze heilige, die na de Reformatie werd overgeschilderd maar bij restauraties in de vorige eeuw weer tevoorschijn is gekomen (Geschiedenis van Amsterdam, dl. 1, p. 142, 406). Er zal ongetwijfeld ook een beeld van de heilige bij het altaar van het kramersgilde gestaan hebben; segghen: spreken |
4 |
Barber: de nonnen van het St.-Barbaraconvent voorzagen als wasvrouwen en stijfsters in hun onderhoud, dezelfde bezigheden die Roemer Visscher hier met deze heilige verbindt. Ze verzorgden bijvoorbeeld het lijnwaad van de Oude Kerk (Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, dl. 5, p. 179, die ook een relatie legt tussen de activiteiten van deze nonnen en dit epigram) |
5 |
Dan: maar; can alle vreucht bedryven: kan alles wat vreugde schenkt (zelfde interpretatie in: Het Vruntbuuc, p. 186; Bostoen (Hart voor Leiden, p. 81) biedt een iets vrijere weergave: ‘is een alleskunner’) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 104
Dit gedicht is een van de weinige waarvan een versie in handschrift bewaard is gebleven (zie ook de inleiding). Het is namelijk Roemer Visschers bijdrage aan het album amicorum van Jan van Hout, dat bewaard wordt in het Museum De Lakenhal te Leiden.Ga naar voetnoot831 De bijdrage van Visscher is niet gedateerd, maar staat tussen die van Janus Lernutius van 13 september 1578 en die van Nicolaus Dammius van 13 oktober in dat jaar. Een datering tussen die twee data lijkt dan ook het meest aannemelijk.Ga naar voetnoot832 In die periode viel ook de jaarmarkt van 1 tot 10 oktober ter herdenking van Leidens ontzet. Voor de zesde oktober had Van Hout een dichterswedstrijd uitgeschreven. Hoewel er geen indicaties zijn dat Visscher daarbij betrokken was, is de gelijktijdigheid van zijn inscriptie met deze gebeurtenissen op zijn minst opmerkelijk. Wellicht heeft Visscher zich toch geroepen gevoeld om Leiden tijdens deze festiviteiten te bezoeken.Ga naar voetnoot833
De tekst in Van Houts album luidt aldus:
Claes van hout kan lopen noch springen
Frans van hout kan lesen noch scryven
Marten van hout kan blaten noch singen
Barber van hout kan spinnen noch styven
Roemer Visscher ondertekende met zijn naam en zijn zinspreuk ‘Elck Wat Wils’. Boven het gedicht plaatste hij nog een aanhef bestaande uit twee ineengestrengelde, moeilijk leesbare kapitalen, mogelijk ‘LR’,Ga naar voetnoot835 waarvan de betekenis vooralsnog duister blijft.
| |
| |
Literatuur
Het Vruntbuuc, p. 81, 185-187; Bostoen, Hart voor Leiden, p. 77, 81
| |
Ro.1.4
Aen Lambert.
De ik-persoon legt ene Lambert een reeks vragen voor om te achterhalen waarom deze niet een uurtje bij zijn vriend kan komen praten. Heeft hij te drukke werkzaamheden, waarvan een aantal voorbeelden gegeven wordt, of is de oorzaak juist dat Lambert eigenlijk liever helemaal niets doet? Juist deze laatste suggestie legt de pointe van het gedicht bloot. Roemer Visscher speelt hier met de betekenismogelijkheden van het bestanddeel ‘lam’ in de persoonsnaam Lambert. Visscher wil namelijk de indruk wekken dat Lambert zijn naam alle eer aandoet door ‘lam’ te zijn in de zin van ‘zonder fut’ of ‘lui’.Ga naar voetnoot836
| |
Annotaties
1 |
quaet ... achten: lastige vrouw met wie je rekening moet houden |
2 |
quellen: lastig vallen |
3 |
Meester ... wachten: baas met wie je rekening moet houden |
4 |
Hebt ... stellen: moet je puntsgewijs een pleidooi voorbereiden; Articulen: ‘punten’ en meer specifiek juridisch ‘punten van beschuldiging’ (wegens gebrek aan context is hier gekozen voor een meer algemene interpretatie) |
6 |
Of ... toelaten: of staat het nietsdoen het u niet toe |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 105
| |
Varianten
7 |
uurken Br2 < uerken Br1 |
| |
Oeuvre / Varia
Eerste van een reeks van drie gedichten waarin gespeeld wordt met de betekenismogelijkheden van het bestanddeel ‘lam’ in de mansnaam Lambert (Ro.1.4-6). Een van de anonieme gedichten aan het einde van de Brabbeling, Anon.5, is eveneens op een woordenspel met ‘lam’ gebaseerd.
| |
Ro.1.5
Aen den selven.
De ik-persoon richt zich wederom tot iemand met de naam Lambert. Hij constateert dat die Lambert volstrekt niet lam blijkt te zijn als fysiek ontspannende activiteiten aan de orde zijn. Toch wil hij Lambert - met een variant op zijn naam - Lammert (vs. 6) noemen, waarmee hij hem uitmaakt voor een vervelend iemand. Dat doet hij omdat Lambert in één bepaald opzicht wel lam (hier in de zin van ‘weinig voortvarend’, ‘traag’) blijkt te zijn, namelijk in het opzoeken van zijn vriend, die op zijn beurt wel echt lam (fysiek gehandicapt) is. De pointe van het gedicht is andermaal gelegen in een spel met de betekenismogelijkheden van ‘lam’.
| |
Annotaties
Titel: |
Aen den selven: Lambert (zie: Ro.1.4) |
3 |
wringhen: worstelen, vechten |
4 |
hippelen: huppelen |
5 |
rijt op de baen: schaatst op de schaatsbaan |
6 |
Lammert: scheldnaam voor een vervelend iemand, waarbij hier vooral de notie meespeelt dat iemand vervelend is omdat hij in bepaalde opzichten ‘lam’ (traag, weinig voortvarend) in zijn manier van doen is (vergelijk hedendaagse termen als ‘lammeling’ en ‘lamzak’) |
7 |
lam: traag, weinig animo vertonend |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 105
| |
Oeuvre / Varia
Tweede van een reeks van drie gedichten waarin gespeeld wordt met de betekenismogelijkheden van het bestanddeel ‘lam’ in de mansnaam Lambert (Ro.1.4-6). Een van de anonieme gedichten aan het einde van de Brabbeling, Anon.5, is eveneens op een woordenspel met ‘lam’ gebaseerd.
| |
Ro.1.6
Noch aen hem.
De ik-persoon richt zich nogmaals tot iemand met de naam Lambert. Hij constateert dat die Lambert volstrekt niet lam blijkt te zijn als hij dingen kan doen die hij leuk vindt. Maar als het erop aankomt om de ik-persoon te bezoeken dan blijkt Lambert pas een echte ‘lammert’ (vs. 4). Met deze variant op de mansnaam Lambert maakt de ik-persoon duidelijk hoe Lambert zich in dezen gedraagt - hij blijft in gebreke waar het bezoekjes aan de ik-persoon betreft - én wat de ik-persoon daarvan vindt - Lambert is daarom in zijn ogen een vervelende, weinig animo vertonende kerel. Lambert blijkt dus in één bepaald opzicht wel lam (in de zin van ‘weinig voortvarend’, ‘traag’), namelijk in het opzoeken van zijn vriend. Ook de pointe van dit gedicht is gelegen in een spel met de betekenismogelijkheden van ‘lam’.
| |
Annotaties
Titel: |
Noch aen hem: Lambert (zie: Ro.1.4) |
1 |
nae: naar |
3 |
recht: rechtop; brammert: praalhans (hier als voorbeeld van iemand die fysiek goed in staat is om fier rechtop te lopen) |
4 |
Dan: maar; rechte: echte; lammert: scheldnaam voor een vervelend iemand, waarbij hier vooral de notie meespeelt dat iemand vervelend is omdat hij in bepaalde opzichten ‘lam’ (traag, weinig voortvarend) in zijn manier van doen is (vergelijk hedendaagse termen als ‘lammeling’ en ‘lamzak’) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 105
| |
Oeuvre / Varia
Laatste van een reeks van drie gedichten waarin gespeeld wordt met de betekenismogelijkheden van het bestanddeel ‘lam’ in de mansnaam Lambert (Ro.1.4-6). Een van de anonieme gedichten aan het einde van de Brabbeling, Anon.5, is eveneens op een woordenspel met ‘lam’ gebaseerd.
| |
Ro.1.7
Gedicht waarin de ik-persoon door middel van een aaneenschakeling van tegenstellingen uiting geeft aan de kwellende onzekerheid van een onbeantwoorde liefde. De gekozen opzet om met opposities te werken levert soms wat gewrongen formuleringen op, die de duidelijkheid niet altijd ten goede komen. Het gedicht is opgebouwd uit drie strofen. In de eerste strofe geeft de ik-persoon uiting aan zijn verscheurdheid, zonder dat duidelijk wordt wat daar nou precies de oorzaak van is. Vervolgens blijkt in strofe twee dat een hem niet welgezinde liefde voor de nodige teleurstelling zorgt. Tot slot verschijnt in strofe drie de liefdesgod Cupido ten tonele, waarbij diens wispelturigheid en onberekenbaarheid jegens de ik-persoon de volle nadruk krijgen. Daarmee blijft Cupido hem kwellen, met als resultaat dat het lijden van de ik-persoon voor iedereen zichtbaar is.
De factor die zorgt voor de aanhoudende onzekerheid en in het verlengde daarvan de kwelling van de ik-persoon is de hoop. Het gedicht opent met een opvallende tautologische constructie, die het belang van de hoop moet benadrukken: ‘Deur hopende hoop’ (vs. 1). Deze drie woorden worden aan het slot van elk couplet herhaald. Hun frequentie geeft aan dat de hoop bepalend is voor de vertwijfeling waaraan de ik-persoon met zijn niet beantwoorde liefde ten prooi is gevallen.
De manier waarop in dit gedicht door middel van veel tegenstrijdigheden - dood versus leven, hitte tegenover verkilling - uitdrukking wordt gegeven aan liefdesvertwijfeling sluit aan bij een gewilde manier van zeggen in de petrarkistische liefdespoëzie van destijds. Een ander sprekend voorbeeld in het oeuvre van Visscher is Tu.10.
In vers 10 komt in Br1 een storende zetfout voor. In plaats van de eerste drie woorden van vers 1 wordt daar de complete versregel herhaald. Deze vergissing is in de tweede lijst van errata aldaar gesignaleerd en vervolgens in Br2 rechtgezet.
| |
Annotaties
1 |
Deur: door; hopende hoop: tautologische constructie, waarschijnlijk toegepast om de intensiteit van de hoop aan te geven; comt ... beneven: voegt wanhoop zich bij mij |
2 |
gherustich: rustig |
3 |
plaech: kwel; gheneuchte: genot; siet: stopwoord ten behoeve van het rijm |
5 |
Dat: lees: en dat |
7 |
hatelijcke: mij vijandig gezinde; onmaet: overdaad |
8 |
moet ... aencleven: is verdriet noodzakelijk met mij verbonden; ongheneucht: verdriet |
9 |
met hetten: bij (liefdes)gloed; vercoelinghe: verkilling |
11 |
Het kint [...] Moeder: met het kind en zijn moeder zijn Cupido en zijn moeder Venus bedoeld. Met zijn liefdespijlen richtte Cupido het nodige onheil aan, ook bij zijn eigen moeder, waar deze versregel op zinspeelt; brenght in sneven: ellende bezorgt |
12 |
Verbint: blinddoekt (Cupido werd vaak met een blinddoek voorgesteld. Zijn blindheid geeft onder meer uitdrukking aan de onzeker makende willekeur waarmee zijn pijlen doel troffen); om ... beven: namelijk vanwege de onzekere uitkomst van Cupido's pijlen |
14 |
verholen: verborgen; verspiet: kijkt speurend om zich heen |
15 |
openbaer: voor iedereen zichtbaar; sy gheschreven: moge zijn vastgelegd |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 105
| |
Varianten
8 |
deur Br2 < Deur Br1 |
10 |
deur Br2 < Deur Br1; hoop. Br2 Br1cc < hoop, comt wanhoop my beneven Br1 |
16 |
deur Br2 < Deur Br1 |
| |
Ro.1.[8]
Gedicht waarin een jongeman op vrijersvoeten in de directe rede ene Janneken om een rendez-vous vraagt. En als ze al zou vragen waarom, dan weet ze dat wel. Hij vraagt haar dringend zijn verzoek niet af te wijzen en wil haar daarvoor een daalder geven. En als ze meer wil, dan mag ze zelf aangeven hoeveel. In de laatste regel laat hij uiteindelijk weten waarom hij haar zo graag wil ontmoeten. Zijn wat raadselachtige antwoord luidt dat hij wil ervaren of ze ook te klein is.
Als we het volgende gedicht bij de interpretatie betrekken, dat namelijk een antwoord van Janneken op dit verzoek is, dan blijkt ‘klein’ hier gebruikt te worden in tegenstelling tot ‘groot’ (Ro.1.9, vs. 9). Vervolgens is het de vraag hoe deze zeer algemene begrippen hier geïnterpreteerd moeten worden. De context wijst in elk geval in de richting van het verkeer tussen de beide sexen. Men zou kunnen denken aan de oppositie volwassen / onvolwassen, en dan met name in de zin van al dan niet ervaren in sexuele aangelegenheden. Voor een dergelijke interpretatie zijn echter geen duidelijke bewijsplaatsen elders voorhanden. Een andere mogelijkheid zou zijn om uit te gaan van ‘groot’ in de betekenis van ‘zwanger’, waarbij ‘klein’ dan de opponent zou zijn met als betekenis zoiets als ‘dun’ in
de zin van ‘niet zwanger’. Voor een dergelijke lezing van ‘klein’ ontbreken eveneens bewijsplaatsen. Tot slot dient zich de mogelijkheid aan om de denken aan het gebruik van de bijvoeglijke naamwoorden ‘groot’ en ‘klein’ in relatie tot ‘openingen’, met de respectievelijke betekenissen ‘wijd’ en ‘nauw’. In deze context zouden we daarbij dan aan de vrouwelijke lichaamsopening moeten denken.Ga naar voetnoot837 Deze interpretatie sluit goed aan bij dit gedicht, maar dat sluit niet uit dat andere noties, zoals ook hier gesuggereerd, meegespeeld kunnen hebben. In elk geval kunnen we concluderen dat het verzoek om een ontmoeting niet neutraal is maar uitgesproken sexuele bedoelingen heeft. De vragende partij wil graag achterhalen of Janneken (in fysieke zin) al goed toegankelijk is. En mocht dat niet zo zijn - dat is voor iedere goede verstaander duidelijk - dan wil hij haar daar graag bij helpen door haar een goede ‘beurt’ te geven.
Het gedicht volgt het schema van een rondeel, met als variant negen in plaats van acht versregels. De verzen 1, 4 en 7 zijn identiek, evenals de verzen 2 en 8. En verder telt het gedicht slechts twee rijmklanken. Ook het hierna volgende antwoord van Janneken volgt hetzelfde patroon.
| |
Annotaties
1 |
moet ... reysken: kan ik je een keertje ontmoeten: reysken: keertje |
2 |
Al: ook al; wat: waarom; meen: bedoel |
3 |
daelder: zilveren muntstuk ter waarde van dertig stuivers; proper: mooi |
5 |
soo ... eysschen: dan mag je zelf je eis kenbaar maken |
6 |
Dan: maar; tot mijn begeeren: op mijn verzoek |
9 |
Proeven: ervaren; kleen: nauw (van vrouwelijke lichaamsopening; zie ook de inleiding alhier) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 106
| |
| |
Correctie
Nr. |
[8] < manco Br2/1 (dit gedicht is ongenummerd. Hoewel die omissie in geen van de lijsten met errata in Br2/1 is gesignaleerd, is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het met opzet zonder nummer is gelaten. Niets wijst erop dat het gedicht een bijzondere positie in zou nemen. Daarom is alsnog een nummer toegekend, met als consequentie dat de nummers van de hierna volgende gedichten worden aangepast) |
| |
Oeuvre
Het volgende gedicht (Ro.1.9) is een reactie op het hier gedane verzoek.
| |
Ro.1.9
Zonder dat haar naam expliciet genoemd wordt hebben we hier overduidelijk van doen met een reactie in de directe rede van Janneken op het aan haar in het voorafgaande gedicht (Ro.1.[8]) gedane verzoek om een rendez-vous. Anders dan haar vrijer suggereerde blijkt ze helemaal geen reserves noch eisen te hebben om op zijn vraag in te gaan. Integendeel, ze wil maar al te graag en heeft geen enkele behoefte om moeilijk te doen. Uit de laatste versregel blijkt voor de goede verstaander waarom: ze wil niet meer klein ofwel nauw toegankelijk zijn maar groot ofwel goed toegankelijk worden, ofwel: ze wil fysiek beter toegankelijk gemaakt worden voor het sexuele verkeer.Ga naar voetnoot838 Daarom haar uitnodiging aan haar vrijer om de hand aan de ploeg te slaan, ofwel: om zijn lid in gereedheid te brengen.
Net als haar vrijer maakt ook Janneken gebruik van het rondeel. Alleen zijn bij haar de regels opvallend veel korter dan bij haar vrijer. Daarmee toont ze aan veel kordater te zijn dan die vrijer die nog allerlei ‘mitsen en maren’ bij haar vermoedde en daar met de nodige woorden uiting aan gaf. Jannekens kordaatheid blijkt op nog een andere manier. Ze voegt haar vrijer wel drie keer toe dat hij niet teveel moet vragen. Daarmee bedoelt ze niet dat hij met zijn vragen te ver zou gaan, maar dat hij
zo vaak vraagt. En daarmee raakt Janneken aan een van de kenmerkende eigenschappen van het rondeel: de herhaling van bepaalde versregels. Roemer Visscher maakt hier speels gebruik van die eigenschap, wat doet vermoeden dat hij bewust voor deze dichtvorm gekozen zal hebben. Hij kon daardoor de vrijer tot drie keer toe om een rendez-vous laten vragen - daarmee tegelijkertijd de urgentie van dat verzoek benadrukkend - om vervolgens Janneken als teken van haar kordaatheid even zoveel keren te laten antwoorden dat haar vrijer niet moest overdrijven met al zijn gevraag.
| |
Annotaties
1 |
al te veel: heeft niet betrekking op de inhoud van de vraag, hoewel dat in eerste instantie zeker gesuggereerd wordt, maar juist op de hoeveelheid vragen van de vrijer in Ro.1.[8] zoals het vervolg duidelijk maakt (zie ook de inleiding alhier) |
2 |
Maer ... Ploech: de oorspronkelijk aan de bijbel (Luc. 9:62) ontleende zegswijze die normaliter wil aansporen om aan het werk te gaan, moet hier heel letterlijk in sexuele zin opgevat worden. Het is een uitnodiging om het mannelijke lid in stelling te brengen en zijn werk te laten doen; Ploech: hier: metafoor voor het mannelijke lid (voor ‘ploeg’ en ‘ploegen’ in erotische zin, zie: WNT 12.2, kol. 2680, 2703; zie ook: Winkelman, ‘Ploegende boeren’, p. 12-13) |
3 |
zijn eel: houden van een pretje; eel: levenslustig, van pret houdend |
5 |
Sonder ... crackeel: hier: zonder moeilijk gedoe (de frase is net als in vers 3 een positieve kwalificatie van Janneken met betrekking tot de ‘meisjes’ als reactie op de door de vrijer in het vorige gedicht gesuggereerde reserves die hij van haar kant lijkt te verwachten); crackeel: geruzie |
6 |
Soo: daarom; nae u ghevoech: waar je zin naar uitgaat |
9 |
cleyn: nauw (van vrouwelijke lichaamsopening); groot ghenoech: in voldoende mate voorzien van een ruime, goed toegankelijke vrouwelijke lichaamsopening (zie voor deze interpretatie van ‘klein’ en ‘groot’ ook de inleidingen bij Ro.1.[8] en alhier) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 106
| |
Correctie
Nr. |
9 < 8 Br2/1 (omdat het voorafgaande gedicht zonder aanwijsbare reden ongenummerd was, is besloten om deze omissie te corrigeren om tot een complete doorlopende nummering te komen. Daardoor moet de nummering van alle overige gedichten in dit schok worden aangepast) |
| |
Oeuvre
Dit gedicht is een reactie op het in Ro.1.[8] gedane verzoek.
| |
Ro.1.10
Grafschrift.
Grafschrift in dichtvorm, dat in drie strofen van zes regels de deugden bezingt die een jonge vrouw sieren. De eerste strofe prijst haar innerlijke en uiterlijke kwaliteiten. In de tweede strofe blijkt dat ze anderen in de aangename dingen liet delen, terwijl ze zich voor verdrietige zaken alleen tot God wendde. De laatste strofe verhaalt dat ze na veel lijden stierf, maar nu de hemelse vrede geniet. Het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar de implicaties zijn duidelijk: deugdzaam leven doet hemelse zaligheid verwerven.Ga naar voetnoot839
De versregels zijn zeer beperkt van omvang. Ze tellen slechts vier lettergrepen, op de laatste vier regels na, met elk vijf lettergrepen.Ga naar voetnoot840 Daardoor bewerkstelligde Visscher een mooi ritmisch geheel.
| |
Annotaties
1 |
leyt: ligt |
5 |
van daet: in haar daden |
6 |
Schoon: mooi; aenschijn: uiterlijk |
11 |
Claechde: daarover klaagde |
12 |
Dan God alleyn: dan bij God alleen |
14 |
Deur: door |
15 |
Is sy ghetreden: heeft zij afgelegd |
16 |
bloot: arm |
16-17 |
Met Lazaro ... schoot: verwijst naar de parabel van de rijke man en de arme Lazarus (Luc. 16:22-23). Lazarus wordt na zijn dood, in tegenstelling tot de rijke man, wel opgenomen in de hemel, waar hij mag rusten in Abrahams schoot |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 106
| |
Correctie
Nr. |
10 < 9 Br2/1 (zie Ro.1.9) |
| |
| |
Oeuvre
Een soortgelijke positieve waardering voor oriëntatie op God in Ro.1.39.
| |
Ro.1.11
De anonieme ik-persoon richt zich tot zich tot zijn beminde, die zich blijkbaar nogal verstoord van hem heeft afgekeerd. De omgang met haar heeft hem echter veel vreugde geschonken en hij zal positief met haar boosheid omgaan. Als er een ander zou zijn die haar bekoort, dan wil de spreker haar niet belemmeren om die persoon in haar armen te sluiten. Als motivatie voor zijn positieve houding jegens haar voert hij het adagium aan dat men uit gal wel honing kan zuigen. Waar die honing voor de ik-persoon zelf uit bestaat blijft verder in het midden. Koestert hij zoete herinneringen of gaat ook hij genieten van zijn herwonnen vrijheid? In feite doet dat er niet toe. Het gaat om de elementaire positieve reactie op een voorbije liefde. Dat het ook anders kan laat het meteen hierop volgende gedicht zien, dat juist aandacht vraagt voor het verdriet dat met een scheiding van de geliefde gepaard gaat.
Deze monoloog is in de vorm van een rondeel gegoten. Door de herhaling van bepaalde versregels biedt dat de mogelijkheid om de boosheid van de geliefde sterker met de positieve houding van de afgewezen minnaar te contrasteren.
In de redactie Br1 doet zich een opmerkelijke variant voor: de laatste versregel ontbreekt volledig. De lijsten met errata in deze uitgave signaleren deze omissie niet. Toch werd uiteindelijk in Br2 een laatste regel toegevoegd. Het zegt iets over de aandacht waarmee deze laatste redactie voor de pers werd klaargemaakt.
| |
Annotaties
1 |
ghestoort: verstoord |
2 |
in't soet: in aangename zin |
3 |
orboort: genoten |
5 |
Dan: maar; herte: hart |
6 |
vry: zonder u gebonden te voelen; luycken: sluiten |
9 |
suycken: zuigen; Men can ... suycken: deze regel doet sterk aan een spreekwoord denken, maar kon als zodanig nog niet getraceerd worden. Wel zijn er spreekwoorden waarin gal en honing samen voorkomen (WNT 4, kol. 146-147; Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 198). Daarbij overheerst het negatieve aspect van de gal, terwijl hier juist via de honing het positieve |
|
de nadruk krijgt. Een negatieve variant op deze frase van Visscher is te vinden in Sp.[2.18], vs. 24 |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 107
| |
Varianten
4 |
ghestoort: Br2 < ghestoort; Br1 |
8 |
in't Br2 < int Br1; ghebruycken: Br2 < ghebruycken. Br1 |
9 |
Men ... suycken. Br2 < manco Br1 |
| |
Correctie
Nr. |
11 < 10 Br2/1 (zie Ro.1.9) |
| |
| |
Oeuvre
Het hierna volgende gedicht (Ro.1.12), eveneens een rondeel, laat juist een contrasterende, negatieve reactie zien op het verbreken van een liefdesrelatie.
| |
Ro.1.12
De ik-persoon spreekt zijn gewezen geliefde aan. Hij brengt de gelukzalige tijd in herinnering toen zij met elkaar verkeerden. Van haar gescheiden te zijn brengt verdriet. Hij vraagt haar nog maar eens te denken aan die goede tijd van vroeger wanneer ze niet slapen kan.
Het gedicht is net als het voorafgaande, dat dezelfde thematiek in contrasterende zin uitwerkt, een rondeel.
| |
Annotaties
1 |
schoon: mooi; voorleden: van toen |
2 |
dede ... vreucht: pret en plezier deed maken; solaes: pret, genot |
3 |
met lieflijcke reden: met lieflijke woorden |
5 |
stelde in vreden: geluk bracht |
6 |
scheyen: scheiden; maeckt onghenuecht: brengt verdriet |
9 |
Peynst'er om: sta daar bij stil; meucht: kunt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 107
| |
Correctie
Nr. |
12 < 11 Br2/1 (zie Ro.1.9) |
| |
Editie
VdL 1, p. 80-81, 177
| |
Oeuvre
Het voorafgaande gedicht (Ro.1.11), eveneens een rondeel, laat als contrast juist een positieve reactie zien op het verbreken van een liefdesrelatie.
| |
Ro.1.13
De ik-persoon spreekt ene Pieter aan die ten onrechte meent edel te zijn omdat hij kostbare kleren draagt en een familienaam met ‘van’ ervoor heeft. Om zich edelman te mogen noemen moet hij of van adellijk geslacht zijn of buitengewoon verdienstelijk door deugdzaamheid of kracht. Die drie componenten zijn dus bepalend voor adeldom, waarbij hier in het midden wordt gelaten of de ene factor daarbij mogelijk belangrijker is dan een andere.Ga naar voetnoot841
Tussen de redacties Lm en Br2/1 doet zich een opmerkelijke redactionele variant voor. De mansnaam Floris (Lm) werd vervangen door Pieter (Br2/1). Binnen het discours over de adeldom in dit gedicht is dat een zinvolle aanpassing. De naam Floris doet teveel aan de graven van Holland denken om iemand met die naam over diens onterechte edele aanspraken goed te kunnen kapittelen. Een Hollandse huis-, tuin- en keukennaam als Pieter voldoet in dat opzicht veel beter.
| |
Annotaties
1 |
eel: edel |
3 |
van: familienaam beginnend met ‘van’ |
4 |
eel: adellijk |
5 |
uytghesondert: uitzonderlijk; deur: door |
6 |
Soo: dan; eerst: pas |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 107; Lm p. 20 (2C2v)
In een exemplaar van Br1 (particuliere collectie Nederland, zie par. I.2.3.3, exemplaar nr. 3) staat op pagina 106 tegenover de gedrukte tekst een handgeschreven versie (vermoedelijk zeventiende-eeuws), waarin wat spellingvarianten voorkomen.
| |
Varianten
1 |
Pieter Br2/1 < Floris, Lm; eel, Br2/1 < eel Lm |
2 |
Zijd Br2/1 < zijt Lm; Fluweel? Br2/1 < fluweel, Lm |
3 |
Of Br2/1 < Oft Lm |
5 |
Of Br2/1 < Off Lm; of Br2/1 < off Lm |
6 |
Edelman. Br2/1 < edelman. Lm |
| |
Correctie
Nr. |
13 < 12 Br2/1 (zie Ro.1.9) |
| |
| |
Oeuvre
Een thematisch verwant gedicht dat de spot drijft met ongefundeerde adellijke pretenties is Q.2.47.
| |
Ro.1.14
De ik-persoon spreekt zijn geliefde aan die op een andere golflengte dan hij blijkt te zitten waar het om het inwilligen van zijn sexuele verlangens gaat. Hij doet dat via een metafoor. Zij geeft hem bloemen en bladeren, terwijl hij graag de vrucht wil plukken. Wat moet hij daar anders uit begrijpen dan dat ze slechts grapjes wil maken? Eigenlijk wil hij daarmee zeggen dat ze zijn verlangens niet serieus neemt.
In versregel 1 doet zich een redactionele variant voor die wijst op een herziening van de tekst voor de editie 1614. Na ‘gheeft’ werd in Br2/1 het persoonlijke voornaamwoord ‘my’ toegevoegd. Daardoor wordt meteen duidelijk dat het hier gaat om een aangelegenheid tussen de aangesprokene en de ik-persoon, een gegeven dat vervolgens extra nadruk krijgt door de herhaling van ‘My’ aan het begin van de tweede versregel.
| |
Annotaties
1 |
blaen: bladeren |
2 |
plocken: plukken |
3 |
verstaen: begrijpen |
4 |
niet: niets; boerten en jocken: schertsen en grappen maken (hier in de zin van: niet serieus ingaan op de verlangens van de spreker) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 107; Lm p. 38-39 (2E3v-4r); Ep p. 117
| |
Varianten
1 |
Alderliefste Br2/1 Ep < Alderliefste, Lm; gheeft my Br2/1 < gheeft Lm, geeft Ep |
2 |
My, Br2/1 < My Lm Ep; vrucht Br2/1 Lm < vreucht Ep; begeert Br2/1 Ep < begheert Lm; plocken: Br2 Lm < plocken; Br1, plocken, Ep |
4 |
jocken? Br2/1 Lm < jocken. Ep |
| |
Correctie
Nr. |
14 < 13 Br2/1 (zie Ro.1.9) |
| |
Oeuvre
Het volgende gedicht (Ro.1.15) is een reactie op het hier uitgesproken verwijt.
| |
Ro.1.15
Dit gedicht blijkt een reactie, in de directe rede, van de in het vorige gedicht aangesproken aanbedene op het haar gemaakte verwijt dat ze de verlangens van haar aanbidder te weinig serieus neemt door ze onvoldoende te honoreren. Zoals de minnaar het uitdrukte: ze gaf hem slechts bloemen en bladeren in plaats van de gewenste vrucht. Uit haar reactie blijkt dat de aanbedene uiterst serieus is, maar op een andere manier dan door haar aanbidder gewenst. Ze dient hem van repliek met dezelfde plantenmetafoor waarin hij zijn verwijt verstopt had. Hij krijgt het advies om eerst de bladeren en bloemen te plukken en de vrucht nog wat te sparen en haar beter te laten rijpen. Dan wordt ze goed. Ze sluit ter onderstreping haar betoogje af met een variant van het nog steeds gangbare spreekwoord: ‘Wie het kleine niet eert is het grote niet weerd’. Conclusie: het langzamerhand opbouwen van een liefdesrelatie komt de kwaliteit ervan ten goede.
| |
Annotaties
1 |
Pluyckt: pluk |
3 |
bet: beter; soo: dan |
4 |
soo: dan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 107
| |
| |
Correctie
Nr. |
15 < 14 Br2/1 (zie Ro.1.9) |
| |
Oeuvre
Het gedicht is een reactie op het hiervoor uitgesproken verwijt (Ro.1.14).
| |
Ro.1.16
Aen Arent.
Gedicht waarin Roemer VisscherGa naar voetnoot842 ene Arent de oren wast die beweerd had dat hij, Roemer Visscher, geen geloof zou hebben, omdat hij niet geloofde dat de aangesprokene, Arent, in God geloofde. In vier strofen geeft Visscher aan wat hij allemaal wél gelooft als het om Arent gaat en dat blijkt uiterst negatief voor hem uit te pakken.
In de eerste plaats gelooft hij dat Arent omwille van het geloof het vaderland verliet, en dat terwijl hij zijn onzevader niet eens kent. Door deze opmerking wordt de pretentie van Arent, als zou hij om geloofswille het vaderland ontvlucht zijn, weerlegd. De ware reden voor zijn heimelijke vertrek is geen religieuze achtervolging maar gebrek aan financieel krediet ofwel geloof, zoals de destijds gangbare term daarvoor luidde. Visscher speelt hier met de betekenismogelijkheden van ‘geloof’.
In strofe twee werkt Visscher zijn geloof in Arents calvinisme nader uit. Hij is tegen de paus en de Spaanse inquisitie. Maar er zit een addertje onder het gras. Het lijkt er eventjes op dat calvinistische Arent ook nog adviseur van de Prins van Oranje is, maar hij blijkt slechts zijn hofnar te zijn.
Arents meer persoonlijke omstandigheden worden in strofe drie nogal ontluisterend uit de doeken gedaan. Als hij al iets weet te presteren, dan is dat in de kroeg of in bed. En het geld dat hij, die zoals uit strofe 1 viel op te maken uit geldgebrek gevlucht was, wél bezat, dat was van zijn vrouw afkomstig. Er wordt zelfs gesuggereerd dat Arent niet zelf de benen heeft genomen maar aan de dijk gezet is.
In de laatste strofe gaat Visscher uit van de naam Arent en de associaties die dat oproept met de gelijknamige vogel en met de positieve kwalificaties van deze koning der vogels. Hij kan geloven dat Arent allerlei soorten vogels zou zijn zoals de gans of de duif, waaraan traditioneel negatieve hoedanigheden worden toegedicht. Maar dat Arent een arend zou zijn, dat nu kan hij niet geloven. Hier stokt Roemer Visschers geloof dus.
In voor de Brabbeling ongekend felle termen hekelt Visscher hier de prententies van iemand die zogenaamd vanwege zijn calvinistische geloof zijn vaderland ontvluchtte om aan de Spaanse inquistie te ontkomen. Deze fraaie reden blijkt echter slechts een dekmantel om de ware motieven te verhullen van een praatjesmakende bon-vivant die vanwege financiële problemen zijn hielen moest lichten, terwijl hij het tegelijkertijd bestaat om iemand anders op diens geloof aan te spreken. Al met al wekt het gedicht trouwens de indruk dat het reageert op een actuele situatie waarin bepaalde mensen die nu ineens het gelijk aan hun zijde hebben, in dit geval calvinistische vluchtelingen, zich daar nogal demonstratief op voorstaan tot ergernis van anderen.
Door de zinspelingen op zaken als de vlucht om geloofswille, de inquisitie en de Prins van Oranje kan het gedicht bij benadering gedateerd worden. De Spaanse reactie op de ontwikkelingen na de Beeldenstorm dreef sedert 1567 vele calvinisten het land uit, die pas terug konden keren als een stad de zijde van de Opstand en van de Prins had gekozen. De meeste steden van Holland en Zeeland deden dat in 1572, maar Amsterdam bleef tot de Alteratie van 1578 de Spaanse koning als wettig landsheer trouw.Ga naar voetnoot843 Een tweede indicatie met betrekking tot de datering is het gegeven dat de Prins hier als nog in leven zijnde figureert. Het gedicht zal ergens in deze periode geschreven zijn en in elk geval vóór 10 juli 1584, de sterfdatum van de Prins.Ga naar voetnoot844
Rest nog de vraag of Roemer Visscher met Arent een bepaald iemand op het oog had. De formulering van de titel in de redactie Lm wekt wel die indruk. Wellicht is hij met ene Arent in een irritatie opwekkende discussie verzeild geraakt over al dan niet gelovig zijn en heeft hij zijn ergernis daarover afgereageerd in een gedicht waarin hij onder andere speelt met de vogelassociaties die deze mansnaam opwekt. Mocht dat zo zijn, dan nog blijft het schier ondoenlijk om die Arent nader te identificeren.Ga naar voetnoot845 Het kan echter ook zijn dat Visscher meer in 't algemeen wilde reageren op een fenomeen dat zich toendertijd voordeed en dat in elk geval bij hem ergernis opwekte.
Tussen de redacties Lm en Br2/1 doen zich twee in het oog vallende varianten voor. Allereerst zijn de verschillende titels opmerkelijk. Br2/1 vermeldt in de titel alleen de voornaam van degene voor wie dit gedicht bestemd is, terwijl uit de titel in Lm expliciet valt af te leiden dat het gedicht een reactie is op iets dat de dichter zelf overkwam, namelijk het verwijt dat hij geen geloof had. Ook in vers 5 is de redactie Lm explicieter. Daar krijgt de adressaat onomwonden te horen dat hij een calvinist is, terwijl dat in Br2/1 iets verhullender gebracht wordt, met een gelijkluidende woordcombinatie (‘een Calf, fijn ist’) die voor de mensen van destijds overigens volstrekt duidelijk was. Een en ander wijst op aanpassing van de tekst voor de editie 1614.
| |
Annotaties
1 |
averechte Loth: verdorven Loth (de oudtestamentische Lot werd, vanwege zijn deugdzaamheid, als enige met zijn gezin in de gelegenheid gesteld om het zondige Sodom te ontvluchten alvorens de stad op bevel van God verwoest werd (Gen. 19:1-29). De Arent uit dit gedicht beweert ook zijn vaderland omwille van het geloof ontvlucht te zijn, maar volgens Roemer Visscher waren zijn motieven, zoals verderop zal blijken, minder verheven. Daarom is hij een verdorven Loth. Er is zelfs nog een andere interpretatie mogelijk, die van ‘omgekeerde Loth’, waarbij dat ‘omgekeerd’ zeer letterlijk in relatie tot de naam Loth opgevat moet worden. Als we die voornaam omkeren krijgen we een woord dat sterk aan ‘tol’ doet denken.Ga naar voetnoot846 Daarmee wordt Arent te kijk gezet als een weinig betrouwbare, opportunistische draaikont. Wellicht laat Visscher beide interpretaties hier door elkaar spelen) |
4 |
gheloof: ‘geloof’ én ‘krediet’; Pater Noster (Latijn): onzevader (belangrijkste gebed in het christelijke geloof) |
5 |
Calf: ook gebruikt als scheldwoord of ter aanduiding van een sukkel; fijn ist: mooi is dat; Calf, fijn ist: lees: calvinist (als scheldnaam bedoeld) |
6 |
hout voor: beschouwt als; Antechrist: de door Satan gezonden bestrijder van Christus |
7 |
Spangen: Spanje |
8 |
cortwyligen Raet: hofnar (WNT 7.2, kol. 5748.Hoewel het WNT de betekenis ‘van korte duur’ niet geeft voor ‘kortswijlig’ (de tijd verdrijvend, grappig), lijkt Roemer Visscher die hier in eerste instantie wel te laten meespelen. Bij aanvankelijke lezing ontstaat de indruk dat de aangesprokene een goede, zij het kort durende, positie als adviseur heeft bij de prins van Oranje, terwijl het tegendeel het geval blijkt te zijn. Hij is daar de hofnar) |
9 |
Lansknecht: soldaat; by de wijn: lees: als je een glas wijn achter de kiezen hebt |
10 |
achter t'gordijn: in bed |
11 |
u wijf: uw vrouw |
12 |
Commissaris [...] van den dijck: de formulering klinkt als een aanzienlijke bestuurlijke positie, maar de dijk was de verblijfplaats voor wie van elders verjaagd of verdreven was (vergelijk ‘iemand aan de dijk zetten’). In het Amsterdamse Oude mannen- en vrouwenhuis kon men iemand als straf voor ongehoorzaamheid voor een aantal weken ‘op de dijk zetten’ ofwel buiten de deur zetten (Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, dl. 5, p. 199) |
13 |
Gans: symbool voor domheid, ook: ‘een onnozel iemand’; Duyf: symbool voor onnozelheid |
14 |
Uyl: symbool voor zonde, onreinheid, maar ook voor luiheid; Kievit: deze vogel is geen uitgesproken symbool voor een bepaalde hoedanigheid. Wellicht wordt hij genoemd vanwege negatieve aspecten in zijn gedrag als zijn nest in gevaar is. Hij probeert dan belagers te misleiden en gedraagt zich nogal agressief. In elk geval heeft de kievit een kenmerkende kuif, waaraan hier gerefereerd wordt |
15 |
verdoven: overstemmen, overtreffen; Coeckoeck ... verdoven: de uitspraak over de koekoek die met zijn monotone roep het fraaie gezang van de nachtegaal wil overtreffen doet spreekwoordelijk aan, maar kon niet als zodanig getraceerd worden. Wel zijn andere spreekwoorden bekend waarin de koekoek en de nachtegaal of leeuwerik beide voorkomen (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 427) |
16 |
Dan: maar; Arent: de voornaam van de aangeprokene wordt hier geassocieerd met de arend, die als koning der vogels eigenschappen als kracht en moed vertegenwoordigde |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 108; Lm p. 145-146 (2S5r-v)
| |
Varianten
Titel |
Aen Arent. Br2/1 < Teghen hem die seyde dat de Dichter deses gheen gheloof en hadde. Lm |
1 |
averechte Loth? Br2/1 < averrechte Lot, Lm |
2 |
gheloof, Br2 < geloof, Br1, ghelooff Lm; ghelooft Br2 Lm < gelooft Br1; God? Br2/1 < Godt? Lm |
3 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; ghy t'Vaderlant Br2 < ghy t'Vaderlandt Br1, ghy't Vaderlant Lm; verliet, Br2/1 < verliet Lm |
4 |
Om't Br2 < Omt Br1, Om*'*t Lm; gheloof, Br2/1 < ghelooff, Lm; Noster Br2/1 < noster Lm |
5 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; Calf, fijn ist, Br2/1 < Calvinist Lm |
6 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; Antechrist, Br2/1 < d'Antechrist; Lm |
7 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; d'Inquisity Br2/1 < d'Inquisicy Lm; Spangen, Br2/1 < Spangen; Lm |
8 |
cortwyligen Raet zijt, Br2/1 < cortwijligen Raedt zijt Lm; Prince Br2/1 < Prins Lm; Orangen. Br2/1 < Orangen: Lm |
9 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; Lansknecht Br2/1 < lantsknecht Lm; wijn, Br2/1 < wijn; Lm |
10 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; Ruyter Br2/1 < ruyter Lm; t'gordijn, Br2/1 < t'gardijn; Lm |
11 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; wijf Br2/1 < wijff Lm; rijck, Br2/1 < rijck; Lm |
12 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; van den dijck. Br2/1 < vanden dijck: Lm |
13 |
gheloof Br2/1 < ghelooff Lm; Gans of Duyf, Br2/1 < gans off duijff, Lm |
14 |
Uyl Br2 < uijl Br1 Lm; of Kievit Br2/1 < off kievet Lm; kuyf, Br2/1 < kuijff, Lm |
15 |
Of Br2/1 < Off Lm; Coeckoeck Br2/1 < coeckcoeck Lm; Nachtegael Br2/1 < nachtegael Lm; verdoven: Br2/1 < verdoven; Lm |
16 |
kan Br2/1 < can Lm; ghelooven. Br2/1 < gheloven. Lm |
| |
Correctie
Nr. |
16 < 14 Br2/1 (net als het voorafgaande draagt dit gedicht in Br2/1 nummer 14. Deze dubbelnummering maakt andermaal een correctie ten bate van de definitieve nummering noodzakelijk, nadat deze eerder al was aangepast vanwege een ongenummerd gedicht (zie Ro.1.9). Vanaf hier verschilt de nummering in Br2/1 twee cijfers met de gecorrigeerde reeks) |
| |
Ro.1.17
De ik-persoon spreekt een anonieme jongedame aan die in een zeer onbevredigende situatie verzeild is geraakt. Zij kan degene die haar het hof maakt niet uitstaan en degene naar wie haar eigen hart uitgaat wil haar niet. Volgens de ik-persoon had ze het van haar levensdagen niet beter kunnen regelen om, zoals hij het met een destijds gangbaar spreekwoord beeldend uitdrukt, tussen twee stoelen in de as terecht te komen. Tegenwoordig zouden we zeggen: om achter het net te vissen.
Ten opzichte van de eerder verschenen versies van dit gedicht in Den Bloem-hof van de Nederlantsche jeught (1608 en 1610) heeft de uiteindelijke redactie in de Brabbeling aan bondigheid en in vers 2 aan helderheid gewonnen (zie ook de rubriek ‘Overlevering’). Omdat de tekst in de Bloem-hof anoniem is, valt er verder niets te zeggen over de status van de daar gepresenteerde variante versie.
| |
Annotaties
1 |
vrijt: het hof maakt; moocht: kunt; lyen: uitstaan |
2 |
vryen: het hof maken |
3 |
Ghy ... passen: u zou het van uw levensdagen niet beter kunnen regelen |
4 |
raken: geraken; inder assen: in de as; Om tusschen ... assen: variant op het destijds gangbare spreekwoord ‘Tussen twee stoelen in de as zitten’, waarmee men in essentie wilde uitdrukken dat iemand iets ontgaat waarop hij zijn hoop gesteld heeft. Dat zou veroorzaakt kunnen worden doordat men zelf niet weet te kiezen (WNT 2.1-2, kol. 715) of door bedrog (Andriessoon, Duytsche adagia, nr. 88.2). Hier lijkt de oorzaak meer een toevallige samenloop van |
|
omstandigheden, hoewel de ik-persoon de aangesprokene fijntjes laat weten dat ze het niet beter had kunnen regelen (vs. 3). Hij suggereert dus zeker dat er van eigen toedoen sprake is |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 108
Het gedicht verscheen, anoniem, eveneens in de edities 1608 en 1610 van de gedichten- annex liederenbundel Den Bloem-hof van de Nederlantsche jeught.Ga naar voetnoot847 Als opschrift draagt het gedicht daar de genre-aanduiding ‘Epigramma’. De formuleringen zijn soms wat uitvoeriger, soms wat afwijkend, en de bedoelde betekenis van vers 2 wordt alleen in de redacties Br2/1 goed helder. Toch is het onmiskenbaar een variante redactie van Roemer Visschers gedicht. Ter vergelijking geef ik hier de volledige tekst volgens de editie 1608:
Die u bemint en vrijt, meucht ghy soot' schijnt niet lijen,
En die ghy wel bemint, wilt u te recht niet vrijen.
U leven en mocht ghijt, niet bequamer passen.
Om tusschen twee stoelen, te sitten in d'asschen.
| |
Correctie
Nr. |
17 < 15 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.18
De ik-persoon confronteert in de directe rede een anonieme vrouw met de consequenties van een stelling die ze verkondigd heeft. Ze zegt er gek van te worden als ze een vuile slons zou zien. Om te voorkomen dat ze door iets dergelijks pijnlijk getroffen zou worden, adviseert hij haar om dan maar niet in de spiegel te kijken. Blijkbaar gaat de aangesprokene dus zelf mank aan het euvel waar ze een hekel aan zegt te hebben.
| |
Annotaties
1 |
Uyt u sinne: buiten zinnen |
2 |
pufpuntighe: luie en slordige (?) (deze betekenis wordt gesuggereerd door het WNT (dl. 12.2, kol. 4730), dat als enige bron deze vindplaats heeft); slordebel: slons |
3 |
dan: maar; deur sulcx: door iets dergelijks |
4 |
Soo: daarom; rade: adviseer |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 108
| |
Varianten
2 |
slordebel: Br2 < slordebel; Br1 |
3 |
dan Br2 < Dan Br1 |
| |
Correctie
Nr. |
18 < 16 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.19
Gedicht waarin de ik-persoon zich rechtstreeks, zij het wat cryptisch, tot een aanbedene richt die weigert op zijn groeten te reageren. Als hij 's avonds op vrijersvoeten voor haar huis rondloopt, waar zij tussen twee stenen stoepen staat, en haar groet, dan antwoorden ze alle drie even veel. Van stenen stoepen valt geen antwoord te verwachten, daarom kan de conclusie luiden dat ook de aanbedene hem geen groet waardig keurt.
De beschreven situatie lijkt te zinspelen op de gewoonte van destijds om prille liefdesavances te laten plaatsvinden op de stoep van het huis waar een jong meisje woonde. Het uitgelezen tijdstip daarvoor was later op de avond, na het avondmaal.Ga naar voetnoot848 Beide elementen zijn in dit gedicht aanwezig. In meer algemene zin was de plaats voor haar huis voor een meisje een van de mogelijkheden, naast locaties als de markt en de kerk, om zich te laten zien.Ga naar voetnoot849 Pas bij een vaste verkering kreeg de vrijer toegang tot de ouderlijke woning van het meisje.Ga naar voetnoot850
Door de plaats waar ze zich bevinden én het tijdstip waarop geven zowel de jongen als het meisje te kennen dat ze uit zijn op contact met het andere geslacht. Door de jongen niet te groeten laat het meisje weten dat wat haar betreft de interesse niet wederzijds is. Of er verder nog implicaties verbonden zijn aan het feit dat het meisje tussen twee stoepen staat (vs. 2) blijft onduidelijk.
| |
Annotaties
1 |
loop hoepen: wat heimelijk op vrijersvoeten rondloop (het WNT (dl. 6, kol. 815) concludeert op basis van de beschikbare voorbeelden dat ‘lopen hoepen’ zoiets betekent als ‘vrijen in 't donker, in 't geniep’) |
2 |
daer: waar; staet ... stoepen: de locatie waar het meisje zich bevindt duidt erop dat ze op zoek is naar contact met het andere geslacht (zie verder de inleiding alhier) |
4 |
Soo: dan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 108
| |
Varianten
1 |
voor by Br2 < voorby Br1 |
2 |
daer Br2 < Daer Br1 |
| |
Correctie
Nr. |
19 < 17 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Ro.1.20
De ik-persoon spoort een anonieme dame rechtstreeks aan om in te gaan op het allereerste verzoek van haar aanbidder. Want als ze dat niet doet, dan zal ze er spijt van krijgen. In eerste instantie lijkt het of de wijze raad betrekking heeft op een koopcontract, maar op basis van de twee woordjes ‘u Lief’ (vs. 2) wordt duidelijk dat Visscher hier speelt met de terminologie rond het aangaan van koopcontracten en dat het in feite om een huwelijksovereenkomst gaat. Ook het argument waarmee hij zijn raad kracht bijzet ontleent hij aan de handelssfeer. Het is een adagium dat leert dat je beter kunt verkopen en berouwen dan behouden en berouwen. In dat laatste geval vang je twee keer bot. Je hebt ten eerste geen geld gebeurd en vervolgens je zit met de spijt. Vertaald naar de situatie van het meisje betekent het dat ze beter een huwelijksaanzoek van een aanbidder kan honoreren dan het risico lopen om uiteindelijk niet meer gevraagd te worden met alle spijtige gevolgen van dien.
De ik-persoon onderbouwt zijn advies, zoals al is opgemerkt, met een gevleugelde zegswijze (vs. 3-4), die in dezelfde tijd ook elders als spreekwoord werd vastgelegd. Spiegel noteerde het bij de datum van 14 september in zijn Byspraax almanak (ca. 1606) en Gruterus nam het op bij de Nederlandse spreekwoorden in het eerste deel van diens Florilegium ethico-politicum (1610).Ga naar voetnoot851 Dat eerste deel nu van Gruterus' Florilegium is, zoals hij zelf aangeeft, voor het grootste deel gebaseerd op Spiegels
verzameling.Ga naar voetnoot852 De notatie van het adagium wijkt bij Spiegel en Gruterus in de eerste regel iets af van die van Visscher. Zij geven de woordvolgorde ‘verkocht en berouwen’, terwijl bij Visscher ‘berouwen en vercocht’ (vs. 4) te lezen valt.Ga naar voetnoot853 Die variant zal veroorzaakt zijn door het rijm. Over een eventuele chronologische relatie tussen dit identieke materiaal bij Visscher en Spiegel kan verder niets met enige zekerheid worden vastgesteld. De enig mogelijke conclusie is dat ze beiden met het adagium vertrouwd waren.
| |
Annotaties
1 |
Het eerst ... versocht: bij de eerste gelegenheid dat u het verzoek gedaan wordt |
2 |
Slaet toe ... trouwen: ‘ga in goed vertrouwen accoord met het koopvoorstel van uw lief’ én ‘stem in met de trouwbelofte van uw lief’ |
4 |
behouwen: behouden |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 108
| |
| |
Correctie
Nr. |
20 < 18 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.21
De ik-persoon spreekt een anoniem iemand aan over het gebrek aan perspectief als men ene Janneken het hof wil maken. Hij doet dat door een dergelijke poging te vergelijken met een aantal voorbeelden van handelingen die niet of nauwelijks uitvoerbaar zijn, vervelend of weinig profijtelijk.
Er waren destijds talrijke uitdrukkingen in omloop om aan te geven dat men iets vergeefs of onmogelijks doet. Zo geeft Andriessoon in zijn Duytsche adagia (1550) een lijstje met dergelijke zegswijzen, waaronder ‘de vissen leren zwemmen’ en ‘hout naar het bos dragen’.Ga naar voetnoot854 De voorbeelden die Roemer Visscher hier geeft konden echter nog niet elders getraceerd worden. Wellicht heeft hij zich geroepen gevoeld om in dit opzicht eigen inventiviteit te ontplooien.
| |
Annotaties
1 |
dorschen: naast ‘dorsen’ ook ‘ranselen’, ‘beuken’; eyeren schillen: waarschijnlijk refererend aan het nu niet meer gangbare spreekwoord ‘met iemand een eitje te schillen hebben’ voor de situatie dat men iets minder plezierigs met iemand af te handelen heeft |
2 |
neten craken: neten doodknijpen; Vorsschen: kikvorsen |
3 |
vryen: het hof maken |
4 |
bedyen: voorspoedig zijn |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 109
| |
Correctie
Nr. |
21 < 19 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.22
De ik-persoon complimenteert een meisje met haar mooie uiterlijk en karakter. Hij wil de Heer alleen maar bidden dat Hij haar zo zal laten, want mooier zal de Heer haar nooit kunnen maken.
| |
Annotaties
1 |
schoon: mooi; soet van wesen: aangenaam van karakter |
2 |
niet: niet anders |
3 |
slechs: slechts; behout in desen: in deze toestand laat blijven |
4 |
schoonder: mooier; nemmermeer: nooit |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 109
| |
| |
Correctie
Nr. |
22 < 20 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Ro.1.23
De ik-persoon vertelt een meisje dat hij het liefste in haar gezelschap verkeert. Ze mogen hem rustig elders uitnodigen om hem royaal op wijn en bier trakteren, maar het beste bevalt het hem waar hij zich met haar kan vermaken.
| |
Annotaties
1 |
elwaerts: elders; noon te gast: als gast uitnodigen |
2 |
wel: goed |
3 |
op mijn ghepast: geschikt voor mij |
4 |
daer: waar; mach triumpheren: kan feestvieren |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 109
| |
Correctie
Nr. |
23 < 21 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.24
De ik-persoon complimenteert een meisje dat in velerlei opzicht over uitstekende kwalificaties beschikt. Welke idioot zou haar niet beminnen?
Deze lofzang op een aanbedene doet denken aan de uitwerking van dergelijke thematiek in de petrarkistische liefdespoëzie, zoals die bijvoorbeeld al bij Jan van der Noot te vinden was in navolging van het werk van Petrarca en onder meer de Franse Pléiadedichters. De toon van dit gedicht is echter minder ‘verheven’ dan in deze traditie. Roemer Visscher geeft aan een en ander zijn onmiskenbare eigen geluid.
| |
Annotaties
1 |
have: bezit; flucx van leden: flink van postuur |
2 |
soet van seden: aangenaam van manieren |
3 |
Schoon van aensicht: mooi van uiterlijk |
4 |
Wat droes: welke idioot |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 109
| |
Correctie
Nr. |
24 < 22 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
De Vooys e.a., Letterkundig leesboek, p. 191
| |
Ro.1.25
De ik-persoon spreekt iemand aan die zich blijkbaar in de geliefde vergist heeft. Hij of zij had gezworen nooit een ander te zullen beminnen, zonder daarbij blijkbaar voldoende rekening te houden met alles wat ter zake meespeelde. In het vervolg zal hij of zij wel beter bij zichzelf te rade gaan.
| |
Annotaties
1 |
dick: dikwijls |
3 |
Dan: maar; reeckende ... Waert: rekende toen al buiten de waard (spreekwoordelijke uitdrukking voor geen of onvoldoende rekening houden met omstandigheden die van doorslaggevende betekenis zijn) |
4 |
efter: voortaan; u [...] wel bet versinnen: wel beter bij uzelf te rade gaan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 109
| |
Correctie
Nr. |
25 < 23 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.26
Anekdotisch gedicht over een jongeman die door zijn moeder Truy op pad is gestuurd om een meisje dat zij uitgezocht heeft, een aanzoek te doen. Helaas weet hij niet meer dan haar naam en omdat die blijkbaar vaker voorkomt komt hij bij de verkeerde terecht. Roemer Visscher adstrueert dat met een speciaal voor deze context bedachte variant van het spreekwoord dat we nu kennen als ‘Er zijn meer hondjes die Fikkie heten’ (vs. 3). Het beoogde meisje heet blijkbaar ‘lodder’ (vs. 3) en zoonlief interpreteert dat volgens de betekenismogelijkheid die hem het meeste aanspreekt, als ‘aanminnig’ of daarmee verwante betekenissen (zie ook de annotatie). Het door hem benaderde meisje, dat blijkbaar aan dergelijke kwalificaties voldeed en dat als niet uitverkorene van de moeder niet op voorhand door haar ingelicht was, reageert zogenaamd wat afwerend met een vriendelijke klap op zijn toenadering en met de mededeling dat ze wel weet wat vrijers in zin hebben. Vervolgens geeft het gedicht in de directe rede de reactie van de jongeman (vs. 7-9) op het commentaar van het meisje. Anders dan andere vrijers meent hij absoluut zeker wat hij zegt en bovendien merkt hij aan haar manier van reageren dat zij hem haar liefde gunt. Elke klap van haar is hem zo zoet als een suikerkoek in zijn mond.
| |
Annotaties
1 |
Vryster: huwbaar meisje; van haer verspiet: door haar opgespeurd |
2 |
vryen: het hof maken; wiens ... wist: van wie hij alleen maar de naam wist |
3 |
datter ... hiet: variant van het nu nog gangbare spreekwoord ‘Er zijn meer hondjes die Fikkie heten’ (voor de hondennaam waren meerdere varianten in gebruik, zoals Bloem, Blafferd, Del (WNT 6, kol. 896; Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, nr. 924), maar ‘lodder’ komt alleen op deze plaats voor (zie verder hierna). Het lijkt hier trouwens om een vroege vindplaats van dit spreekwoord te gaan); lodder: hier gebruikt als hondennaam, maar vanuit de optiek van de zoon van Truy binnen deze context refererend aan betekenissen als ‘wulps, aanlokkend, aanminnig’Ga naar voetnoot855 |
4 |
recht-schuldighe: hier: degene die bedoeld werd |
5 |
die op ... gegist: degene die op iets dergelijks niet bedacht was |
6 |
soetelijck: zachtjes; ick ... gront: ik weet wat vrijers willen; gront: gezindheid |
7 |
ick ... list: ik meen het beslist zonder boze bijbedoelingen |
8 |
hier: verwijst naar de zachte klap die hij kreeg (vs. 6); dat u hert ... jont: dat uw hart mij liefde gunt |
9 |
soet: aangenaam |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 109
| |
Correctie
Nr. |
26 < 42 Br2, 24 Br1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.27
De ik-persoon spreekt ene Loeris rechtstreeks aan. Dat men hem voor wijs aanziet en als een volwassen man beschouwt, heeft hij aan zijn baard te danken, die hem als zodanig doet voorkomen. De ik-persoon is echter een andere mening toegedaan. Hij ziet Loeris als een domme knul en een dwaas. En dat nu heeft Loeris helemaal alleen te danken aan zijn eigen manier van doen. De pointe van het gedicht is gelegen in een spel met betekenisassociaties als ‘sul’ en ‘sukkel’ die de mansnaam Loeris oproept (zie annotatie vs. 2). Loeris doet zijn naam dus alle eer aan.
Tussen Lm en Br2/1 doet zich één redactionele variant voor die wijst op revisie van de tekst voor de editie 1614. In de laatste versregel werd voor ‘manieren’ het uitgesproken ‘quaede’ vervangen door het neutrale ‘eyghen’. De ingreep zet de lezer meer tot denken aan over de precieze bedoelingen van de tekst.
| |
Annotaties
1 |
siet an: aanziet |
2 |
Loeris: mannelijke voornaam, tevens in gebruik als substantief met onder meer de betekenissen ‘sul’, ‘lummel’ (WNT 8.2, kol. 2571 i.v. ‘loeres’); acht voor: beschouwt als; Man: volwassen man |
3 |
Danckt ... baert: dank dat aan uw baard; can vercieren: fraai kan doen voorkomen |
4 |
acht voor: beschouw als; loen: domme, onhandige vent of knul |
5 |
mal capproen: dwaas (substantief; eigenlijk: ‘zotskap’) |
6 |
u: uw |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110; Lm p. 33-34 (2E1r-v)
| |
Varianten
1 |
Seecker Br2/1 < Seker Lm |
2 |
u Loeris Br2/1 < u, Loeris, Lm; Man, Br2/1 < man, Lm |
3 |
Danckt Br2/1 < Denckt [sic] Lm; baert, Br2/1 < baert Lm; vercieren: Br2/1 < verchieren: Lm |
4 |
Maer Loeris Br2/1 < Maer, Loeris, Lm |
5 |
een dwaes, Br2/1 < dwaes, Lm |
6 |
dat Loeris Br2/1 < dat, Loeris, Lm; eyghen Br2/1 < quaede Lm |
| |
Correctie
Nr. |
27 < 25 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.28
De ik-persoon spreekt iemand aan wiens gewoonte het is om ten allen tijde en omwille van alles te zweren. Uit de voorbeelden blijkt dat hij vooral zweert in de minder verheven betekenissen van het woord, van lichtvaardig zweren tot vloeken toe. Daarom is de ik-persoon niet genegen om hem te geloven als hij een keer werkelijk zweert bij de instanties bij uitstek bij wie men zweren kan, of het nu de duivel of God is. Het gedicht hekelt op deze manier het al te lichtvaardig zweren en de slechtste
uitwas daarvan, het vloeken. Mogelijk had Visscher het adagium ‘Wie vaak zweert, zweert gemakkelijk vals’ in het achterhoofd.Ga naar voetnoot856
Tussen Lm en Br2/1 doen zich enkele redactionele varianten voor die het waarschijnlijk maken dat Roemer Visscher deze tekst voor de editie 1614 bijgeschaafd heeft. De meest opvallende variant is dat Lm gericht is tot iemand met de naam Sweer (vs. 1), terwijl in Br2/1 geen naam genoemd wordt. Wellicht werd het uiteindelijk toch allemaal iets teveel ‘sweer’. Verder werd het begin van vers 2 aangepast, zodat het identiek werd aan de beginwoorden van de volgende verzen 3 en 4. In vers 5 werd tot slot nog het woordje ‘wel’ toegevoegd, waarschijnlijk naar analogie van de verzen 3 en 4.
| |
Annotaties
1 |
alsoo ghemeyn: zo gewoon |
3 |
sweert: vloekt |
4 |
sweert ... haverstroo: spreekwoordelijke uitdrukking om aan te geven dat men bij de minste of geringste aanleiding Gods naam meent te moeten gebruiken of ook dat men graag vloekt |
5 |
beulingh: worst, gemaakt van doorgaans met gehakt varkensvlees gevulde darmen; siet: stopwoord omwille van het rijm, ‘warempel’ |
6 |
gortich: lijdend aan gort, een varkensziekte die korrels in het vetweefsel veroorzaakt en een mindere kwaliteit vlees tot gevolg heeft; deuch: deugt |
7 |
swoert ghy: zou u zweren |
8 |
Soo: dan; doch: toch |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110; Lm p. 19 (2C2r)
| |
Varianten
1 |
sweeren Br2/1 < sweeren, Sweer, Lm |
2 |
Ghy Br2/1 < Dat ghy Lm; dingh Br2/1 < ding Lm; of Br2/1 < off Lm |
3 |
Vloo, Br2/1 < vloo, Lm |
5 |
beulingh wel Br2/1 < beulinck Lm; siet, Br2/1 < siet Lm |
6 |
Vercken Br2/1 < vercken Lm; is, Br2/1 < is Lm; deuch Br2/1 < deucht Lm |
7 |
of Br2/1 < oft Lm |
| |
Correctie
Nr. |
28 < 26 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.29
De ik-persoon begroet zijn geliefde. Hij prijst haar in alle toonaarden. Lief en mooi zoals zij is er geen ander op de wereld. Zij vormt het fundament van zijn bestaan en van zijn denken. Aan het einde van zijn begroeting wenst hij haar toe dat God haar een goede dag en een goede gezondheid mag geven.
De groet heeft de vorm van een rondeel.Ga naar voetnoot857 Hij roept, door het steeds herhaalde ‘Sijt ghegroet’ aan het begin van de versregels, sterke associaties op met het weesgegroet, het Mariagebed bij uitstek binnen de katholieke traditie. De beginwoorden van dat gebed, ‘Wees gegroet’, komen overeen. Bovendien wordt in het weesgegroet aan Maria eveneens een bijzondere positie te midden van alle overige vrouwen toegekend: ‘gij zijt de gezegende onder de vrouwen’. Deze associaties met het weesgegroet geven de lof van de ik-persoon voor zijn geliefde extra glans.
| |
Annotaties
1 |
Sijt: wees; boven: verheven boven |
2 |
schoonste: mooiste; in swerelts rontheyt: op de aardbol |
5 |
ghepeyns: gedachten |
6 |
mijn levens gront: het fundament van mijn bestaan; leyt: rust |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110
| |
Correctie
Nr. |
29 < 27 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Oeuvre
Q.6.6 bevat eveneens associaties met het weesgegroet.
| |
Ro.1.30
Kort gedichtje, vol dubbelrijm, over het verschil in bezigheden van de jongemannen die zich op het krijgsbedrijf voorbereiden en zij die zich op de liefde toeleggen. De eersten vechten en werpen schansen op, terwijl de laatsten vrijen en dansen. Een conclusie wordt aan een en ander niet verbonden, maar die moge duidelijk zijn. Elke interesse heeft zijn eigen bezigheden.
| |
Annotaties
1 |
Stryen: vechten; schansen: schansen opwerpen; Hansen: makkers |
2 |
cryghen: oorlog voeren |
3 |
Roose cransen: rozenkransen waren in gebruik als hoofdtooi van vooral jonge meisjes en daarnaast werden ze bij het dansen zowel als hoofdtooi gebruikt als ter versiering van de plaats waar men danste, bijvoorbeeld rond de meiboom |
4 |
Die: degenen die; liefd hanteren: zich met de liefde bezighouden |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110
| |
Varianten
3 |
Vrijen,, Br2 < Vryen,, Br1 |
| |
Correctie
Nr. |
30 < 28 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Ro.1.31
Wie Cupido als een god beschouwt is dwaas. Immers: God is goed. Cupido daarentegen is een schelm, zoals uit zijn boosaardige werken valt op te maken.
Het gedicht is een nogal getrouwe navolging van een tweeregelig gedicht van Hieronymus Angerianus uit diens Erotopaegnion, voor het eerst verschenen in 1512.Ga naar voetnoot858 Angerianus formuleert wat pregnanter dan Visscher maar opbouw en redenering komen volledig overeen. En over de boosaardigheid van Cupido is Angerianus wat meer expliciet. Diens versie luidt als volgt. Wie gelooft dat Amor een goede god is heeft ongelijk. Een god is goed, maar deze booswicht moordt voortdurend.
Epigram 7 van Theodorus Beza (1548) is gewijd aan hetzelfde thema maar gezien de afwijkende uitvoering zal dit niet als model voor Visscher gediend hebben. Beza opent met de volgende vraag.
Als we voor waar mogen aannemen dat de hemelse goden zich bekommeren om de mensheid en dat ze haar weldaden schenken, waarom wordt Cupido, met zijn slechte naam vanwege al zijn misdaden, dan ook tot hen gerekend? Beza concludeert vervolgens dat degene die Cupido een plaats op de Olympus toekende teveel van de liefdesgod gehouden moet hebben. Volgorde en ook formulering zijn anders dan bij Angerianus en Visscher. Zij beginnen met wat bij Beza de slotconclusie is, namelijk dat degene die Cupido als een god beschouwt dwaas is. Pas daarna voeren zij daarvoor de argumentatie aan - een god is goed in tegenstelling tot Cupido - terwijl Beza die als opening van zijn epigram gebruikte. Ook de uitgesproken referenties bij Beza naar de klassieke godenhemel op de Olympus blijven zowel bij Angerianus als Visscher achterwege. In het geval van Visscher zouden de lezers, gezien de formulering, zelfs aan de christelijke God gedacht kunnen: God is goed (vs. 3).Ga naar voetnoot859 Bij Angerianus is daar geen aanleiding toe. Die stelt (vs. 2) dat wie god is goed is.
| |
Annotaties
1 |
vertwyfelt: krankzinnige |
2 |
Venus kint: Cupido; acht voor: beschouwt als |
4 |
fel: boosaardige (bijvoeglijke bepaling bij ‘wercken’) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 110
Dit gedicht moet vóór 1614 gecirculeerd hebben, want het verscheen reeds in 1602 in de liederenbundel Den nieuwen lust-hof, uitgegeven in Amsterdam door Hans Mathysz en tot 1610 drie keer, met aanvullingen, herdrukt.Ga naar voetnoot860 Naast wat spellingvarianten doet zich in vers 3 een opvallend redactioneel verschil voor. Visscher spreekt daar over God in het enkelvoud, waarmee hij christelijke associaties oproept, terwijl de Lust-hof de heidens-mythologisch aandoende meervoudsvorm hanteert: ‘De Goden zijn goedt, haer goedtheydt wy mercken,, wel’. Na 1614 werd dit epigram, eveneens anoniem, ook opgenomen in de tweede, zeer gewijzigde uitgave van de bundel Thronus Cupidinis (1618), in de afdeling ‘Sommighe epithalamien elegien, en sonnetten’. Van deze bundel verscheen in Roemer Visschers sterfjaar 1620 een nagenoeg identieke derde druk, behoudens enkele verbeterde drukfouten.Ga naar voetnoot861 De tekst van Visschers gedicht is identiek aan die in Br2/1, op een enkele variant in spelling na.
| |
| |
Correctie
Nr. |
31 < 29 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Bron
Angerianus Erotopaegnion 86Ga naar voetnoot862
De Cupidine
Fallitur, esse deum qui magnum dicit Amorem:
Qui deus est, bonus est; hic malus usque necat.
| |
Engelse vertaling (Ed. Wilson)
On Cupid
Anyone who says Love is a great god is wrong: a god is good: this malicious villain never leaves off doing murder.
| |
Beza Poemata epigram 7Ga naar voetnoot863 (ter vergelijking)
In Amorem
Esse hominum curam superis si credere fas est,
Et quae sentimus commoda ferre deos,
Cur, rogo, felici divum numeratur in albo
Fraudibus ille suis nobilitatus Amor?
Sane illum quisquis supremo adscripsit Olympo,
Hunc nimius, credo, cepit Amoris amor.
| |
If it is right to believe that the heavenly gods care about mankind, and grant to us the blessings we enjoy, why, pray tell, is Cupid, who is infamous for his misdeeds, counted among the blessed roll of the gods? I'm convinced that whoever assigned him to lofty Olympus loved the god of Love too much.
| |
Ro.1.32
Gedicht dat een uitwerking geeft van het spreekwoord dat grote of haastige spoed zelden goed is. Doe het juist kalm aan, dan bereik je goed je doel. Als je wilt vliegen, zoals onze gedachten doen, dan kun je wel in één nacht, in je droom, Rome bereiken. Je schiet er echter weinig mee op, want je zult even wijs weer terug komen. Snelle zaken zijn dus vluchtig en leveren geen blijvend resultaat op.
Het is de vraag waarom Visscher voor Rome als dat verre reisdoel koos. In ‘droom’ zit Rome als het ware verscholen en de frase ‘droom te Romen’ (vs. 5) zit vol klankassociaties. Daarnaast rijmt Rome in elk geval heel goed op ‘comen’ (vs. 6). Toch lijken deze verklaringen niet de enige reden te zijn. Rome was natuurlijk notoir ver weg, maar het was ook de belangrijkste bedevaartplaats binnen de roomse wereld en menigeen had die lange ‘Roomse’ reis, al dan niet uit vrije wil, ondernomen. Er zijn dan ook diverse spreekwoorden waarin het naar Rome gaan een rol speelt,Ga naar voetnoot865 maar in geen daarvan treffen we dezelfde elementen aan als hier. Een spreekwoord als ‘Voet voor voet kwam de man te Rome’Ga naar voetnoot866 geeft wel uitdrukking aan dezelfde overweging als die aan dit gedicht ten gronslag ligt, namelijk dat men zonder overhaasting zijn doel het beste bereikt. Het lijkt erop dat al deze factoren hebben meegespeeld bij Roemer Visschers keuze voor juist deze stad.
In alle versregels behalve vers 1 doen zich tussen Lm en Br2/1 in meer of mindere mate wijzigingen in de formulering voor. Een opvallende redactionele variant vraagt de aandacht in vers 4. De laatste redactie, Br2/1, noemt daar nog niet, in tegenstelling tot Lm, de plaatsnaam Rome. Daardoor wordt de spanning van wat nu wel het doel mag zijn van die vliegensvlugge reis nog even vastgehouden. De ingrepen wijzen op een revisie van de tekst tussen 1612 en 1614.
| |
Annotaties
2 |
staech: gestaag |
3 |
Dan: maar; ghelijck ... ghedacht: zoals uw gedachten doen |
4 |
deed: maakte; op eender nacht: in één nacht |
5 |
te: naar |
6 |
Soo: dan; wederom: terug |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111; Ep p. 120-121
| |
Varianten
1 |
spoet,, Br2/1 < spoet, Ep; goet,, Br2/1 < goet, Ep; snel: Br2/1 < snel, Ep |
2 |
traech,, en staech,, Br2/1 < staech, en traech, Ep; sulter comen Br2/1 < coemter Ep; wel: Br2 < wel; Br1, wel, Ep |
3 |
vlieghen, ghelijck doet Br2/1 < vlieghen als Ep |
4 |
deed dees reyse wel op Br2/1 < loopt wel te Roomen in Ep; nacht: Br2 < nacht; Br1, Nacht, Ep |
5 |
ginght Br2/1 < ginckt Ep; droom Br2/1 < slaep Ep |
6 |
Soo sult ghy Br2/1 < Ghy sout Ep |
| |
Correctie
Nr. |
32 < 30 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Ro.1.33
De ik-figuur somt een aantal zaken op die slecht zijn. De eerste drie hebben betrekking op verschijnselen in de natuur, de laatste op hemzelf. Voor hem is het slecht als zijn liefje boos op hem is.
| |
Annotaties
1-4 |
Quaet: slecht |
1 |
quelt: lastig valt |
4 |
toren: boosheid, misnoegen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111
| |
| |
Correctie
Nr. |
33 < 31 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Het volgende gedicht (Ro.1.34) is de positieve tegenhanger van dit gedicht.
| |
Ro.1.34
De ik-figuur somt een aantal zaken op die weldadig of aangenaam zijn. De eerste drie hebben betrekking op verschijnselen in de natuur, de laatste op hemzelf. Een jonge meid stemt hem gelukkig.
| |
Annotaties
1 |
Soet: weldadig |
2 |
Soet: smakelijk; bladen: bladeren; den ghespaenden Geyt: voor de gespeende (niet meer bij de moeder zogende) geit |
3 |
Soet: smakelijk |
4 |
Soet: gelukkig makend |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111
| |
Correctie
Nr. |
34 < 32 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Het voorafgaande gedicht (Ro.1.33) is de negatieve tegenhanger van dit gedicht.
| |
Ro.1.35
De lezer wordt binnen het bestek van twee korte strofen een elementaire levensles voorgehouden. Van een eervolle daad plukt men zelfs na de dood de vruchten en de eventuele inspanning die hij kostte verdwijnt door rust. Het genoegen ontleend aan een schandelijke daad verdwijnt daarentegen onmiddellijk, terwijl de schande je eeuwig blijft achtervolgen.
| |
Annotaties
1 |
doet: verricht |
2 |
Al: ook al; arbeyt groot: veel inspanning |
3 |
arbeyt: inspanning met haar kwellende gevolg; vergaet: verdwijnt |
5 |
soo: als; doet ... stick: een schandelijk iets uithaalt |
6 |
Al: ook al; wellust: genoegen, voldoening |
7 |
lust: genot; met een click: onmiddellijk |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111
| |
Correctie
Nr. |
35 < 33 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
VdL 1, p. 82-83, 178-179
| |
Ro.1.36
Gedicht dat zich richt tot de meisjes van de ‘courtosy’ (vs. 1). Het spoort hen aan zich vrijmoedig op te stellen tegenover de jongemannen. Op hun eerbewijzen moeten ze minzaam reageren met een afhoudend bedankje. Hoe zo'n toenaderingspoging er uit zou kunnen zien, leert het volgende gedicht (Ro.1.37), dat een duidelijke tegenhanger is van het onderhavige.
Dit gedicht geeft weinig prijs over wat we ons bij het begrip courtoisie moeten voorstellen. Het wijst op elegantie in de omgang (‘Nijcht’, vs. 4) en op een taalgebruik gelardeerd met opvallend veel Franse woorden, een gewoonte die men van oudsher al kende zoals en passant wordt meegedeeld (vs. 4).Ga naar voetnoot867 Een veel uitvoeriger, maar negatief gewaardeerd, beeld van het gedrag van de ‘meisjes van de courtoisie’ geeft Q.7.41, dat trouwens een vrijwel identieke beginregel heeft.Ga naar voetnoot868
| |
Annotaties
1 |
courtosy: elegantie in optreden en uiterlijk |
2 |
vry: vrijmoedig |
3 |
Jonghers: jongemannen; doen Honneur: eer betonen |
4 |
Nijcht: buigt; nae d'oude sleur: volgens de oude gewoonte |
5 |
Grammercy: hartelijk dank (verbastering van het Franse ‘grand merci’) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111
| |
Correctie
Nr. |
36 < 34 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Oeuvre
Het volgende gedicht (Ro.1.37) is naar vorm en inhoud een pendant van het onderhavige. Q.7.41 heeft een vrijwel identieke beginregel.
| |
Ro.1.37
De ik-figuur spreekt een meisje aan dat hij bemint. Hij is zo door de liefde bevangen dat hij er ziek van is. Als zij zijn ziekte zou willen genezen - door dus op zijn avances in te gaan - dan zou hij haar in een opperbeste stemming hartelijk dank zeggen.
Het gedicht ontleent een deel van zijn charme aan het feit dat het een pendant is van het voorafgaande (Ro.1.36). Daar krijgen de jonge meisjes in het algemeen het advies om wat minzaam op toenaderingen van jongemannen te reageren. Hier spreekt een jongeman één meisje aan en hij doet een indringend beroep op haar om hem van zijn liefdeskwaal te genezen. Zo ja, dan zal hij haar grotelijks dank zeggen. Dit ‘Grooten danck’ uit de grond van des minnaars hart (vs. 5) is een prachtig contrast met het minzame ‘Grammercy’ waarmee de meisjes uit het vorige gedicht geadviseerd werd de vrijers van zich af te houden. De twee gedichten illustreren tevens heel beeldend de tegenstelling tussen aanstellerig, met veel Franse woorden gelardeerd taalgebruik en het eerlijke, ‘goedronde’ Nederlands waarvan Visscher zo'n groot pleitbezorger was.
| |
Annotaties
1 |
der minnen dwanck: de dwingende macht van de liefde |
2 |
cranck: ziek |
4 |
met vrolijck wesen: met een blij gemoed |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 111
| |
Correctie
Nr. |
37 < 35 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Het voorafgaande gedicht (Ro.1.36) is naar vorm en inhoud een pendant van het onderhavige.
| |
Ro.1.[38]
Opsomming van een aantal situaties waarin mensen en dieren het beste in hun element zijn. De reeks wordt afgesloten met de aanduiding van de beste plaats voor het geld, dat is namelijk de eigen zak.
Tussen de edities doen zich enkele consequente verschillen in interpunctie voor. Waar Br2/1 aan het regeleinde een komma heeft, daar heeft Lm een dubbele punt. Bovendien heeft Br2/1 meestal een komma voor het vergelijkende ‘dan’, terwijl deze in Lm ontbreekt (vs. 2-6).
| |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 112; Lm p. 77 (2K3r)
| |
Varianten
1 |
in de Br2 < inde Br1 Lm; Kerck Br2/1 < kerck Lm; devoot, Br2/1 < devoot: Lm |
2 |
Vryer, Br2/1 < Vryer Lm; daer dat Br2/1 < daer Lm; Lief aenschout, Br2/1 < Lieff aenschout: Lm |
3 |
kint, Br2/1 < kint Lm; zijn Moeders schoot, Br2/1 < sijn moeders schoot: Lm |
4 |
Vis, Br2/1 < visch Lm; int Br2/1 < in't Lm; cout, Br2/1 < cout: Lm |
5 |
Voghel, Br2/1 < voghel Lm; int Br2/1 < in't Lm; Wout, Br2/1 < wout: Lm |
6 |
Koe, Br2/1 < koe Lm; int Br2/1 < in't Lm; gras, Br2/1 < gras: Lm |
7 |
ghelt Br2/1 < gelt Lm |
| |
Correctie
Nr. |
[38] < manco Br2/1 (dit gedicht is ongenummerd, hoewel er wel een nummer (36) voor werd vrijgehouden, want de omringende gedichten dragen de nummers 35 en 37. Mogelijk is plaatsgebrek de oorzaak voor het weglaten van nummer 36. Voor de verdere correcties aangaande de nummering zie Ro.1.16) |
| |
| |
Oeuvre
Q.2.52 is thematisch zeer verwant. Enkele van de gegeven voorbeelden komen overeen.
| |
Ro.1.39
Gedicht met een opsomming van zaken waarop mensen, afhankelijk van hun aard of omstandigheden, plegen te vertrouwen. Uit het laatste vers blijkt dat er een hogere waarde is waarop men zijn vertrouwen kan stellen. De gelovige namelijk die verlaat zich enkel en alleen op God, en dus niet op de eerder genoemde zaken. Mooi is het contrast tussen de opening en het einde van het gedicht. Als eerste wordt namelijk de mens genoemd die op de rede vertrouwt, terwijl als laatste en meest voorbeeldige daarentegen de gelovige met zijn godsvertrouwen figureert.
| |
Annotaties
1 |
Werelt wyse: iemand die gericht is op wereldse waarden en niet op de hogere, goddelijke; cloeck, vernuftich verstant: wakker, scherp verstand |
2 |
onghewis, veranderlijck goet: onzeker, onbestendig bezit |
4 |
onversochte reuckeloose moet: nog niet beproefde, roekeloze moed |
5 |
bloode sot: laffe dwaas |
6 |
verlaet hem: stelt zijn vertrouwen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 112
| |
Correctie
Nr. |
39 < 37 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Oeuvre
Een soortgelijke positieve waardering voor oriëntatie op God in Ro.1.10.
| |
Ro.1.40
Gedicht dat het vreselijke handelen van tirannen laakt. Ze brengen verkeerde mensen tot hoge posities en jagen daarentegen de ware patriotten het land uit, terwijl ze rijk en arm van hun bezit beroven. Na deze opsomming van tirannieke ellende volgt tot slot de conclusie dat een oprechte overheid een geschenk Gods is.
Hoewel het tirannieke handelen in algemene termen beschreven wordt, doet het geheel toch erg denken aan het repressieve Spaanse optreden in de periode 1567-1572, dat gepaard ging met wisseling van machtige posities, verbanningen en confiscatie van grote sommen gelds. Een groot deel van de Amsterdamse bevolking ontvluchtte destijds de stad.Ga naar voetnoot870 Het lijkt waarschijnlijk dat dit gedicht een reactie is op die periode.Ga naar voetnoot871
| |
Annotaties
1 |
maken: maken tot |
2 |
verheven in: verheffen tot |
3 |
rechten: ware |
5 |
Ghemeente: burgerij; schatten: schattingen opleggen; scheeren: van haar bezit beroven |
6 |
raet: bedoeling; slot: besluit |
7 |
oprechte Overicheyt: rechtschapen overheid; gaef: geschenk |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 112
| |
Varianten
3 |
Patriot: Br2 < Patriot; Br1 |
| |
Correctie
Nr. |
40 < 38 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
VdL 1, p. 83-84, 179
| |
Ro.1.41
Gedicht met een opsomming van mensen zoals de schepen, de priesterGa naar voetnoot872 en de hoer die hun functie ten koste van anderen misbruiken. Niemand zal aan dergelijke zaken tevredenheid kunnen ontlenen.
| |
Annotaties
1 |
schepen: lokale overheidsfunctionaris, belast met rechtspraak en bestuurlijke taken; wetent: opzettelijk |
2 |
verdurven: bedorven; voor: als |
3 |
gierich: gretig |
4 |
Vuyle: ontuchtige; schoon: fatsoenlijk; voort doet: voordoet |
5 |
solliciteren in ... hoven: een verzoek indienen bij het hof van hoge heren |
6 |
En ... beloven: [daarvan] zal niemand veel verwachten; En: ontkenningswoord, behorend bij ‘niemant’; hem [...] seer beloven: zich [...] veel beloven; veel verwachten |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 112
| |
Correctie
Nr. |
41 < 39 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Ro.1.42
Op de Bruyloft van Willem A. en Trijn E.
Gedicht ter gelegenheid van het huwelijk tussen Willem A. en Trijn E. Opvallend daarbij is dat de gelukwens alleen voor de bruid bestemd is. Die bestaat uit zulke algemene formuleringen dat er geen enkel houvast aan te ontlenen is omtrent haar identiteit. Ze wordt gelukgewenst in vier verschillende hoedanigheden die zij als vrouw belichaamt en waarin ze excelleert: maagd, huwbare vrouw naar wie men dingt, bruid en echtgenote. Tot slot wenst de dichter haar toe dat God haar binnen een jaar nog een andere vrouwelijke status zal geven, namelijk die van moeder met een kind dat in uiterlijk op haar
trouwe echtgenoot lijkt. Dit is de enige plaats in deze heilwens waar bruidegom Willem A. ter sprake komt.
| |
Annotaties
Titel |
Willem A. en Trijn E.: de beschikbare gegevens zijn ontoereikend om het bruidspaar te identificeren |
1 |
van leden onbevleckt: met een onbevlekt lichaam, met onbevlekte geslachtsdelen (beide betekenissen zijn mogelijk, zie WNT 8.2, kol. 2009-2010, 2012-2013) |
2 |
Vryster: ongehuwde jonge vrouw die men het hof maakte |
3 |
cranse van eeren: erekransen; ghedeckt: bedekt |
4 |
Vrouwe: echtgenote; van de schoonste: behorend tot de mooiste |
5 |
binnen Jaers: binnen een jaar |
6 |
Uytdruckende ... ghetrou: dat het uiterlijk van uw trouwe bruidegom vertoont (bepaling bij ‘kint’, vs. 5) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 112
| |
Correctie
Nr. |
42 < 40 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Eerste in een reeks van drie bruiloftsgedichten (Ro.1.42-44).
| |
Ro.1.43
Op de Bruyloft van Diewer en Godefrid.
Gedicht ter gelegenheid van het huwelijk tussen bruid Diewer en bruidegom Godefrid. De dichter prijst deze heuglijke gebeurtenis in alle toonaarden en hij heeft nog nooit zo'n zin gehad om mee te vieren. De reden voor deze vreugde doet hij aan het einde van het gedicht uit de doeken met een variatie op de voornamen van bruid en bruidegom die een meerduidige interpretatie mogelijk maakt (vs. 6-7). Als we daar de namen van het bruidspaar in lezen, dan staat er zonder verdere omhaal dat bruid Diewer nu door haar bruidegom Godefrid wordt neergelegd, om hun huwelijk in fysieke zin te voltrekken wel te verstaan. In het andere geval, op basis van de door de naamsvarianten gesuggereerde betekenis, staat er dat de oorlog nu door de godsvrede beëindigd is. En ook zo'n aanleiding mag een reden bij uitstek genoemd worden voor de vreugde die de dichter hier uitdraagt. Gezien de waarschijnlijke datering van het gedicht, januari 1580 zoals we hierna nog zullen zien, zouden de vreugdeblijken van de dichter wel eens kunnen samenhangen met de gevoelens van opluchting over de beëindiging van de Spaanse invloed op de stad die men in Amsterdam toch nog betrekkelijk kort na de Alteratie van 1578 nog steeds gevoeld zal hebben.
Wellicht gaat het hier om Dieuwer Jacobsdr Benningh en Govert Dircksz Wuytiers die trouwden op 10 januari 1580.Ga naar voetnoot873 Zowel de bruidegom als de vader van de bruid waren lakenkoopman op de Nieuwendijk. Liefgen, de dochter van Dieuwer en Govert, zou in 1603 trouwen met Jacob Poppen, een zoon van Jan Poppen die in 1593 en '94 zakelijke contacten met Roemer Visscher onderhield.Ga naar voetnoot874
| |
Annotaties
Titel |
Diewer en Godefrid: waarschijnlijk Dieuwer Jacobsdr Benningh en Govert Dircksz Wuytiers (zie inleiding) |
1 |
schoonder: mooiere; tydinghe: nieuws |
2 |
solaes: vreugde; verblydinghe: blijdschap |
6 |
Diewar: variatie op de voornaam van de bruid, bedoeld om een meerduidige interpretatie mogelijk te maken. Naast de eigenlijke voornaam te lezen als ‘die war’ (= de oorlog, de opstand); wat schaettet gheseyt: wat kan het voor kwaad om het te zeggen |
7 |
Van: door; Godes-frede: variatie op de voornaam van de bruidegom, bedoeld om een meerduidige interpretatie mogelijk te maken. Naast de eigenlijke voornaam te lezen als ‘godsvrede’ (= wapenstilstand); ter neer gheleyt: ‘neergelegd’ (in het geval van het bruidspaar om de huwelijksdaad te voltrekken) én ‘beëindigd’ (in het geval van de oorlog door de godsvrede) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 113
| |
Varianten
5 |
so Br2 < soo Br1 |
6 |
gheseyt) Br2 < gheseyt, Br1 |
| |
Correctie
Nr. |
43 < 41 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
VdL 1, p. 84, 179-180
| |
Oeuvre
Tweede in een reeks van drie bruiloftsgedichten (Ro.1.42-44).
| |
Ro.1.44
Op de Bruyloft van Machtelt.
Gedicht ter gelegenheid van de bruiloft van ene Machtelt. Merkwaardigerwijs richt het zich alleen tot de bruidegom, maar uitgangspunt en inspiratiebron is de naam van de bruid. Het gedicht bestaat uit een aaneenschakeling van aansporingen om het bij alle activiteiten die men zoal bij zo'n feestelijke gelegenheid onderneemt zachtjes aan te doen. Het waarom van dit advies wordt in de laatste verzen duidelijk (vs. 7-8). De bruidegom wordt daar via een woordenspel met de naam van zijn bruid Machtelt aangemoedigd om bij de huwelijksdaad zelf als een ware held zijn macht ofwel zijn potentie te tonen. Dus eerst zachtjes aan bij het bruiloft vieren, maar uiteindelijk als echtgenoot tonen wat je als man vermag.
Dit gedicht bevat als enige aanknopingspunt omtrent de mogelijke identiteit van de huwenden de voornaam van de bruid. Dat is onvoldoende om daar verder iets met enige zekerheid over te kunnen vaststellen.
| |
Annotaties
1 |
Al sachtges soetges int: zachtjes aan, zoetjes aan bij het |
3 |
rellen: babbelen |
4 |
kittelen: (liefkozend) kietelen, kriebelen; tocken: (verliefd) stoeien |
5 |
boerten: schertsen; jocken: grappen maken |
6 |
lellen: sabbelen |
7 |
Dan: maar; daer na: daarop; velt: doet neerliggen (om de huwelijksdaad te voltrekken) |
8 |
u macht: uw fysieke kunnen, potentie |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 113
| |
Correctie
Nr. |
44 < 42 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
4 |
sachtges < saechtges Br2, sachtges Br1 (ter reconstructie van de uniformiteit met de identieke formuleringen in de verzen 1-3, 5-6) |
| |
Oeuvre
Laatste in een reeks van drie bruiloftsgedichten (Ro.1.42-44).
| |
Ro.1.45
Tafelrecht.
Opsomming van de in huize Visscher voor gasten geldende regels tijdens de maaltijd, uitgevaardigd door gastheer Roemer zelf (vs. 17). De teneur is er een van natuurlijk en eerlijk wellevend gedrag, zonder enige gekunstelde overdrijving, waarbij men het samenzijn voor elkaar plezierig maakt door goedgeluimd en geestig te zijn, elkaar de ruimte te geven, matigheid in eten en drinken te betrachten en eventuele ergernissen over zich heen te laten gaan.
In dit ‘Tafelrecht’ zet Roemer Visscher in essentie de ‘Verwaende courtosy’ (vs. 2), ofwel hooghartig aanstellerig gedrag dat voor beleefd moest doorgaan, af tegen de ware beleedheid. Betrekt hij die regelgeving hier specifiek op zijn eigen gasten, elders, in Q.3.17, is in meer algemene zin sprake van een soortgelijke confrontatie van beleefdheid met courtoisie in relatie tot gedragsregels voor gasten.Ga naar voetnoot875
Als gerenommeerd gastheer had Roemer Visscher wellicht enige aanleiding om wat richtlijnen voor zijn gasten te formuleren ten einde eenieders verblijf bij hem thuis aan de dis zo aangenaam mogelijk te maken. En hij moet daar wonderwel in geslaagd zijn, anders had Vondel in 1623 niet zo lovend gedicht over het ‘saligh Roemers huys: // Wiens vloer betreden word, wiens dorpel is gesleten // Van Schilders, kunstenaers, van Sangers, en Poëten’.Ga naar voetnoot876 Vondels lof komt op een moment dat Visscher al enkele jaren overleden is en het ‘saligh Roemers huys’ moet dan ook geïnterpreteerd worden als het ‘huis van Roemer zaliger’ en niet het ‘zalige huis van Roemer’.Ga naar voetnoot877 Enkele decennia later klinkt nogmaals iets door van Roemer Visschers faam als gastheer, want hij fungeert als zodanig in een van de anekdoten van de jurist Aernout van Overbeke (1632-1674), een anekdote die trouwens gebaseerd is op een van de ‘quicken’ van Visscher zelf (Q.6.2). Waar bij Visscher een anonieme ik-persoon als gastvrije hoofdfiguur optreedt, daar vervult Visscher zelf bij Van Overbeke die rol.Ga naar voetnoot878
Er is slechts weinig concreets bekend over de ontvangsten bij Roemer Visscher.Ga naar voetnoot879 Helaas biedt ook het ‘Tafelrecht’ met zijn algemene regels voor gasten in dat opzicht weinig houvast. Afgaande op Vondels woorden had huize Visscher in elk geval in 1623 de reputatie opgebouwd van een ontmoetingsplek voor beoefenaars van zeer verschillende kunsten. Iets dergelijks is ook van elders bekend. Zo kennen we het zogeheten Leidse Gezelschap, waarvoor Janus Dousa een stuwende kracht lijkt te zijn geweest en dat in elk geval in de jaren 1578 en 1579 bijeenkwam bij Jan van Hout thuis om zich aan literaire aangelegenheden te wijden. De deelnemers waren vooral docenten en studenten van
de plaatselijke universiteit. Ook Roemer Visscher werd door Van Hout in deze kring geïntroduceerd.Ga naar voetnoot880 Verder hebben dergelijke culturele samenkomsten naar alle waarschijnlijkheid ook plaatsgevonden bij vernieuwingsgezinde geesten als Spiegel en Karel van Mander.Ga naar voetnoot881
Al met al blijft het, zoals gezegd, vooral speculeren wie men wanneer in huize Visscher ontving en hoe het er bij deze ontvangsten aan toeging. Van Hooft wordt gemeld dat hij voor en na zijn Italiaanse reis, die duurde van 1598 tot 1601, bij Visscher te gast was.Ga naar voetnoot882 Verder valt aan te nemen dat geestverwanten en goede bekenden als Coornhert en Spiegel ook Roemers gast zijn geweest.Ga naar voetnoot883 Andere, meer concrete gegevens dateren veelal uit de periode na Visschers overlijden. Zo maakte Huygens, naar hij zelf aangeeft, pas kennis met Anna Roemers, Hooft en anderen bij gelegenheid van de begrafenis van Roemer Visscher in februari 1620.Ga naar voetnoot884 Dat maakt het onaannemelijk dat hij eerder in huize Visscher te gast was. Of Vondel al tijdens Visschers leven bij hem aan huis kwam, is onbekend en niet waarschijnlijk. Wel valt aan te nemen dat hij tussen mei 1622 en mei 1623 bij samenkomsten in Visschers huis, waarbij zijn dochters Anna en Maria Tesselschade als gastvrouwen optraden, met Hooft en Reael in contact kwam en met mensen als de Amsterdamse stadssecretaris Daniël Mostaert en de advocaat Antonis de Hubert.Ga naar voetnoot885
Dat men tijdens bijeenkomsten bij de familie Visscher musiceerde (vergelijk vers 6), wordt bevestigd door twee gedichten van Anna Roemersdochter, waarin zij zich richt tot het ‘collegie’ van muzikanten dat in haar ouderlijk huis bijeenkwam om te musiceren. Beide malen spoort ze het aan tot het zingen van vrome liederen. Het eerste gedicht dateert waarschijnlijk van omstreeks 1615. Ze wekt het ‘collegie’ op om bij het zingen God te loven voor zijn weldaden en de verlossing uit de Spaanse overheersing. Psalmen lijken haar daartoe een passend middel.Ga naar voetnoot886 Kerstdag 1619 was voor haar aanleiding tot een soortgelijke aansporing.Ga naar voetnoot887 Naar Anna's zin kon het gezongen repertoire bij gelegenheid dus wel wat meer religieus getint zijn. Haar gedicht voor kerstdag geeft een indruk van wat men blijkbaar doorgaans zong, maar waaraan de dichteres zelf op die bijzondere dag geen behoefte had. Ze noemt liederen over dwaze dingen als vrijage of ter verheerlijking van een bloedige victorie en bedachte lofdichten op de een of andere dichter. Verder hield men zich bezig met letterkundige activiteiten zoals het bedenken van emblemata.Ga naar voetnoot888
Het huidige adres van het ‘saligh Roemers huys’ is Geldersekade 14; in Roemers tijd stond het pand bekend onder de naam ‘De Korendrager’ aan de Engelsekade. Van hieruit werd Roemer Visscher in 1620 begraven. Het woonhuis aan de Engelse-, nu Geldersekade vormde een eenheid met het gelijknamige pakhuis ‘De Korendrager’ aan de Oudezijds Kolk 3. Op dit laatste adres wordt Visscher na zijn huwelijk in 1583 voor het eerst in 1585 vermeld. Aanvankelijk huurde hij het hele complex, waarvan hij in 1590 eigenaar werd.Ga naar voetnoot889
| |
Annotaties
Titel |
Tafelrecht: regels voor de maaltijden |
1 |
disch: tafel; sy: weze; Waert en Waerdinne: gastheer en gastvrouw |
2 |
courtosy: gekunstelde vorm van beleefdheid, gebaseerd op uiterlijk vertoon, dat men vooral als van uitheemse (Zuidnederlandse, Franse) herkomst beschouwde; inne: binnen |
3 |
Beleeft: oprecht wellevend; goet ronts: eenvoudig van manieren en ongeveinsd; nae ... aert: op de Hollandse manier |
4 |
boven den omgangher: met uitzondering van de beker die aan tafel onder de aanzittenden rondgaat om elkaar toe te drinken; met drincken beswaert: tot drinken verplicht |
5 |
daert: waar [...] het; bevelen: aangeven |
7 |
Tafelbort: bord; legghen: liggen |
8 |
Spout niet het woort: letterlijk: spuw het woord niet uit (de precieze betekenis is onduidelijk. Het zou zoiets kunnen betekenen als het hedendaagse ‘spreek zonder consumptie’, maar mogelijk ook ‘neem niet al te opdringerig het woord’. Daarnaast zouden we hier te maken kunnen hebben met het werkwoord ‘spouwen’ in de betekenis van ‘splijten’, ‘klieven’. In dat geval zouden we kunnen lezen: ‘splijt het woord [van een ander] niet’, wat dan op te vatten zou zijn als een aansporing om een ander niet in de rede te vallen) |
9 |
Boven ... voort: ga niet door met u te bedienen van meer dan de helft van het reeds opgediende (?) (eigenlijk staat er: ‘ga niet door met meer dan de helft van het reeds opgediende op te dienen’. Deze aansporing zou echter betrekking hebben op de gastheer of -vrouw zelf, terwijl dit ‘Tafelrecht’ zich juist richt tot de gast. Daarom is ervoor gekozen om deze frase vanuit die gezichtshoek te interpreteren, hoewel het werkwoord ‘dienen’ hier niet wederkerend gebruikt is. In elk geval lijkt de intentie van deze aansporing te zijn om bij een tweede keer minder op te scheppen dan de eerste keer) |
10 |
way: wuive; nae: nadat; benedijst: gebed voor de maaltijd |
11 |
Boven eens ... excuseren: meer dan één keer zal niemand zich verontschuldigen (waarschijnlijk heeft het voorschrift betrekking op overdreven beleefd gedrag waarbij men zich vaak meent te moeten verontschuldigen en zodoende zijn excuses tot een loos gebaar maakt. De betekenismogelijkheid dat men zich verontschuldigt om zich even (discreet) terug te kunnen trekken, lijkt hier niet toepasbaar. De betreffende vindplaatsen zijn alle van veel later datum, zie: WNT 3.2-3, kol. 4314-4315) |
12 |
Voort ... eerlijck: gedraag u verder geestig en rechtschapen; nae ... begeeren: volgens uw eigen voorkeur |
13 |
Geschieter: vindt er [...] plaats; schimp: hoon; trots: krenking; onwil: iets onaangenaams |
15 |
voort: verder |
16 |
ten quaden of kaken: in negatieve zin over kletsen |
18 |
Diese ... behaghen: wie ze niet bevallen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 113
| |
Varianten
14 |
wijste Br2c/1 < wiste Br2 |
| |
Correctie
Nr. |
45 < 43 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
VdL 1, p. 84-85, 180
| |
Oeuvre
Een verwante benadering van tafelmanieren en van het begrip ‘courtoisie’ in Q.3.17.
| |
Ro.1.[46]
Tweeregelig gedicht waarin een anoniem iemand rechtstreeks op een nogal cryptische manier wordt aangesproken op zijn gewoonte om zijn neus uitermate diep, op het onbestaanbare af zelfs, ergens in te steken, omdat hij nauwelijks geloof wil hechten aan wat anderen zeggen.
| |
Annotaties
1 |
Ghy ... ghelooven: van twee [personen] wilt u slechts de derde geloven (?). Deze cryptische formulering lijkt te willen aangeven dat de aangesprokene eigenlijk niemand of niets geloven wil. Daarbij gaan we uit van deze interpretatie: als twee personen iets beweren, dan wil de aangesprokene het eigenlijk nog van een derde horen om dat te bevestigen. De frase doet spreekwoordelijk aan, maar kon als zodanig niet getraceerd worden; niet dan: slechts; uyt twee: van twee [personen] |
2 |
Met u neus ... cloven: met uw neus zou u wel een klaphout (reeds gekloofd, hard eikenhout) kloven. De frase doet spreekwoordelijk aan, maar kon als zodanig niet getraceerd worden. Wel waren er gezegden met ‘klaphout’ in gebruik, maar die hebben een andere strekking, bijvoorbeeld ‘babbelen’, dan de hier bedoelde (de meeste voorbeelden in: WNT 7.2, kol. 3430-3432); claphout: gekloofd, zeer hard en stijf eikenhout, bestemd om er kleine houten vaten van te maken. Om dergelijk materiaal met zijn neus te kunnen klieven, moet men dus tot uitzonderlijke dingen in staat zijn |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
[46] < manco Br2, 50 Br1 (dit gedicht dat in Br2 bovenaan de pagina staat, is daar ongenummerd, hoewel er wel een nummer (44) voor werd vrijgehouden, want de omringende gedichten dragen de nummers 43 en 45. Plaatsgebrek ten gevolge van een gewijzigde opmaak van de pagina, ter correctie van die in Br1 zoals hierna ter sprake komt, zal de oorzaak zijn voor het weglaten van nummer 44. (Voor de verdere correcties aangaande de nummering zie verder Ro.1.16.) In Br1 staat dit gedicht niet boven, maar onderaan dezelfde pagina 114 en draagt daar het op dat moment correcte nummer 50. Het gedicht staat daar echter midden in een reeks naar vorm en inhoud verwante gedichten en verstoort daardoor hun samenhang. Bij het persklaar maken van Br2 is besloten die eenheid te herstellen door het onderhavige gedicht uit de reeks weg te halen en bovenaan pagina 114 te plaatsen. In de lijst van errata in Br1 is deze verkeerde plaatsing overigens nog niet gesignaleerd. Door de gewijzigde opmaak van deze pagina verschillen de nummers van de gedichten in Br2 en Br1 één cijfer. Vanaf p. 115 lopen ze weer synchroon) |
| |
Ro.1.47
De ik-persoon spreekt een anoniem meisje aan wier schoonheid door iedereen en overal geprezen wordt. Om dat te benadrukken sluit hij af met een retorische vraag: wie zou iets anders willen beweren dan dat het waar is?
Dit gedicht is het eerste van een reeks van negen gedichten, naar vorm en inhoud gebaseerd op Les Estreines van Clément Marot (1541).Ga naar voetnoot890 Deze Estreines, drieënveertig in totaal, zijn korte gedichten bedoeld als nieuwjaarspresentjes voor de dames aan het Franse hof, te beginnen met de koningin en vervolgens haar hele entourage.Ga naar voetnoot891 De gedichten zijn opgebouwd volgens één strak schema: ze tellen vijf versregels van achtereenvolgens zeven, drie, zeven, zeven en drie lettergrepen, met als rijmschema
AABBA. Elk gedicht richt zich tot één dame aan het hof. Het kan inspelen op haar individuele omstandigheden, maar vaak ook wordt de schoonheid van de dame in kwestie geprezen. Waar mogelijk speelt Marot graag met de eigennamen van de geadresseerden door ze bijvoorbeeld in het rijm te incorporeren. Zo opent zijn presentje voor de hertogin van Nevers met aandacht voor haar groene ogen: ‘La Duchesse de Nevers // Aux yeulx verts’.Ga naar voetnoot892
Visscher heeft zich door deze galante aardigheidjes voor dames laten inspireren. Hij houdt vast aan de vorm van de gedichten, hoewel hij het aantal lettergrepen per versregel iets minder strak hanteert dan Marot. Het meest voorkomende aantal lettergrepen per versregel bij Visscher is achtereenvolgens: zeven, drie, acht, negen, drie. Het specifieke schema van de afwisseling van langere en kortere versregels blijft echter duidelijk aanwezig. Inhoudelijk heeft Roemer zich vooral door de geest van deze gedichten laten leiden, wat resulteert in voor het merendeel galante complimenten en raadgevingen aan het adres van jonge vrouwen. Deze beperking is verklaarbaar, want het strakke vormschema van de gedichten, vaak gecombineerd met individueel gerichte inhoud en woordspelingen, maakt het erg lastig om verder te gaan dan een globale inhoudelijke navolging. Slechts één keer (Ro. 1.49) is sprake van meer concrete inhoudelijke verwantschap. Anders dan bij Marot is verder geen van Visschers gedichten voor één bepaald iemand bestemd. Het blijven galanterieën voor jonge vrouwen in het algemeen. Ook het karakter van nieuwjaarsattentie is volstrekt afwezig.
Als voorbeeld hoe de gedichten van Marot en Visscher zich tot elkaar verhouden geef ik hier onder ‘Bronnen’ de estreine waarmee Marot de hofdame Bye vereerde, over wie verder niets bekend is. Hij prijst haar gratie in woord en daad waarmee ze in hoge mate vermag te behagen. Degenen die daar verstand van hebben, hebben dat de dichter verteld.
Net als Visscher heeft ook Spiegel in Marots galanterieën een inspiratiebron gezien, maar zijn werkwijze verschilt aanzienlijk. Roemer Visscher heeft zich, zoals we aangaven, vooral door de geest van deze gedichten laten leiden, met als resultaat dat slechts één van zijn negen bewerkingen (Ro. 1.49) aan een specifieke bron bij Marot te koppelen is. De vier door Spiegel bewerkte gedichten (Sp.[2].13-16) zijn daarentegen wel allemaal tot een concrete tekst van Marot te herleiden.Ga naar voetnoot893
| |
Annotaties
1 |
u aenschijn claer: uw stralende gezicht |
2 |
Allegaer: allen tezamen |
4 |
anders: iets anders |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
47 < 45 Br2, 44 Br1 (voor de variante nummering in Br2/1 zie Ro.1.[46]; voor de uiteindelijke correctie Ro.1.16) |
| |
Bron
Marot Estreines 33 (ter vergelijking)
A Bye
Voz grâces en faict, & dict
De plaire Dieu sçait combien:
Ceulx, qui s'y congnoissent bien
| |
Oeuvre
Eerste van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot.
| |
Ro.1.48
De ik-persoon spreekt een anonieme bruid aan. Hij wenst haar toe dat haar lief haar deze nacht het geluk zal bezorgen dat elke bruid in haar gedachten verwacht.
| |
Annotaties
2 |
In't ghedacht; in gedachten |
3 |
moet ghebeuren: mag geschieden |
4 |
Van: door; sonder treuren: op een genoeglijke manier |
5 |
te nacht: vannacht |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
48 < 46 Br2, 45 Br1 (voor de variante nummering in Br2/1 zie Ro.1.[46]; voor de uiteindelijke correctie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Tweede van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.49
De ik-persoon complimenteert een anonieme jonge vrouw. Door wat ze zegt bewijst ze dat een onberispelijk karakter in een mooi lichaam is als een zuivere parel in goud gevat.
Dit gedicht is het enige in de reeks bewerkingen naar Les Estreines van Marot waarin sprake is van meer concrete inhoudelijke verwantschap. In zijn nieuwjaarsgedicht voor Arthuse de Telligny prijst hij haar omdat ze met zekerheid bewijst hoezeer gratie in een mooi lichaam bevredigt. Het is als een edelsteen die op de juiste manier in goud gezet is.
| |
Annotaties
2 |
Deur u cout: door wat u zegt |
3 |
schoon: mooi; wesen eerbaer: [een] onberispelijk karakter |
4 |
ghelijck: als; schoon blinckende claer: mooi glanzende zuivere (bijvoeglijke bepaling bij ‘Parl’ in vs. 5) |
5 |
Parl: parel |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
49 < 47 Br2, 46 Br1 (voor de variante nummering in Br2/1 zie Ro.1.[46]; voor de uiteindelijke correctie Ro.1.16) |
| |
Bron
Marot Estreines 24
A Telligny
Qu'en beau corps grâce rassise
C'est la pierre en l'or assise
| |
Oeuvre
Derde van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.50
De ik-persoon spreekt een ziek meisje aan. Als zij, zoals hij, het geheim kende om haar ziekte te genezen dan zou ze meteen bereid zijn om er gebruik van te maken. Op zichzelf laat de dichter in het midden wat dan wel die ziekte en het geheime geneesmiddel zouden zijn, maar hij suggereert des te meer. Het meisje heeft dringend behoefte aan een vrijer om haar van haar kwellende verlangens te verlossen. In een van de raadsels uit de Brabbeling (Ra.16), het ‘Recept voor een Vryster’, wordt zonder dat er verder ook maar iets aan duidelijkheid te wensen overblijft hetzelfde probleem opgelost. Het beste geneesmiddel voor een vrijster is een man.
| |
Annotaties
1 |
secreet: geheim |
2 |
Dat ick weet: waar ik weet van heb |
5 |
Al ghereet: er helemaal toe bereid [om dat te gebruiken] |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
50 < 48 Br2, 47 Br1 (voor de variante nummering in Br2/1 zie Ro.1.[46]; voor de uiteindelijke correctie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Inhoudelijk verwant met Ra.16. Vierde van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.51
De ik-persoon spoort een anoniem meisje aan om, als zij een beminnenswaardige man in het vizier heeft gekregen, zich snel in te spannen om hem aan haar zijde te krijgen en nog wel meer dan dat. Dat zal haar tot vrouw maken.
| |
Annotaties
1 |
u Lief: het object van uw liefde; bespiet: in het vizier gekregen |
2 |
siet: hier als stopwoord gebruikt |
3 |
aen u lijf: aan uw zijde (?) (gezien de context speelt hier zeker ook de heel letterlijke betekenis ‘aan c.q. in contact met uw lichaam’ mee) |
4 |
wijf: ‘echtgenote’ én ‘volwassen, niet meer maagdelijke vrouw’ |
5 |
Sult ghy niet: ‘nietwaar’ (?) of ‘zou je niet [er werk van maken om hem te krijgen]’ (?) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
51 < 49 Br2, 48 Br1 (voor de variante nummering in Br2/1 zie Ro.1.[46]; voor de uiteindelijke correctie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Vijfde van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.52
De ik-persoon spreekt aan anonieme bruid aan over iets dat haar geluk zal bezorgen, echter zonder dat wondermiddel verder bij name te noemen. Men zal het haar in de hand geven en dan moet ze het in haar huid ‘lappen’, ofwel: naar binnen stoppen. Ter geruststelling - want het klinkt in eerste instantie nogal drastisch - voegt hij er aan toe dat het geen schande is. De bruid zal echter niet lang in onzekerheid vertoefd hebben over wat dat magische middel dan wel niet mocht zijn, want de toespelingen zijn overduidelijk. Het gaat om de penis.
Binnen deze reeks gedichten trekt de mate van sexuele vrijmoedigheid hier de aandacht, maar van iets uitzonderlijks binnen de nieuwjaarsgedichten van Marot die als model dienden is echter geen sprake. Ook dat element kwam namelijk al in diens voor de hoogste kringen bestemde Les Estreines voor, en wel in het allerlaatste gedicht (nr. 43).Ga naar voetnoot895 Het is bestemd voor Anne d'Alençon, met wie Marot een nauwe relatie onderhield en die op het punt stond te trouwen met Nicolas de Bernay. Hij houdt haar voor dat haar echtgenoot een gunstig lot treft. Als hij op een dag niet wil lopen, dan kan hij mooi op bruintje rijden.Ga naar voetnoot896 Wellicht heeft de vertrouwelijkheid die er tussen Marot en de geadresseerde moet hebben bestaan, hem deze vrolijke vrijmoedigheid ingegeven.
| |
Annotaties
1 |
wert u gheluck: valt u geluk ten deel |
2 |
Alst is uyt: twee lezingen lijken mogelijk: ‘als het [bruiloftsfeest] voorbij is’; ‘als het [= de penis] naar buiten steekt’ |
4 |
lappen: eigenlijk: ‘iets repareren door het inzetten van lappen’ (vergelijk ‘oplappen’), maar hier in sexuele zin overdrachtelijk gebruikt: ‘het mannelijk geslachtsdeel naar binnen stoppen’ (termen op het uitgesproken vrouwelijke handwerkgebied hebben vaak sexuele connotaties (‘naaien’, ‘stoppen’), zo ook ‘lappen’, zie: Heestermans e.a., Erotisch woordenboek, i.v. ‘iemand een lap inzetten’ (p. 105); ‘kousen lappen’ (p. 98). Beide uitdrukkingen betekenen ‘cohabiteren’. De door Visscher toegepaste betekenis voor ‘lappen’ ontbreekt in het WNT) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 114
| |
Varianten / Correctie
Nr. |
52 < 50 Br2, 49 Br1 (voor de variante nummering in Br2/1 zie Ro.1.[46]; voor de uiteindelijke correctie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Zesde van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.53
De ik-persoon doet een anoniem meisje op een nogal confronterende manier uit de doeken waarom niemand haar volgens hem het hof maakt. Iedereen kan zien dat ze vlees noch vis is, ofwel dat ze als huwbare vrouw weinig aantrekkelijks te bieden heeft.
| |
Annotaties
1 |
gis: denk |
3 |
ghy ... ghevrijt: u niet het hof wordt gemaakt |
4 |
Vleys noch vis: ook destijds gangbare zegswijze om aan te duiden dat iemand binnen de gegeven context weinig voorstelt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 115
| |
Varianten
3 |
niet Br2 < met [sic] Br1; en Br2c < een Br2/1 |
| |
Correctie
Nr. |
53 < 51 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Zevende van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.54
De ik-persoon complimenteert een anoniem meisje omdat ze, volgens een ieder, boven alle andere uitsteekt. Die zijn in de meimaand weliswaar allemaal opgewekt, maar men beschouwt geen enkel meisje als zo fraai als zij. Daarmee prijst men niet alleen haar schoonheid, maar ook nog allerlei andere positieve kwaliteiten die zij bezit zoals opgewektheid en levenslust (zie ook annotatie vs. 5).
| |
Annotaties
1 |
gay: opgewekt |
2 |
May: mei |
4 |
haer: hen |
5 |
fray: opgewekt, levenslustig, mooi, flink (‘fraai’ kan een heel scala aan positieve eigenschappen betekenen in tegenstelling tot ‘gaai’ met de meer beperkte betekenis van ‘opgewekt’. En juist inzake die veel ruimer op te vatten fraaiheid onderscheidt het aangesproken meisje zich van de andere) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 115
| |
Correctie
Nr. |
54 < 52 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Achtste van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.55
De ik-persoon kan de kuren van al die onverschrokken meisjes niet begrijpen. Hoewel het hun niet behaagt, wijzen ze toch altijd elke toenaderingspoging af.
Het laatste gedicht van Visscher naar het model van Les Estreines van MarotGa naar voetnoot897 wijkt opvallend af van alle andere bij zowel Marot als Visscher. Het is het enige waarin de dichter of de ik-persoon zich niet rechtstreeks tot een bepaald iemand richt. Hij spreekt zijn verbazing uit over het merkwaardige en tegenstrijdige gedrag van meisjes, dat hij maar niet begrijpen kan. En die ervaring wil hij delen met een ieder die dit gedicht tot zich neemt.
| |
Annotaties
1 |
verstae: begrijp; rancken: streken, kuren |
2 |
wancken: voorvallen |
3 |
onversaecht: onverschrokken |
4 |
t'haer: het hen |
5 |
dancken: hier: toenaderingspogingen afslaan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 115
| |
Correctie
Nr. |
55 < 53 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Oeuvre
Laatste van een reeks van negen, naar vorm en inhoud samenhangende gedichten, gebaseerd op Les Estreines van Marot (zie inleiding bij Ro.1.47).
| |
Ro.1.56
H. Lourissz. aen Roemer.
Gedicht van Hendrik Spiegel waarin hij zich richt tot Roemer Visscher. Spiegel geeft hoog op over de trouw van zijn geliefde aan hem. Iemand die haar liefheeft zou om zijn, Spiegels, sterven mogen wensen, in de hoop bij haar een kans te maken. Echter: ondanks alle huldebetoon van die andere aanbidder aan haar adres is Spiegel ervan overtuigd dat zijn geliefde hemzelf snel in de dood zou volgen, voor het geval dat hij zou overlijden.
Gezien de publikatiegeschiedenis dateert het gedicht in elk geval van voor 1599. Omdat dit gedicht en het ermee samenhangende navolgende (zie inleiding Ro.1.57) zo nadrukkelijk op naam van Spiegel en Visscher worden gezet en niet anoniem gepresenteerd worden,Ga naar voetnoot898 is er enige aanleiding om deze beide gedichten op de privé-situatie van Spiegel te betrekken. Hier lijkt een jonge man aan het woord, nog niet getrouwd maar wel ongelooflijk ingenomen met de onvoorwaardelijke liefde en trouw van zijn beminde voor hem. In dat geval zou het gedicht op zijn laatst in 1578 te dateren zijn, het jaar waarin Spiegel trouwde.Ga naar voetnoot899
| |
Annotaties
1 |
Die: degene die |
2 |
Soo: omdat; hope ... verwerven: hoop om [haar] te verwerven |
3 |
dientse trou: bewijst haar getrouw hulde |
3-4 |
hou voor ghewis: beschouw het als zeker |
5 |
sturf: zou [...] sterven |
6 |
ris: snel |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 115; Ep p. 116
| |
Varianten
De titel van dit en het hierna volgende gedicht werden in Br1 allebei abusievelijk één gedicht te ver naar achter geplaatst, boven Ro.1.55-56 (nummering volgens brontekst). De vergissing werd gesignaleerd in de tweede lijst van errata (Br1cc) en vervolgens gerectificeerd in Br2. In de redactie Ep ontbreken beide titels. De laatste vier versregels (vs. 3-6) zijn in Ep als twee regels gezet (aldaar vs 3-4).
Titel |
H. Br2 < H, Br1, manco Ep (zie toelichting alhier) |
1 |
bemint, Br2/1 < bemint Ep |
2 |
Soo Br2/1 < So Ep; vint, Br2/1 < vindt,, Ep |
3 |
trou,, Br2/1 < so trouw,, Ep |
6 |
My Br2/1 < my Ep |
| |
Correctie
Nr. |
56 < 54 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
| |
Oeuvre
Gedicht van Hendrik Spiegel voor Roemer Visscher. Diens reactie volgt hierna (Ro.1.57).
| |
Ro.1.57
Roemers antwoort.
Reactie van Roemer Visscher op het voorafgaande, tot hem gerichte gedicht van Hendrik Spiegel. Hij relativeert de door Spiegel betrokken stelling - dat zijn geliefde geen ander zou willen en hem zelfs in de dood zou volgen - in hoge mate. Als zowel Spiegel als alle vrijers gestorven zouden zijn, dan zou het haar passen om naar de dood uit te zien. Maar als alleen Spiegel zou sterven en een ander haar zijn trouw beloofde, dan durft Roemer Visscher toch wel met zekerheid te veronderstellen dat ze nauwelijks een traan om Spiegels liefde laten zou.
Het gedicht dateert in elk geval van voor 1599 en waarschijnlijk al van 1578 of eerder (zie inleiding Ro.1.56).
| |
Annotaties
1 |
betamen: passen; voert ... erven: als u deze wereld zou verlaten |
4 |
trou: [zijn] woord van trouw |
5 |
waen: vermoed; nau: nauwelijks |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 115; Ep p. 116-117
| |
Varianten
De titel van dit en het hieraan voorafgaande gedicht werden in Br1 allebei abusievelijk één gedicht te ver naar achter geplaatst, boven Ro.1.55-56 (nummering volgens brontekst). De vergissing werd gesignaleerd in de tweede lijst van errata (Br1cc) en vervolgens gerectificeerd in Br2. In de redactie Ep ontbreken beide titels. De laatste vier versregels (vs. 3-6) zijn in Ep als twee regels gezet (aldaar vs 3-4).
Titel |
Roemers antwoort. Br2 < Antwoort. Br1, manco Ep (zie toelichting alhier) |
2 |
Met de Br2/1 < Metten Ep; alsamen,, datse Br2/1 < al tsamen,, dat sy Ep; sterven: Br2/1 < sterven, Ep |
3 |
doot,, Br2/1 < doot, Ep; boot, Br2/1 < boot Ep |
4 |
met lieflijck praten,, trou, Br2/1 < door lieflijcke praten trou Ep |
5 |
Seecker Br2/1 < Seker Ep |
6 |
uwer Liefden laten,, Br2/1 < u laten en Ep |
| |
Correctie
Nr. |
57 < 55 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
VdL 1, p. 85, 180-181
| |
Oeuvre
Reactie van Roemer Visscher op het voorafgaande, tot hem gerichte gedicht van Hendrik Spiegel (Ro.1.56).
| |
Ro.1.58
De ik-persoon betoont zich in dit gedicht een warm voorstander van de stoïsche matigheid waar het gaat om materieel bezit. Als hij genoeg heeft voor zijn levensonderhoud is hij tevreden. Wat hem betreft is er slechts één uitzondering bij het hanteren van de matigheid. En dat is het adagium ‘houdt maet’ (vs. 5) zelf. Dat behaagt hem namelijk bovenmatig. Door zo nadrukkelijk slechts één uitzondering op de leefregel van de matigheid toe te staan - namelijk de waardering van dat uitgangspunt - wordt het belang ervan extra benadrukt.
Dit gedicht is gebaseerd op een vierregelig epigram van Alpheius van Mytilene. Het maakte deel uit van de populaire zestiende-eeuwse bundeling van Griekse poëzie, de Anthologia graeca (9.110).Ga naar voetnoot900 Het gedicht moet aangesproken hebben want het circuleerde in vertalingen en bewerkingen van diverse auteurs, onder wie ook Erasmus en Scaliger, en eveneens via bloemlezingen.Ga naar voetnoot901 Wellicht had die populariteit te maken met de inhoud: een poignante formulering van een elementaire stoïsche leefregel. Een van de vertalers was Thomas More, die eigenlijk een letterlijke weergave in het Latijn opnam in diens Epigrammata (1518).Ga naar voetnoot902 Er was dus alle gelegenheid om met dit materiaal in contact te komen. Hoe al die versies zich ten opzichte van elkaar verhouden is een onderzoek op zichzelf. Om een indruk van de verschillen met Visscher te laten zien, geef ik hier bij de bronnen zowel de Engelse vertaling van de tekst uit de Anthologia graeca als de Latijnse tekst van More met een vertaling in het
Engels.
Vergelijking met de twee geciteerde bronnen toont aan dat Visscher zich enige vrijheid veroorloofde bij zijn versie van dit epigram. Hij laat de landerijen waarvan in het begin sprake is achterwege en neemt in plaats van Gyges koning Midas als slecht voorbeeld, mogelijk omdat hij die laatste meer bekendheid toedichtte. Ook komt hij tot een iets andere formulering van het adagium. Waar dat in het Grieks en Latijn ‘niets teveel’Ga naar voetnoot903 luidt, komt Visscher met de aansporing ‘houdt maet’.
| |
Annotaties
2 |
Midas: mythische koning van Frygië (klassieke oudheid). Van de god Dionysius verwierf hij de gunst dat alles wat hij aanraakte in goud veranderde. Deze gunst bleek een vloek, omdat ook zijn eten en drinken in goud werden omgezet; tot mijnder baten: ten voordele van mezelf |
3 |
Dat: wat; tot ... leven: voor het levensonderhoud |
4 |
met: mee; ghenoeghen: tevredenstellen |
5 |
Dan: maar; boven maten: bovenmatig |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 115; Lm p. 123-124 (2Q2r-v)
| |
Varianten
1 |
wilde men Br2/1 < wildemen Lm; gheven, Br2/1 < gheven Lm |
2 |
baten, Br2/1 < baeten, Lm |
3 |
Dat ghenoech Br2/1 < Dan dat ghenouch Lm; vant leven, Br2/1 < van't leven; Lm |
4 |
laten, Br2/1 < laeten: Lm |
5 |
houdt maet, Br2/1 < Hout-maet Lm; maten. Br2/1 < maeten. Lm |
| |
Correctie
Nr. |
58 < 56 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
| |
Editie
VdL 1, p. 85-86, 181
| |
Bronnen
Alpheius van Mytilene, in: Anthologia graeca 9.11Ga naar voetnoot904
I crave not for deep-soiled fields nor wealth of gold such as was Gyges. I love a self-sufficient life, Macrinus. The saying ‘naught in excess’ pleaseth me exceedingly.
| |
Agros ego haud porrectiores appeto.
Non auream aut Gygis beatitudinem.
Quae sit satis sibi, uita sat eadem est mihi.
Illud nihil nimis, nimis mihi placet.
| |
Engelse vertaling (Ed. Miller)
On avoiding extremes
From the Greek
I have no desire for more spacious fields; I do not want the golden bliss of Gyges. Living enough to sustain life is living enough for me. That saying ‘Avoid excess’ suits me excessively.
| |
Oeuvre
Dezelfde formule met betrekking tot de matigheid komt ook in Q.3.10 aan de orde. Het verband tussen beide gedichten wordt in de redactie Lm extra benadrukt doordat ze daar bij elkaar staan.
| |
Ro.1.59
De ik-persoon neemt in dit gedicht voor langere tijd, een periode van een half jaar (vs. 29), afscheid van zijn vertrouwde omgeving: Amsterdam, enkele dichter bij de kust gelegen locaties als Haarlem, Aerdenhout en de duinen, en tot slot zijn geliefde. Dit afscheidsgedicht telt zeven strofen van acht gepaard rijmende regels.Ga naar voetnoot906
Als eerste neemt de ik-figuur afscheid van de stad Amsterdam en zijn kameraden en de jonge meisjes met wie hij daar plezier maakt. Dat vermaak blijkt vooral te bestaan uit wijntje, trijntje en wat dies meer zij. Ter versterking van couleur locale noemt hij enkele bekende plaatselijke uitgaansgelegenheden met name. Vervolgens zegt hij de plaatsen Haarlem, Heemstede, Aerdenhout en Overveen vaarwel, die hij blijkbaar vooral frequenteert om in de duinen op hazen en konijnen te kunnen jagen. Daarna keert hij terug naar zijn eigen directe woonomgeving en zegt de bloemen in zijn tuin gedag, terwijl hij ze allemaal afzonderlijk bij name toespreekt. Na deze fleurige passage komt hij tot slot toe aan de crux van het afscheid: het adieu van zijn, zoals zal blijken wat rebelse, aanbedene. Hij schenkt haar zijn hart en zijn trouw en smeekt vervolgens Cupido om haar tijdens zijn afwezigheid met zijn pijlen te treffen of anders aan zijn liefde voor haar een einde te maken. Hierna zegt hij nog met de nodige weemoed de plaatsen die hem aan zijn geliefde doen denken gedag om dan ineens wat plompverloren dit lange afscheid af te ronden. Hij zegt een laatste keer kortweg zijn lief adieu met de mededeling dat hij verder niets meer wil zeggen.
Het is verleidelijk om dit afscheidsgedicht aan Roemer Visschers biografie te relateren. Het bevat echter nauwelijks concrete aanknopingspunten en zwijgt in elk geval over de reden voor deze langdurige afwezigheid. Het is goed mogelijk dat Roemer Visscher als (aankomend) graanhandelaar en koopman langere tijd voor zaken onderweg is geweest, maar feitelijk weten we daarover nauwelijks iets. Anderzijds kan het ook zo zijn dat Visscher zich door twee, hierna te bespreken, adieu-gedichten van Marot, die trouwens wél een biografische achtergrond hebben, heeft laten inspireren zonder dat er bij hem zelf van een concrete aanleiding tot zo'n gedicht sprake was. De enige gegevens in Roemers
gedicht die enig houvast bieden zijn de, vermoedelijk toch wel als zodanig op te vatten, vermelding van het Spaanse beleg van Haarlem van 1573 (vs. 20),Ga naar voetnoot907 van het Annekens huys (vs. 17), vermoedelijk een uitspanning die uit 1576 dateert, en van het Reguliershof (vs. 17) dat pas werd ingericht na de Alteratie van 1578. Vóór die laatste datum kan het gedicht dus niet dateren. Zou het inderdaad op Visscher persoonlijk betrekking hebben, dan mogen we vanwege het afscheid van een nogal terughoudende aanbedene verder aannemen dat het dateert van voor diens huwelijk in 1583. Uitsluitsel over het al dan niet privé-karakter van dit gedicht valt echter niet te geven.Ga naar voetnoot908
In dit gedicht combineert Roemer Visscher elementen zoals die aan te treffen zijn in twee afscheidsgedichten van Marot, beide uit het jaar 1537.Ga naar voetnoot909 In het ene neemt hij afscheid van de stad Lyon (‘Les adieux de Marot à la ville de Lyon’), in het andere van de dames aan het hof (‘L'adieu envoyé aux dames de court’)Ga naar voetnoot910. Marots afscheid van Lyon is net als Visschers gedicht opgebouwd uit achtregelige strofen; wel hanteren ze verschillende rijmschema's. Visscher houdt het bij gepaard rijm, waar Marot opteerde voor een meer complex rijmschema (ABABBCBC). Tamelijk vanzelfsprekende overeenkomsten zijn het afscheid van de stad als zodanig, van haar inwoners en van sprekende plaatselijke bijzonderheden zoals in het geval van Lyon de vermelding van de rivieren aldaar. Toch zijn er ook opvallende verschillen. Zo prijst Marot in strofe twee - zij het met de nodige ironieGa naar voetnoot911 - uitgebreid de stad, op een wijze die niet bij Visscher voorkomt. Anderzijds neemt Visscher bijvoorbeeld van een veel ruimer gebied afscheid dan de de stad alleen (Haarlem, Heemstede, de duinen), een element dat bij Marot ontbreekt. Uiteindelijk lijkt Visscher voor diens adieu aan zijn stad meer elementen aan Marots afscheid van de dames aan het hof ontleend te hebben. Ook hier, met name in het begin van het gedicht, de opvallende herhaling van het woord ‘Adieu’ aan het begin van de versregels. Verder heeft
de eerste strofe bij beiden inhoudelijk opmerkelijke overeenkomsten, met de verwijzing naar plezier, dansen en muziek. De volgende strofen verschillen van elkaar, omdat het hof en de stad nu eenmaal zeer verschillend van karakter zijn. Bij beide dichters wordt ter afronding in de laaste strofen echter weer op een verwante manier afscheid van de eigen geliefde genomen. Kortom, de sfeer van beide gedichten komt overeen, terwijl de verschillen zijn toe te schrijven aan het specifieke onderwerp waarvan men afscheid neemt. Daarnaast gebruikt Marot hier weer wel hetzelfde
gepaarde rijmschema als Visscher, maar daarentegen zijn diens strofen van wisselende lengte. Afsluitend kunnen we concluderen dat Visscher zich heeft laten inspireren door deze twee afscheidsgedichten van Marot, maar met name door diens ‘Adieu envoyé aux dames de court’.Ga naar voetnoot912
| |
Annotaties
1 |
ghesellen: makkers; Dochters: meisjes; mede: eveneens |
2 |
wel schoone stede: zeer mooie stad |
3 |
voor eenen tijt: voor een poosje |
4 |
ghenuechte: plezier; jolijt: vreugde |
7 |
mach: kan |
8 |
trecken: vertrekken |
9 |
couten: babbelen; deviseren: keuvelen |
10 |
Dochters: meisjes; doelen: Amsterdam kende drie schutterscompagnies: de hand- en voetboogschutters en de kloveniers. De doelens van de hand- en voetboogschutters waren naast elkaar gelegen op een terrein omgeven door Spui, Singel, Heiligeweg en Kalverstraat, tegenwoordig onder meer locatie van de Universiteitsbibliotheek. De Kloveniersdoelen bevond zich op de hoek van de Amstel met de huidige Kloveniersburgwal, nu de locatie van het Doelenhotel (Rosenberg, ‘Doelengebouwen’, p. 57-59, 70; Schutters in Holland, p. 328, 330-331). De doelens, ook opengesteld voor publiek , werden centra voor ontmoeting, ontspanning en vermaak. De schietbanen, omzoomd met bomen en struiken, nodigden als het ware uit voor een (amoureuze) wandeling; spaseren: wandelen |
12 |
clare: geklaarde (door bepaalde bewerkingen helder en voor gebruik gereed gemaakt); Rijnsche: langs de Rijn verbouwde |
13 |
posset: drank, bereid uit wijn of bier met lauwe melk en op smaak gebracht met suiker en specerijen als kaneel; of: van |
14 |
stremmelis: stremsel (ingedikte melk) |
15 |
Sint Anthonis dijck: de Sint-Anthonisdijk (tegenwoordig St.-Antoniesbreestraat en Jodenbreestraat) liep vanaf de Sint-Anthonispoort aan de oostzijde de stad uit. De dijk liep langs het IJ via Diemen door tot aan Muiden. Blijkbaar was deze dijk geliefd als wandelroute (vergelijk Ro.2.34, vs.7); Outewael: buurtschap, buiten de stad aan de Sint-Anthonisdijk gelegen op een half uur gaans van de Sint-Anthonispoort. Er waren verschillende benamingen in omloop: Houte Waal, Oetenwaal, Outenwaal. Bij de stadsuitbreiding van 1658 kwam het binnen de stad te liggen (Commelin, Beschryvinge van Amsterdam, p. 165, 239) |
17 |
Annekens huys: vermoedelijk het voormalige, buiten de stad aan de Amstel gelegen gildehuis van het Bergenvaardersgilde, dat rond 1572 afbrandde en na de herbouw in 1576 vooral nog als herberg verhuurd schijnt te zijn geweest, vermoedelijk onder de naam Annekenhuis of St.-Annehuis. In de Nieuwe Kerk onderhield het gilde het altaar gewijd aan de H. Anna (Wagenaar, Amsterdam, in zyne opkomst [...], dl. 2, p. 458; Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, dl. 1, p. 284, dl. 2, p. 314); Reguliers Hof: lusthof met herberg, ingericht na de Alteratie van 1578 op het braakliggende terrein (tegenwoordig grenzend aan Reguliersgracht en Keizersgracht) van het in 1532 afgebrande klooster van de reguliere kanunniken van de orde van St.-Augustinus. In 1638 werd in het Reguliershof een Hortus Pharmaceuticus (beter bekend onder de wat latere naam Hortus Botanicus) ingericht (Grachtenboek, dl. [1], p. 254) |
18 |
sneet ... grof: verteerde te veel (spreekwoordelijke uitdrukking, zie: WNT 7.1, kol. 733) |
19 |
ijsbolten: winterstoofperen van goede kwaliteit; suycker-peeren: benamig voor verschillende soorten peren, zowel zomer- als herfstperen, maar veelal de laatste soort |
20 |
daermen ... useren: waar men de oorlog, de strijd pleegt te hanteren (het is onduidelijk of hier op het Spaanse beleg van Haarlem van 1573 gedoeld wordt of mogelijk op traditionele gevoelens |
|
van rivaliteit tussen Amsterdam en Haarlem; ‘men’ kwam destijds ook voor met de persoonsvorm in het meervoud, zie: WNT 7.1, kol. 517) |
21 |
Heemste: Heemstede; deur bedwanck: uit noodzaak (het is onduidelijk waarop deze mededeling betrekking heeft. Ze slaat waarschijnlijk op het (noodgedwongen) afscheid van Heemstede, en in het verlengde daarvan van alle andere zaken die hier vaarwel gezegd worden, maar ze zou ook nog kunnen doelen op de oorzaak van de in het vorige vers genoemde relatie tussen Haarlem en de strijd) |
22 |
Marryken Cuyers: het lijkt hier te gaan om iemand die bekend was vanwege haar fraaie zangGa naar voetnoot913 |
24 |
weder vinde: terugvind |
25 |
anderden hout: een van de varianten van de oudere benamingen voor het huidige Aerdenhout. Deze naam is ontstaan uit de aanduiding ‘anderen hout’, gebruikt ter onderscheiding van de Haarlemmer Hout; anderden hout en overveen: de plaatsen Aerdenhout en Overveen lagen en liggen tegen het duingebied bij Haarlem aan. Ze vormden dus een uitstekende uitvalsbasis voor de jachtgenoegens waarvan in deze strofe sprake is |
30 |
betere u schade: herstelle uw [door mij aangerichte] schade; om draghen swaer: zwaar om te verduren |
31 |
Teghen dat: tegen de tijd dat; visiteren: opzoeken |
32 |
de tijt sal keeren: mogelijke lezingen: ‘de tijd zal veranderen’; ‘die tijd zal terugkeren’ |
33 |
hof: tuin |
35 |
playsant: aangenaam, genoeglijk om te zien |
36 |
hoe langher hoe liever: volksnaam voor verschillende planten, waaronder de klimplant bitterzoet; Die ... gheplant: bij wie (verwijst naar ‘mijn Lief’ in vs. 35) niet hoe-langer-hoe-liever in het hart is geplant (de veelzeggende plantennaam ‘hoe-langer-hoe-liever’ wordt hier gebruikt om commentaar op de beminde te leveren) |
37 |
Violetten: viooltjes |
38 |
Brunetten: volksnaam voor een plant, behorende tot de ranonkelachtigen, ook wel genoemd ‘zomer-Adonis’, ‘bruine juffer’ |
39 |
Tydelosen: ‘tijloos’ is een benaming voor bloemen die op een ongewoon tijdstip, bijvoorbeeld vroeg in het voorjaar, ontluiken, zoals de gele narcis en het sneeuwklokje (vergelijk de hedendaagse ‘herftsttijloos’, die in het najaar bloeit en aan een krokus doet denken) |
40 |
vermeyen: vermaken |
41 |
waertste: dierbaarste |
43 |
rebel: weerspannig |
44 |
ghy ... wel: toespeling op het klassieke adagium ‘Ken u zelve’ dat de tempel van Apollo in Delphi sierde (Grieks: ‘Gnoothi se auton’; Latijn: ‘Nosce te ipsum’) |
46 |
keeren: weerkeren |
47 |
te pant: als onderpand (van trouw) |
49 |
schichten: pijlen |
50 |
swichten: eindigen |
51 |
Dewijl: terwijl |
52 |
worde: werd |
53 |
van minnen: over liefde |
54 |
leech: verlaten; verschrack: schrok |
55 |
Doe: toen; subijt: onverwacht |
56 |
kallen: zeggen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 116-117
| |
Varianten
6 |
en Br2 < ende Br1 |
9 |
deviseren Br2 < deviseren, Br1 |
10 |
in de Br2 < inde Br1 |
| |
Correcties
Nr. |
59 < 57 Br2/1 (zie Ro.1.16) |
5 |
snaren < suaren Br2, snaren Br1 (basis voor correctie) |
| |
Editie
VdL 1, p. 86-87, 181-182
| |
BronnenGa naar voetnoot914
Marot Épîtres 20
Les adieux de Marot à la ville de Lyon
Adieu Lyon, qui ne mors point,
Lyon plus doulx que cent pucelles,
Synon quant l'ennemy te poingt:
Alors ta fureur point ne celles.
Adieu aussy à toutes celles
Qui embellissent ton sejour.
Adieu, faces cleres & belles,
Adieu vous dy, comme le jour.
Va Lyon, que Dieu te gouverne:
Assez longtemps s'est esbatu
Le petit chien en ta caverne,
Que devant toy on a batu.
Finablement, pour sa vertu,
Adieu des foys ung milion
A Turnus, de rouge vestu,
Gouverneur de ce grand Lyon.
| |
Marot Épîtres 23
L'adieu envoyé aux dames de court, au moys d'octobre mil cinq cents trente sept
Adieu la Court, adieu les Dames,
Adieu les filles, & les femmes,
Adieu vous dy, pour quelcque temps,
Adieu voz plaisants passetemps,
Adieu le bal, adieu la dance,
Adieu mesure, adieu cadence,
Tabourins, Haultboys, & Violons,
Puis qu'à la guerre nous allons.
Or adieu m'amye, la derniere,
En vertus, & beaulté premiere:
Je vous pry me rendre à present
Le cueur, dont je vous feis present,
Pour en la guerre, où il faut estre,
En faire service à mon maistre.
Or quand de vous se souviendra,
L'aiguillon d'honneur l'espoindra
Aux armes, & vertueux faict.
Et s'il en sortoit quelcque effect
Digne d'une louange entiere,
Vous en seriez seulle heritiere,
De vostre cueur, dont vous souvienne.
Car si Dieu veult, que je revienne
Je le rendray en ce beau lieu.
Or je fais fin à mon adieu.
| |
Varia
Sp.[1].2 start met hetzelfde beginwoord ‘Adieu’.
| |
Ro.1.60
Gedicht met een opsomming van verschillende dranken en het bijpassende vaatwerk van klasse waaruit men die kan drinken of schenken. De afrondende conclusie luidt dat er echter niets gaat boven het drinken van jonge wijn uit een simpel aarden kommetje. Met deze constatering lijkt de dichter te willen zeggen dat jonge wijn, anders dan andere dranken, geen bijzonder vaatwerk nodig heeft om ten volle tot zijn recht te komen en genoten te kunnen worden. Kortom: er gaan niets boven jonge wijn.Ga naar voetnoot915
Op twee plaatsen is in dit gedicht sprake van een opvallend gebruik van hoofdletters. In de laatste versregel krijgt het kernbegrip ‘Mos’ aldus extra nadruk. De enige andere plaats is het substantief ‘Roemers’ in vers 4, bestemd voor klare wijn. De hoofdletter op deze plaats zal zeker bedoeld zijn als een speelse verwijzing naar de auteur van dit epigram. Hoewel verleidelijk, is het echter te speculatief om in het verlengde daarvan het begrip ‘clare wijn’ ook nog als een metafoor op te vatten die bijvoorbeeld betrekking zou kunnen hebben op Visschers eigen heldere wijze van zeggen.
| |
Annotaties
1 |
schrale: kwalitatief niet al te beste; vlotele: hier: drinkvat (eigenlijk: platte kuip of een rond doosje zoals een botervlootje) |
2 |
groene wey: licht geelgroene vloeistof die van melk overblijft na afscheiding van het botervet en de kaasstof |
3 |
poffe bier: bier met schuimbellen of gistend, schuimend bier (suggesties naar aanleiding van deze vindplaats in WNT 12.2, kol. 3026. De eigenlijke betekenis van ‘pof’ is bol, opgeblazen, vergelijk ‘pofmouwen’); flappers: flapkannen (drinkkannen met een klapdeksel); wichtich: hier: imposant (bijvoeglijke bepaling bij ‘flappers’) |
4 |
clare: geklaarde (door bepaalde bewerkingen helder en voor gebruik gereed gemaakt); heel durlichtich: helemaal doorschijnend (bijvoeglijke bepaling bij ‘Roemers’) |
5 |
mach: kan; welige: lekkere; kandeel: warme drank, bereid uit wijn, bier, bouillon of melk met als basisingrediënten eieren, suiker en kaneel; gulden: gouden; stopen: kannen |
6 |
Dan niet beter als: maar niets [is] beter dan; Mos: most (jonge wijn; eigenlijk: druivensap dat de alcoholgisting nog niet helemaal ondergaan heeft); copken: kommetje |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 117
| |
Correcties
Nr. |
60 < 57 Br2/1 (net als het voorafgaande draagt dit gedicht in Br2/1 nummer 57. Deze dubbelnummering maakt andermaal een correctie ten bate van de definitieve nummering noodzakelijk, nadat deze eerder voor het laatst was aangepast in Ro.1.16 (zie aldaar). Vanaf hier verschilt de nummering in Br2/1 drie cijfers met de gecorrigeerde reeks) |
| |
Editie
VdL 1, p. 87-88, 182
| |
Ro.1.61
Tot Janus Dousa.
Gedicht, bestemd voor Janus Dousa (1545-1604) en oorspronkelijk geschreven als bijdrage aan diens album amicorum. Visscher speelt daarin met Dousa's voornaam. Hij begint met tot zes keer toe regels te herhalen volgens het patroon dat we nu nog kennen als ‘Gelijke monniken, gelijke kappen’. Daarin verbindt hij zaken met elkaar die, vanwege hun verwantschap, een overeenkomstig resutaat opleveren. Zo leiden gelijkgestemde zinnen tot één inzicht (vs. 3). Na die reeks voorbeelden confronteert Roemer Visscher Dousa vragenderwijs met de stelling dat hij nu wel zal begrijpen waarom hij Janus heet. Vervolgens geeft Visscher zelf het antwoord: omdat hij (Dousa) de oude én de nieuwe dichters bemint. Met deze oplossing maakt Visscher duidelijk dat hij Dousa's voornaam Janus associeert met de gelijknamige Romeinse god die met zijn twee gezichten zowel voor- als achteruit kon zien. Dousa doet zijn voornaam dus eer aan omdat hij zowel de oude dichters (uit het klassieke verleden) als de nieuwe (uit de eigen tijd) weet te waarderen.
Janus Dousa is vooral als Neolatijns dichter bekend gebleven, maar hij was een veelzijdig man.Ga naar voetnoot916 Hij studeerde rechten in Leuven, Douai en Parijs, waar hij in contact kwam met en onder de indruk raakte van de dichters van de Pléiade. Na zijn studie was hij onder meer actief als ambachtsheer van Noordwijk, een erfelijk ambt, als diplomaat en als staatsman. Tijdens het Spaanse beleg van Leiden was hij als commandant betrokken bij de stadsverdediging, waarbij hij indruk maakte door zijn compromisloze opstelling jegens de vijand. In de nasleep van Leidens ontzet (3 oktober 1574) was hij nauw betrokken bij de oprichting van de universiteit aldaar. Hij werd curator van de nieuwe academie en tevens haar eerste bibliothecaris. Een constante in Dousa's leven was zijn liefde voor de dichtkunst, als object van studie én als bron van inspiratie voor zijn eigen werk, waarbij hij zich in principe van het Neolatijn bediende. Vanzelfsprekend bestudeerde hij de klassieke dichtkunst, maar hij raakte ook zeer geboeid door de eigentijdse Neolatijnse poëzie en die in de volkstaal, zoals het al genoemde Franse werk van de Pléiade. Wat het Nederlands betreft was Dousa dermate onder de indruk van het vernieuwende werk van Roemer Visscher dat het hem er toe bracht om ook zelf de dichtkunst in de eigen volkstaal te beproeven (zie Q.6.3).
Gedurende een lange periode van dit veelbewogen leven, van 1563 tot 1597 (zie de rubriek ‘Overlevering’), heeft Janus Dousa mensen uitgenodigd om bij te dragen aan zijn album amicorum. En ondanks dat veelbewogen leven en zijn veelzijdige activiteiten blijkt Dousa's album uiteindelijk toch vooral een weerslag te zijn van die ene constante in zijn bestaan, de poëzie. Heesakkers, die dit vriendenboek met zoveel kundigheid editeerde, kwalificeert het als een ‘poëzie-album’.Ga naar voetnoot917 Visschers bijdrage aan dit album past helemaal in dat beeld. Kort maar krachtig wijst hij op een wezenlijk kenmerk van Dousa's omgang met de dichtkunst: het feit dat hij niet alleen de klassieke dichters apprecieerde maar ook die van de eigen tijd, of ze nu in het Neolatijn of in hun eigen taal schreven.
Tussen de handschriftelijke en de gedrukte versie (Br2/1) doen zich nauwelijks varianten voor. Er zijn een paar kleine verschillen in spelling en verder stelt het handschrift het zonder interpunctie aan de
regeleinden. De enige variant die zou kunnen wijzen op een redactioneel ingrijpen voor de editie 1614 doet zich voor bij de aanspreekvorm in vers 8. Het handschrift heeft daar ‘uL.’, een destijds gangbare afkorting voor zowel ‘ulieden’ als het hier van toepassing zijnde ‘uwe liefde’, terwijl de gedrukte tekst de afkorting voor ‘u Edele’ geeft. Enige consequentie voor de tekst als zodanig heeft deze variant echter niet.
| |
Annotaties
3 |
raet: inzicht |
4 |
merckt: markt |
7 |
verstaet: begrijpt |
8 |
u E.: u Edele (beleefde aanspreekvorm); Janus: mansnaam, hier geassocieerd met de gelijknamige Romeinse god met de twee gezichten waarmee hij zowel voor- als achteruit kon zien |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 117
Dit gedicht is een van de weinige waarvan een versie in handschrift bewaard is gebleven (zie ook de inleiding alhier). Het is namelijk Roemer Visschers bijdrage aan het album amicorum van Janus Dousa, dat bewaard wordt in de Leidse Universiteitsbibliotheek en bijdragen bevat uit de periode 1563 tot 1597.Ga naar voetnoot918 Visschers bijdrage is in tegenstelling tot bijna alle andere helaas niet gedateerd. Een consequente chronologie valt in Dousa's album echter niet te ontdekken en aan de plaatsing van Visschers gedicht tussen een bijdrage uit 1566 en eentje uit 1569 vallen dan ook geen conclusies te verbinden. Als mogelijke data heeft editeur Heesakkers van Dousa's vriendenboek aan de jaren 1578-1579 gedacht, de periode waarin Visscher bijdroeg aan het eveneens Leidse album van Jan van Hout en die naar mijn idee valt in te perken tot de tijd tussen 13 september en 13 oktober 1578,Ga naar voetnoot919 of aan de eerste twee maanden van 1583, waarin ook een bezoek van Visscher aan Leiden heeft plaatsgehad, getuige een brief van Lipsius van begin februari in dat jaar.Ga naar voetnoot920 Deze veronderstellingen gaan ervan uit dat Visscher Dousa tijdens een verblijf in Leiden met zijn bijdrage vereerde. Van Dousa is echter bekend dat hij veel gereisd heeft en dan
graag zijn album meenam om het elders aan mogelijke inscribenten voor te leggen.Ga naar voetnoot921 Het zou dan eventueel ook zo kunnen zijn dat Dousa elders zijn album aan Visscher heeft aangeboden, bijvoorbeeld in diens woonplaats Amsterdam. Net als bij de andere gedichten van Visscher voor Dousa (Q.6.3-5) is er dus weinig houvast omtrent de datering van deze albuminscriptie, hooguit mogen we aannemen dat ze ergens in deze periode valt.
De tekst in het album luidt aldus:Ga naar voetnoot922
Gelycke boom, gelycke bladen
gelycke kaes, gelycke maden
gelycke sinnen, gelycke raet
gelycke marckt, gelycke cope
gelycke vrese, gelycke hope
gelycke naem, gelycke daet
nu meen ick dat ghy wel verstaet
waerom uL. Janus is geheten
om dat ghy bemint doude en nieuwe po-eeten
Roemer Visscher ondertekende met zijn naam en zijn zinspreuk ‘Elck Wat Wils’. Een bijzonderheid van deze albumbijdrage is dat hij haar aan de bovenkant van de pagina eveneens signeerde met een blinddruk van zijn zegelring, waarop met de nodige moeite een wapenschild, een roemer en mogelijk nog een vis, alsmede enige letters te onderscheiden zijn.Ga naar voetnoot923
| |
Correcties
Nr. |
61 < 58 Br2/1 (zie Ro.1.60) |
| |
| |
Literatuur
Een netwerk aan [...] de Leidse universiteit, dl. 1, fol. 86r (facsimile), dl. 2, p. 338-341 (beschrijving)
| |
Oeuvre
Voor drie andere gedichten gericht tot Janus Dousa zie Q.6.3-5.
| |
Ro.1.62
Gedicht waarin de rijkdom als personificatie wordt aangesproken. Ze blijkt verwant met allerlei slechte zaken, zo is ze onder meer de moeder van alle kwaad en de zuster van haat. Al met al is het bezit van rijkdom een beangstigend iets, maar het zonder haar moeten stellen is ook niet goed, want dat stemt tot droefenis. Uit die paradox mag de lezer afleiden dat ondanks alle slechte implicaties de rijkdom dus wel degelijk ook haar goede kant heeft. Zo beschouwd behoort de rijkdom tot de ‘middelbare’ zaken, die van zichzelf goed noch slecht zijn, maar dat worden door het gebruik dat men er van maakt.Ga naar voetnoot924
De varianten tussen de redacties Br2/1 en Lm zijn niet redactioneel van aard. Ze betreffen vooral het gebruik van hoofdletters en de interpunctie.
Gezien de overlevering van het gedicht is het op zijn laatst in 1603 bekend en beschikbaar geweest. Toen nam A. Croche het immers al op in zijn bloemlezing s'Gheests lust-hof.
| |
Annotaties
2 |
Wijf: echtgenote |
4 |
Voester: voedster; schelmery: listige streken |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 118; Lm p. 122 (2Q1v)
Het gedicht verscheen, anoniem, reeds in 1603 in de te Utrecht gepubliceerde en door A. Croche verzorgde verzamelbundel s'Gheests lust-hof.Ga naar voetnoot925 Het meest opvallende aan deze versie is de titel die het gedicht draagt: ‘Rijckdom is oorspronck van veel quaets’. Wellicht werd die door de samensteller van deze bloemlezing toegevoegd. Regelmatig zijn de gedichten in deze bundel namelijk voorzien van een titel die poogt de inhoudelijke les van het gedicht samen te vatten. De varianten die zich voordoen, waaronder een enkele redactionele, hebben geen noemenswaardige consequenties voor de inhoud.
| |
Varianten
1 |
rijckdom, Br2/1 < Rijckdom, Lm; Moeder Br2/1 < moeder Lm |
2 |
Wijf Br2/1 < Wijff Lm; verradery, Br2/1 < Verradery, Lm |
3 |
sorgh, Suster Br2/1 < Sorgh, suster Lm; haet, Br2/1 < Haet, Lm |
4 |
schelmery, Br2/1 < schelmery: Lm |
5 |
hebben Br2/1 < hebben, Lm; vreesen, Br2/1 < vresen; Lm |
6 |
hebben Br2/1 < hebben, Lm |
| |
Correcties
Nr. |
62 < 59 Br2/1 (zie Ro.1.60) |
| |
Varia
De Engelse dichter, toneelschrijver en hoogleraar Engelse letterkunde te Oxford Francis Warner nam het gedicht op in zijn toneelstuk Rembrandt's Mirror (2000).Ga naar voetnoot926 In een onderonsje tussen prins Willem II van Oranje, Huygens en Maria Tesselschade vertelt de prins haar dat Huygens hem de verzen van haar vader leerde, waarbij hij dit gedicht helemaal uit het hoofd citeert. Het spel werd in 1999 door de Oxford University Dramatic Society opgevoerd in het St. John's College aldaar. Een opvoering in Nederland werd nog niet gerealiseerd ondanks inspanningen daartoe en de beschikbaarheid van een vertaling vervaardigd door Henk Ruessink.Ga naar voetnoot927
| |
Ro.1.63
Dialoogje tussen ene Ysbrant en ene Jan, waarin de dichter zich uitleeft in een associatief woordenspel met als uitgangspunt de mansnaam Ysbrant. Uit de inleiding tot T'Loff vande mutse blijkt dat men dit gedicht daarom destijds waardeerde.Ga naar voetnoot928
Jan opent de dialoog door Ysbrant rechtstreeks aan te spreken bij zijn voornaam. Hij laat hem weten dat het met het schaatsenrijden gedaan is, maar dat hij op 't Water achter de meisjes aan kan gaan. Aan die mededeling koppelt Jan de overweging dat het anders is dan vroeger. Toen was men gewoon op het ijs te schaatsen en in het water te varen. Uit Ysbrants reactie blijkt vervolgens dat hij iets heel anders verstaan en begrepen heeft dan wat Jan gezegd heeft. Hij vraagt Jan of die wel goed wijs is. Ysbrant blijkt namelijk begrepen te hebben dat men op het water loopt (een te letterlijke interpretatie van ‘gaen’ in vs. 2) en dat het ijs brandt. Zijn eigen voornaam (vs. 1) heeft hij dus opgevat als een feitelijke mededeling (‘het ijs brandt’). Alles bij elkaar laten de mededelingen van Jan de slechte verstaander Ysbrant in verbijstering achter, want hij ziet zich geconfronteerd met zaken die onmogelijk zijn.
Wat Roemer Visscher hier doet is, met een pikant accent, spelen met de associaties en de betekenismogelijkheden die woorden als ‘Vryer’, ‘(v)ryen’, ‘gaen’ en ‘Water’ (in Amsterdam dus ook een bekende topografische aanduiding) oproepen. Het is nogal gecompliceerd en vooral de Amsterdammers zullen gegniffeld hebben bij de dubbele betekenis van het ‘Water’ in vers 2.
De paradoxale combinatie van ‘branden’ met ‘ijs of kou’ is als motief bekend uit de destijds ook in Nederland in zwang rakende petrarkistische poëzie. Het kan zijn dat Visscher met dit epigram daar met een knipoog op reageert, maar het kan evenzeer de voornaam Ysbrant zijn geweest die deze associaties in hem opriep.
| |
Annotaties
1 |
Vryer: kerel (destijds gangbare informele aanspreekvorm); ryen: schaatsenrijden (de context suggereert eveneens de betekenis ‘geslachtsgemeenschap hebben’); ghedaen: over, voorbij |
2 |
Water: aanduiding voor de huizen aan de Nieuwe Zijde van het Damrak (volgens Q.2.5, vs. 2 waren de meisjes daar wellustig); moocht: kunt; vryen gaen: achter de meisjes aan gaan |
3 |
alst: dan het; voorleden: vroegere |
4 |
plach: was gewoon; ryen: schaatsen |
5 |
al: (wel) helemaal (?) |
6 |
Gaetmen: hier: loopt men |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 118; Lm p 52 (2G2v)
| |
Varianten
1 |
Vryer Br2/1 < vrijer Lm; ryen Br2/1 < rijden Lm |
2 |
Water Br2/1 < water Lm; gaen, Br2/1 < gaen; Lm |
3 |
Tis Br2/1 < T'is Lm; Jaren, Br2/1 < jaeren, Lm |
4 |
ryen, Br2/1 < rijen Lm; varen: Br2/1 < vaeren. Lm |
5 |
zijt Br2/1 < sijt Lm |
6 |
Water, Br2/1 < water Lm; ijs? Br2/1 < ijs. Lm |
| |
Correcties
Nr. |
63 < 60 Br2/1 (zie Ro.1.60) |
| |
Editie
VdL 1, p. 88, 182-183
| |
Ro.1.64
H. Lourissz. aen Roemer.
Hendrik Spiegel richt zich in dit gedicht tot Roemer Visscher zijn goede vriend - het wordt met zoveel woorden gezegd (vs. 2) - met een uiteenzetting over het vraagstuk welke levensstaat of vorm van levensonderhoud men het beste kan kiezen om gelukkig te leven. De uitkomst van zijn betoog is uiterst negatief. Hij trekt namelijk de conclusie dat men beter niet kan bestaan of, als men dan toch geboren wordt, het beste maar kan sterven. Dit oordeel is gebaseerd op een ruime reeks voorbeelden van beroepen en levensstaten waarvan alleen maar de negatieve aspecten benadrukt worden.
Spiegel verwoordt hier allerminst een eigen opvatting.Ga naar voetnoot929 Samen met Roemer Visscher (Ro.1.65) bewerkte hij twee nauw samenhangende gedichten over de beste levensweg, die deel uitmaakten van de populaire zestiende-eeuwse bundeling van Griekse poëzie, de Anthologia graeca (9.359-360).Ga naar voetnoot930 Spiegel nam daarbij de pessimistische visie voor zijn rekening, die werd toegeschreven of aan de epigrammendichter Posidippus van Pella (ca. 275 v. Chr.), of aan de cynische filosoof Crates van Thebe (ca. 365-285), of ook nog aan de komische dichter Plato, een ander dan de gelijknamige filosoof. Voor de positieve tegenhanger achtte men ene Metrodorus, over wie verder niets bekend is, verantwoordelijk.Ga naar voetnoot931 De gedichten moeten aangesproken hebben - wellicht omdat ze zo elementair de menselijke existentie behandelen - want ze circuleerden ruimschoots in vertalingen en bewerkingen van diverse auteurs.Ga naar voetnoot932 Erasmus was, voor zover bekend, de eerste die beide Griekse gedichten in het Latijn vertaalde,Ga naar voetnoot933 in zijn adagium ‘Optimum non nasci’ (‘Niet geboren worden is het beste’).Ga naar voetnoot934 Zijn versie is vrij uitvoerig: voor de tien versregels van beide Griekse gedichten gebruikte hij
respectievelijk 20 en 24 regels, terwijl iemand als Buchanan zich in zijn vertaling precies aan het aantal van tien houdt.Ga naar voetnoot935 Ook dichters als Schonaeus, J.J. Scaliger en Hugo de Groot kwamen met eigen Latijnse versies van deze teksten. Anderen opteerden voor versies in de volkstaal, zoals voor het Frans de Pléiade-dichters Ronsard en Baïf.Ga naar voetnoot936
Spiegel en Visscher hadden volop gelegenheid om met dit materiaal in contact te komen, dat eigenlijk steeds één zelfde basispatroon aanhoudt. Na de inleidende vraag over de beste levensweg volgt een opsomming van situaties en omstandigheden waarin de mens kan verkeren: werk op het land of op zee, handel, thuis zijn of verblijf buitenslands, rijkdom, armoede, al dan niet getrouwd zijn en kinderen hebben, jeugd en als laatste de ouderdom. Afhankelijk van de stellingname worden die negatief of positief ingekleurd, waarna uiteindelijk de conclusie volgt. Dat stramien komt in alle versies, met hier en daar wat accentverschillen, aan bod. Bij de veelheid aan overgeleverd materiaal is het lastig om de precieze relaties tussen de diverse teksten vast te stellen en het is de vraag in hoeverre dat zinvol is bij al deze auteurs die zich ieder voor zich weer uitgedaagd voelden om in eigen woorden de existentiële kwestie van de beste levensweg te behandelen. Voor Spiegel en Visscher wil ik me dan ook beperken tot enkele algemene observaties. In elk geval hebben ze bij hun vertaling niet gekozen voor de geserreerde Griekse tekst of een dito Latijnse vertaling als die van Buchanan, maar voor de uitvoeriger varianten zoals die te vinden zijn bij Erasmus, Ronsard en Baïf. Verder zullen ze de Franse teksten van deze twee laatste auteurs voor ogen hebben gehad, want hun vertalingen richten zich ook rechtstreeks tot één bepaalde persoon. Er is echter een verschil. Terwijl Spiegel en Visscher elkaar aanspreken, richten Ronsard en Baïf zich in hun gedichten tot een gezamenlijke bekende, Marc-Antoine Muret.Ga naar voetnoot937 Ook de eerste twee versregels bij Spiegel doen sterk aan Ronsard denken. Daar wordt de vraag naar de beste
levensweg in verband gebracht met gelukkig zijn. Dat laatste aspect ontbreekt in de oorspronkelijke tekst en in de versies van Erasmus en Buchanan. Het einde van Spiegels gedicht, met de herhaling van de naam van de geadresseerde, doet eveneens sterk aan Ronsard denken. Bij de keuze van het rijmschema volgen Spiegel en Visscher hun eigen weg. Waar Ronsard en Baïf bijvoorbeeld gepaard rijm gebruiken, kiezen de beide Nederlanders voor het wat meer gecompliceerde schema ABABBCBC. Eén bijzonderheid lijkt binnen de traditie van dit gedichtenpaar specifiek voor Spiegel en Visscher: het korte gedicht ter inleiding. Het zou wel eens kunnen zijn dat Spiegel het initiatief daartoe heeft genomen, want diens gedicht bevat de merkwaardige opmerking dat men degene die deze tekst vervaardigde er niet meer of minder om moet achten. Heeft hij hier mogelijk willen aangeven dat hij zich niet met de uiterst negatieve portee van de door hem bewerkte tekst kon verenigen, of er in elk geval moeite mee had?
Om een indruk te geven van de traditie waarin Spiegels vertaling thuishoort, citeer ik hier bij de bronnen de Engelse vertaling van de tekst uit de Anthologia graeca, de Latijnse versie van Erasmus en de Franse van Ronsard.
| |
Annotaties
Motto |
1 |
t'bediet: uiteenzetting; sin: zienswijze |
2 |
acht ... min: acht degene die haar vervaardigde er niet meer of minder om |
Tekstgedeelte |
1 |
Wat staet: welke levensstaat; handel: manier van levensonderhoud |
3 |
T'hof: gerechtshof; haer goet: hun bezit |
5 |
perijckel: zakelijk risico; sneven: in financiële problemen raken |
7 |
Lantman: boer |
7-8 |
hem ... begheven Tot: zich met veel toewijding overgeven aan |
8 |
sal ... t'broot: wil hij zijn brood verdienen |
9 |
De Werelt te besoecken: door de wereld te reizen; bloot: arm |
10 |
veel goets: veel bezit; staet veel avontueren: is blootgesteld aan veel (financiële) risico's |
11 |
niet te hebben: niets te bezitten; argher: erger |
12 |
brout: brengt [...] teweeg; quade curen: lastige nukken |
13 |
al: allemaal; besueren: doorstaan |
14 |
mede: ook |
15 |
bey: allebei; dick: dikwijls |
16 |
jonckheyt: jeugd; onbequaem van seden: ongepast van gedrag |
17 |
quellijck: lastig |
19 |
reden: redenering |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 118
| |
Varianten
8 |
t'broot: Br2 < t'broot; Br1 |
9 |
bloot: Br2 < bloot; Br1 |
10 |
avontueren: Br2 < avontueren; Br1 |
11 |
doot: Br2 < doot; Br1 |
13 |
moetet Br2 < moettet Br1; besueren: Br2 < besueren; Br1 |
15 |
trueren: Br2 < treuren; Br1 |
16 |
seden: Br2 < seden; Br1 |
| |
Correcties
Nr. |
64 < 61 Br2/1 (zie Ro.1.60) |
| |
Editie
VdL 1, p. 88-89, 183-184; Foncke, ‘Twee dichterlijke vrienden’, p. 146-147
| |
Literatuur
De Jong, ‘Henric Laurens Spiegel’, p. 392; Foncke, ‘Twee dichterlijke vrienden’
| |
Bronnen
Diverse auteurs, in: Anthologia graeca 9.359Ga naar voetnoot938
What path of life should one pursue? In the market-place are broils and business difficulties, and at home are anxieties; in the country there is too much labour, and at sea there is fear. In a foreign land there is apprehension if you possess anything, and if you are ill off, life is a burden. You are married? You won't be without cares. You are unmarried? You live a still more lonely life. Children are a trouble, and a childless life is a crippled one. Youth is foolish, and old age again is feeble. There is then, it seems, a choice between two things, either not to be born or to die at once being born.
| |
Quod nam iter humanae cupias insistere vitae?
Quoquo te vertas, omnia plena malis.
Litigiis causisque forum strepit vsque molestis,
Perpetua cruciat sollicitudo domi.
Enecat assiduis rus triste laboribus; vndas
Et freta si sulces, mille pericla premunt.
Viuenti peregre si res tibi suppetit ampla,
Cuncta miser metues nec bene tutus ages;
Rursum si vacuae pendebunt aere crumenae,
Vt durum ac miserum est hospitem egere virum!
Coniugium sequeris, quanta hic te cura sequetur!
Desolatus eris, si sine coniuge eris.
Si tollis sobolem, multo educenda labore est;
Non tolles, orbi lumine vita vacat.
Si iuuenis fueris, vaga et inconsulta iuuenta est;
Viribus effoeta est cana senecta suis.
Ergo quid reliquum est, quaeso, nisi, sanus vt optes
Alterutrum: aut nunquam tristibus e sinibus
Materni prodisse vteri, aut vbi protinus illinc
Exieris, Stygias abdier in latebras?
| |
Quel train de vie est-il bon que je suive,
À fin, Muret, qu'heureusement je vive?
Aux Cours des Rois regne l'ambition,
Les Senateurs sont pleins de passion:
Les maisons sont de mille soucis pleines,
Le labourage est tout rempli de peines,
Le matelot familier du labeur,
Dessus les eaux pallit tousjours de peur.
Celuy qui erre en un païs estrange,
S'il a du bien, il craint qu'on ne le mange:
L'indigence est une extreme douleur.
Le mariage est comblé de malheur,
Et si l'on vit sans estre en mariage,
Seul et desert il faut user son âge:
Avoir enfans, n'avoir enfans aussi
Donne tousjours domestique souci.
La jeunesse est peu sage et mal-habile,
La vieillesse est languissante et debile,
Ayant tousjours la mort devant les yeux.
Donque Muret, je croy qu'il vaudroit mieux
L'un de ces deux, ou bien jamais de n'estre,
Ou de mourir si tost qu'on vient de naistre.
| |
Oeuvre
Visschers reactie op dit tot hem gerichte gedicht volgt meteen hierna (Ro.1.65).
| |
Ro.1.65
Roemers antwoort.
Reactie van Roemer Visscher op het voorafgaande, tot hem gerichte gedicht van Hendrik Spiegel waarin deze betoogde dat men beter niet kan bestaan of, als men toch geboren is, beter maar kan sterven. Tegenover alle negatieve argumenten van Spiegel betreffende levensstaten of beroepen weet Visscher positieve aspecten te berde te brengen. Diens conclusie staat dan ook diametraal tegenover die in het gedicht van Spiegel en opteert juist voor het leven: een goede man zal de dood wensen noch vrezen (vs. 27).
Evenmin als in het geval van Spiegel verwoordt Visscher hier in oorspronkelijke bewoordingen zijn eigen visie. Hij bewerkte, zoals hiervoor bij het gedicht van Spiegel al aangegeven is (Ro.1.64), de positieve pendant van het destijds geliefde gedichtenpaar over de beste levensweg, dat zijn startpunt had in de populaire zestiende-eeuwse bundeling van Griekse poëzie, de Anthologia graeca (9.359-360). Bijzonder is dat Visscher, anders dan te doen gebruikelijk, bij zijn gedicht expliciet te kennen geeft dat het om een bewerking gaat door in een inleidend gedicht de namen van de oorspronkelijke auteurs Crates en Metrodorus te vermelden. Hij karakteriseert beide auteurs in hun tegengestelde visie op het leven heel pregnant met het beeld van het gebruik dat een spin en een bij elk op hun beurt van een bloem of roos maken. De spin zuigt er gif of gal uit, maar de bij de heerlijke honing. Het beeld genoot een zekere populariteit in humanistisch georiënteerde kringen in Holland. Het fungeerde bijvoorbeeld als drukkersmerk van de Haarlemse uitgeverij van Jan van Zuren, waar Dirck Volckertszoon Coornhert als mede-initiatiefnemer nauw bij betrokken was. In de eerste uitgave van deze pers, Cicero's Officia (1561), legt Coornhert in een gedicht uit wat dit embleem in relatie tot het boek voorstelt: men kan het boek goed gebruiken maar ook misbruiken. Hadrianus Junius gebruikte het motief eveneens in diens Emblemata (1565), met als motto ‘Boni adulterium’ (‘Misbruik van het goede’; embleem 33). Hier wordt het gerelateerd aan het gebruik dat men van de bijbel kan maken.Ga naar voetnoot941 Visscher zelf paste het beeld overigens ook nog een tweede keer toe en andermaal in relatie tot Spiegel, zij het dat hij deze keer alleen naar de spin verwijst (Lm.3.116, vs. 3).
Alle elementen die Spiegel in diens bewerking aan de orde stelt keren bij Visscher terug, maar een enkele keer noemt hij iets waarvan bij Spiegel geen uitgesproken pendant voorhanden is. Dat geldt voor de waarneming dat men zich door bij huis te blijven een rustig bestaan verwerft (vs. 6). Het lijkt erop dat Visscher hier aansluiting zoekt bij de bestaande traditie van het gedicht, zoals in Anthologia graeca 9.360 (vs. 2-3), Erasmus' vertaling van Metrodorus (vs. 6) en die van Baïf (vs. 5). Een opmerkelijke passage bij Visscher is bovendien die waarin de liefde van een vader voor zijn kinderen benadrukt wordt en de wederliefde die dat bij die kinderen zal oproepen (vs. 18-19). Met zoveel nadruk komt de vaderliefde noch bij Spiegel noch in de traditie als zodanig voor. Mogelijk dat Erasmus Visscher op dit spoor gezet heeft, met zijn passage over de kinderen die iemand met de zoete naam van ‘vader’ begiftigen. In het verlengde daarvan stelt Erasmus dat het zo zal zijn dat men bemind zal worden door dat wat men liefheeft (vs. 15-16).Ga naar voetnoot942 Bij de inleiding van zijn conclusie lijkt Visscher ook nog even Erasmus voor ogen te hebben gehad. Althans in zijn constatering ‘Wij moeten ons deel hebben’ (vs. 26) klinkt de door Erasmus gehanteerde formule ‘humanae ... portio vitae’ (vs. 23, ‘deel van het menselijk bestaan’) door.Ga naar voetnoot943 Maar verder geeft Visscher een opmerkelijke eigen invulling aan zijn uiteindelijke conclusie. Waar anderen de negatieve optie van niet geboren worden of anders zo snel mogelijk sterven verwerpen
(Buchanan), concluderen dat het leven zijn goede kanten heeft (Anthologia graeca, Erasmus) of zelfs het liefste eindeloos zouden willen kunnen doorleven (Baïf), daar confronteert Visscher Spiegel en al zijn andere lezers met de gewenste houding ten opzichte van de dood. Iedereen krijgt in het leven zijn deel, maar een goed man zal de dood vrezen noch wensen. Visscher hanteert hier het adagium waarmee Martialis een van zijn epigrammen afsluit (10.47, vs. 13): ‘summum nec metuas diem nec optes’.Ga naar voetnoot944 Deze benadering moet Visscher hebben aangesproken, want hij brengt haar hier, in afwijking van de traditie, naar voren, terwijl hij ook al het complete epigram van Martialis vertaalde (Q.1.4) en andermaal dezelfde gedachte gestalte gaf in Ro.2.3, ditmaal op basis van Cato.
Om een indruk te geven van de traditie waarin Visschers vertaling thuishoort, citeer ik hier bij de bronnen de Engelse vertaling van de tekst uit de Anthologia graeca, de Latijnse versie van Erasmus en de Franse van Baïf.
| |
Annotaties
Motto |
1-2 |
Als ... ghebruycken: zoals de spin een bloem, zo is Crates van zins het leven te gebruiken |
1 |
Spinne: de spin werd verondersteld gif uit rozen te zuigen (zie ook de inleiding hierboven); Crates: de cynische filosoof Crates van Thebe (ca. 365-285), een van de auteurs aan wie Anthologia graeca 9.359 werd toegeschreven (zie ook inleiding Ro.1.64) |
2-4 |
Maer ... suycken: maar zoals de bijen honing, [zo] kan Metrodorus daar [= het leven] vreugde uit zuigen |
3 |
Metrodorus: de auteur, over wie verder niets bekend is, aan wie Anthologia graeca 9.360 werd toegeschreven (zie ook inleiding Ro.1.64) |
Tekstgedeelte |
1 |
Wat: welke |
3 |
Soo: als; t'Hof wilt volghen: zich wilt toeleggen op de rechtspleging; handelen: (als ambt) uitoefenen |
4 |
dats meer: bovendien |
7 |
Soo; als; begheer: verlangen |
9 |
Soo: als; wel: goed |
10 |
perijckel: zakelijk risico |
11 |
diemen ... cleven: die daarmee gepaard ziet gaan |
12 |
wilt ... beswaren: voel u daardoor niet bezwaard |
13 |
garen: graag |
14 |
soo darfdy: dan hoeft u |
15 |
niet te bewaren: niets (om met de bijbehorende zorg en verantwoordelijkheid) te bewaren |
16 |
wijf: echtgenote; teelt: brengt [...] voort |
17 |
besorcht gheen Cramen: verwekt geen nageslacht (letterlijk: ‘zorgt niet voor kraambedden’) |
18 |
besint: liefgehad |
19 |
alst: zoals het |
21 |
So en darfdy niet: dan hoeft u niet |
22 |
schoon: voortreffelijk |
23 |
verstant: inzicht; graeuheyt: ouderdom; gheprint: ingeprent |
24 |
moeyen: ervoor [...] druk maken |
26 |
al: allemaal |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 119
| |
Varianten
2 |
ghenuechte, Br2 < gheneuchte, Br1; eer: Br2 < eer; Br1 |
3 |
Soo Br2 < So Br1 |
4 |
meer: Br2 < meer; Br1 |
6 |
leven: Br2 < leven; Br1 |
7 |
begheer, Br2 < begeer, Br1 |
15 |
bewaren: Br2 < bewaren; Br1 |
26 |
al: Br2 < al; Br1 |
| |
Correcties
Nr. |
65 < 62 Br2/1 (zie Ro.1.60) |
| |
Editie
VdL 1, p. 89-90, 184; Foncke, ‘Twee dichterlijke vrienden’, p. 151-152
| |
Literatuur
De Jong, ‘Henric Laurens Spiegel’, p. 392; Foncke, ‘Twee dichterlijke vrienden’
| |
Bronnen
Metrodorus, in: Anthologia graeca 9.360Ga naar voetnoot945
Pursue every path of life. In the market place are honours and prudent dealings, at home rest; in the country the charm of nature, and at sea profit; in a foreign country, if you have any possessions, there is fame, and if you are in want no one knows it but yourself. Are you married? Your house will be the best of houses. Do you remain unmarried? Your life is yet lighter. Children are darlings; a childless life is free from care. Youth is strong, and old age again is pious. Therefore there is no choice between two things, either not to be born or to die: for all in life is excellent.
| |
Quamlibet imo viam vitae ingrediare licebit:
Vndique blanditur plurima commoditas.
Concio si placet atque forum, hinc vberrima famae
Materia, hinc ingens gloria colligitur,
Hic bene tractandis prudentia callida rebus
Exeritur; rursum vita quieta domi est.
Rura petis, vario illic oblectamine mentem
Naturae facies pascet amoena tuam;
Dulcia praediues lucra suppeditauerit aequor.
Si peregre viuis resque tibi superest,
Multus honos comitatur; habes nihil, ergo pudoris
Est minus: ipse tibi conscius vnus eris.
Vxor ducta tibi est, domus optima proinde futura est;
Non ducta est, curis exoneratus ages.
Si tibi dulce patris cognomen pignora nata
Donant, et quod ames, vnde et ameris, erit;
Orbus ages, orbi est sine sollicitudine vita,
Quam patribus sobolis ferre alitura solet.
Vt constant viridi, roburque vigorque iuuentae,
Commendat pietas sic sua caniciem.
Nil igitur video causae, cur alterutrum optes:
Aut nasci nunquam, aut interiisse statim,
Quandoquidem humanae quae tandem est portio vitae
Non optanda bonis atque adamanda suis?
| |
Tovt train de vie il est bon que tu suiues,
A fin, Muret, qu'heureusement tu viues.
Dans le Palais sont punis les exces,
Par bon conseil s'appaisent les proces:
Voy les maisons de mille plaisirs pleines:
Le labourage est plein de douces peines:
Le matelot par vn peu de labeur,
Iouist du gaing deliuré de la peur.
Celuy qui erre en vn païs estrange
S'il a du bien à son plaisir le mange,
S'il n'en a point il en est moins troublé:
Le marié vit de joye comblé:
Celuy quy vit sans estre en mariage,
Seul sans trauail passer son doux âge.
Auoir enfans, n'auoir enfans aussi
Ne donne plus l'vn que l'autre soucy.
La jeunesse est gaye belle agréable:
La vieillesse est rassise, & venerable,
Qui le passé remet deuant les yeux.
Donques, Muret, ie croy qu'il vaudroit mieux,
Si lon pouuoit, ne cesser jamais d'estre,
Que de mourir si tost qu'on vient de naistre.
| |
Vers 27: Martialis 10.47, vs. 13
summum nec metuas diem nec optes
| |
Oeuvre
Reactie van Visscher op het voorafgaande, tot hem gerichte, gedicht van Spiegel (Ro.1.64). Een overeenkomstig gebruik van het beeld van de gifzoekende spin uit het motto hanteert Visscher in een gedicht op een boek van Spiegel (Lm.3.116, vs. 3-5). Voor de laatste versregel zie eveneens Q.1.4 (vs. 16) en Ro.2.3.
|
-
voetnoot813
- Foncke wees op deze verwantschap: ‘Bij een gedichtje van Roemer Visscher’. Zijn waardering voor Visschers gedicht was overigens minimaal (p. 243): ‘een armtierig dingetje, dat helemaal naar de vunzige rederijkerstijd riekt’. Pauli (Schimp und Ernst, dl. 1, nr. 244, p. 155-156) verwees zelfs naar de oorspronkelijke bron, Genesis 9.
-
voetnoot814
- Bostoen, Hart voor Leiden, p. 31-32 (facsimile, transcriptie en hertaling).
-
voetnoot815
- Aldaar gedicht 63 ‘Vierderlei aard der dronkaards’, zie: Vondel, Volledige dichtwerken, p. 38. Michels (‘Eloogh Schinkels wijngaard’) attendeerde als eerste op het voorkomen van hetzelfde motief bij Visscher en Vondel.
-
voetnoot817
- Deze analyse is gebaseerd op: Boas, ‘Het adunaton’, waarin tevens een nadere introductie tot de in dit gedicht toegepaste stijlfiguur. Boas' artikel over de plaats van Ro.1.2 binnen de literaire traditie is een reactie op de wel zeer vergezochte suggestie van Prinsen JLzn (‘Rommelsoo I,2’) dat Visscher voor dit gedicht geïnspireerd zou zijn door een sonnet van Du Bellay. Daarin komen weliswaar enkele adynata voor maar verder ontbreekt elke inhoudelijke en formele verwantschap. Prinsens suggestie werd daarom terecht eerder ook al van de hand gewezen door Van der Laan (‘Nog eens Rommelsoo I,2’).
-
voetnoot818
- Van der Laan (dl. 1, p. 176) verwijst ook nog naar een verwante spotternij bij Cornelis Everaert. Het blijkt te gaan om een korte passage in diens Spil van den wynghaert (1534; vs. 132-136), waar twee sinnekens de spot drijven met het vasten. Dat laten ze graag over aan degenen die daarom geprezen worden, namelijk zij die met hun harde koppen in de kerk staan, ofwel de heiligenbeelden, die dus niet tot eten in staat zijn. De vroegere editeurs van Everaerts Spelen, Muller en Scharpé, leggen hier een verband met Ro.1.3 (eveneens over deze passage: Muller, ‘Een rederijker’, p. 103). Het uitgangspunt is inderdaad verwant, maar context en uitwerking zijn verder volstrekt verschillend. In zijn recente editie van deze Spelen brengt Hüsken een mogelijk verband dan ook niet meer te berde.
-
voetnoot819
- Uitvoerige informatie over Van Hout, zijn vele activiteiten en literaire opvattingen in: Koppenol, Leids heelal; biografische gegevens, hoofdzakelijk op basis van archiefstukken, zijn te vinden in: Bostoen, Hart voor Leiden.
-
voetnoot820
- Van Houts album amicorum werd uitgegeven door Heesakkers. Ik volg de spelling Vruntbuuc zoals hij die hanteert. Deze titel is ontleend aan Van Houts openingsinscriptie in zijn vriendenboek, waar dat woord alleen verdeeld over twee regels voorkomt met een afbreekstreepje (Het Vruntbuuc, p. 47). Een soortgelijk woord als ‘vrvntliker-wiis’ schrijft Van Hout, terwijl het op één regel staat, echter mét een koppelteken. De schrijfwijze Vrunt-buuc die Koppenol (Leids heelal, p. 134) hanteert is dan ook een zeer plausibel alternatief.
-
voetnoot821
- In de literatuur is sprake van (mogelijke) bezoeken van Visscher aan Leiden in september 1578 en begin 1583 (zie voor uitvoeriger gegevens alhier onder Q.6.3-4). Veel concreets is over die bezoeken echter niet bekend.
-
voetnoot822
- Over Van Houts album en het karakter ervan, zie de inleiding van Heesakkers bij zijn uitgave van het Vruntbuuc; idem, ‘Jan van Hout’. Zie verder: Dozy, ‘Het vriendboek’; Fleurkens, ‘Ekster onder de pauwen’; Koppenol, Leids heelal, p. 133-135; Bostoen, Hart voor Leiden; p. 71-81.
-
voetnoot823
- In totaal zwijgen zeven van de zesentwintig inscriptoren over de literaire activiteiten van de albumhouder, zie: Het Vruntbuuc, p. 23.
-
voetnoot824
- Heesakkers (Het Vruntbuuc, p. 21) wijst erop dat Van Hout vanwege zijn intenties met het album de inscribenten met zorg geselecteerd zal hebben.
-
voetnoot825
- Zie voor een samenvatting van wat bekend is over het Leidse ‘Gezelschap’: Koppenol, Leids heelal, p. 139-148; zie verder: Bostoen, Hart voor Leiden, p. 76.
-
voetnoot826
- Prinsen JLzn, De Nederlandsche Renaissance-dichter, p. 19. Zijn suggestie werd terecht al snel afgewezen door Sterck, ‘De dateering’, p. 51; idem, ‘Aanvullingen tot het “Leven”’, p. 217-218; zie ook: VdL 1, p. 176.
-
voetnoot827
- Bostoen, Hart voor Leiden, p. 77, 81, met een inlas over de bekende broer en zussen van Van Hout (Barbara, Catharina, Jacob, Elisabeth) op p. 78-81. Van Houts eigen kinderen zijn Trijntgen, Reyniertgen, Pietertgen, Bartelmees, Maria en Catharina (a.w., p. 38). De eerste drie overleden op zeer jeugdige leeftijd en de laatste twee waren op het moment van de albuminscriptie nog zeer jonge kinderen.
-
voetnoot828
- Van Nierop, ‘Van wonderjaar tot Alteratie’, p. 479-481.
-
voetnoot829
- Sterck, ‘De dateering’, p. 51; idem, ‘Aanvullingen tot het “Leven”’, p. 218; VdL 1, p. XV-XVI, 176.
-
voetnoot830
- Wagenaar citeerde het gedicht al in zijn Amsterdamse stadsgeschiedenis (Amsterdam, in zyne opkomst [...], dl. 3 (1767), p. 204). Hij volstaat daarbij met de constatering dat het toont hoe Roemer Visscher over heiligenbeelden dacht.
-
voetnoot832
- Er zijn publikaties die ten onrechte stellen dat Visschers bijdrage gedagtekend zou zijn september 1578, namelijk: Sterck, ‘De dateering’, p. 51; Sterck, ‘Aanvullingen tot het “Leven”’, p. 218; VdL 1, p. 176. Alleen op grond van de plaatsing in het album kan diens inscriptie met enige zekerheid gedateerd worden, en wel in de tweede helft van september of de eerste helft van oktober.
-
voetnoot834
- Facsimile, transcriptie en hertaling door Heesakkers in: Het Vruntbuuc, p. 81, 185-186. Mijn transcriptie wijkt enigszins af van die van Heesakkers, in het gebruik van hoofdletters en het onderscheiden van u/v.
-
voetnoot835
- Suggestie van Heesakkers in: Het Vruntbuuc, p. 185.
-
voetnoot837
- Het WNT interpreteert beide plaatsen in deze zin (dl. 5, kol. 1047 i.v. ‘groot’; dl. 7.2, kol. 3763 i.v. ‘klein’).
-
voetnoot838
- Voor de problematiek rond de interpretatie van de oppositie ‘klein / groot’ zie de inleiding bij Ro.1.[8].
-
voetnoot839
- Dit gedicht is wel betrokken bij het beoordelen van Visschers religiositeit. Het zou getuigen van zijn vroomheid en van een min of meer stoïsch getint, kinderlijk christendom (vergelijk VdL 1, p. XXXIX, 176). De noties in het gedicht, gebed binnen het genrematige kader van een grafschrift, zijn echter te algemeen van aard om er met betrekking tot Visschers geloof verdere conclusies aan te verbinden.
-
voetnoot840
- Het afsluitende ‘Amen’ valt buiten dit patroon.
-
voetnoot841
- Elders (‘sinnepop’ 2.8; Q.7.29, vs. 2) doet Visscher dat wel. Het komt er globaal op neer dat persoonsgebonden deugdzame daadkracht van meer belang is dan adellijke afkomst (een uitvoeriger beschouwing ter zake bij Q.7.29, vs. 2). Van der Laan zal daar met zijn opmerking bij het onderhavige gedicht dat voor Visscher deugd en dapperheid boven adeldom gaan ook wel op doelen. Voor dit specifieke gedicht geldt dat echter niet.
-
voetnoot842
- Hoewel dat uit de redacties Br2/1 niet expliciet valt op te maken, kunnen we er op grond van de redactionele varianten in Lm, waarover verderop meer, van uitgaan dat Roemer Visscher hier zelf aan het woord is.
-
voetnoot843
- Een overzicht van de ontwikkelingen in: Van Nierop, ‘Van wonderjaar tot Alteratie’.
-
voetnoot844
- Van der Laan (dl. 1, p. 177) denkt als ontstaansdatum aan de dagen na de Alteratie van 1578, toen de calvinistische vluchtelingen naar Amsterdam konden terugkeren. In Arent ziet hij iemand die in 1567 zogenaamd om het geloof gevlucht is (aldaar p. XVII).
-
voetnoot845
- Jorissen (‘Roemer Visscher en zijn gezin’, p. 314) suggereert voorzichtig dat de man mogelijk Arend Kalf heette. Die gedachte zal ingegeven zijn door de opvallende formulering in vers 5, ‘Calf, fijn ist’. Het gaat hier echter om een vaker toegepast procédé om calvinisten enigszins verhuld aan te duiden. Het lijkt daarom wat vergezocht om aan deze frase nog verdere consequenties te verbinden.
-
voetnoot846
- Eerder gesuggereerd door Van der Laan (dl. 1, p. 177).
-
voetnoot847
-
Bloem-hof (1608), p. 56 [= 62]; Bloem-hof (1610), p. 49. Eerder gesignaleerd door: Keersmaekers, Wandelend in Den nieuwen lust-hof, p. 107, n. 47. Zie voor een moderne editie van deze tekst: Bloem-hof (1955), nr. 62, p. 97.
-
voetnoot848
- Zo zijn er bijvoorbeeld gedichten van Bredero en Cats overgeleverd waar in ze beschrijven hoe zij, nadat ze een oogje op een bepaald meisje hebben laten vallen, haar via een brief uitnodigen om elkaar 's avonds na het eten voor haar deur te ontmoeten, zie: Ter Gouw, ‘Van vrijen en trouwen. IV. 't Uur van negenen’.
-
voetnoot849
- Van Boheemen, ‘“Hoe men een lief’, p. 57-58.
-
voetnoot850
- Dresen-Coenders/Van Haaren, ‘Ontmoetingsplaatsen van vrijers’, p. 79.
-
voetnoot851
- Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 3, p. 8, 372.
-
voetnoot852
- Gruterus, Florilegium ethico-politicum, dl. 1, fol.) (4v: ‘ferè omnia transcripta è Kalendario perpetuo, Hen. Laurentij Spiegelij’.
-
voetnoot853
- Het volledige citaat bij Gruterus (Florilegium ethico-politicum, dl. 1, p. 94) luidt: ‘Beter verkocht en berouwen, als ghehouwen en berouwen’. Op wat spellingvarianten na is de tekst bij Spiegel identiek. Ik raadpleegde de editie van de Byspraax almanak die gevoegd is bij 't Mergh vande Nederlantsche spreeck-woorden (fol. I1v).
-
voetnoot855
- Als zelfstandig naamwoord was ‘lodder’ ook in gebruik als scheldnaam voor mannen en vrouwen.
-
voetnoot856
-
WNT 29, kol. 1486, met als bron de editie 1515 van de Pappa puerorum van Murmellius.
-
voetnoot857
- Volgens Van der Laan (dl. 1, p. 178) past dit rondeel helemaal in de trant van de oude Adieuliederen, net zoals Ro.1.58 (= alhier Ro.1.59). Beide gedichten zijn echter totaal verschillend van karakter. In Ro.1.59 wordt inderdaad uitvoerig afscheid genomen, terwijl we in het onderhavige geval toch echt aan een begroeting moeten denken. De bewoording wijst in die richting, terwijl ook de formulering dat hij de geliefde met vreugde moet aanschouwen (vs. 3) op een ontmoeting duidt. Elke notie van afscheid en van eventueel daarmee gepaard gaand verdriet ontbreekt hier. Integendeel, het is een en al vreugde.
-
voetnoot858
- Zie voor uitvoeriger informatie over Angerianus Q.3.40.
-
voetnoot859
- De redactionele variant van deze passage vergeleken met die in een eerdere editie van deze tekst uit 1602 wijst eveneens in die richting, zie alhier de rubriek ‘Overlevering’.
-
voetnoot860
- Over deze bundel, zie: Keersmaekers, Wandelend in Den nieuwen lust-hof, en aldaar voor dit specifieke gedicht p. 71, 126. Ik raadpleegde de eerste en tweede druk. Het, anoniem gepresenteerde, gedicht van Visscher aldaar op p. 12.
-
voetnoot861
- Deze derde druk werd door De la Fontaine Verwey in facsimile heruitgegeven, met het gedicht van Visscher op fol. M3r. Het gedicht draagt daar het opschrift ‘Epigramme’. Voor de drukgeschiedenis zie de inleiding bij Thronus Cupidinis, p. [23], [25]-[32].
-
voetnoot862
- Geciteerd naar: Angeriano, Erotopaegnion, p. 134, alwaar tevens de hierna geciteerde Engelse vertaling.
-
voetnoot863
- Ik citeer naar de editie van Summers (De Bèze, A View from the Palatine, p. 212, commentaar p. 337-338), gebaseerd op de oorspronkelijke uitgave van de Poemata uit 1548. Het epigram ontbreekt in latere edities van Beza's poëzie. Voor de editiegeschiedenis van Beza's Poemata zie verder onder Q.3.28.
-
voetnoot865
- Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 227-228.
-
voetnoot866
- Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 63.
-
voetnoot867
- Zoals bekend bedienden veel rederijkers zich van een dergelijk taalgebruik, terwijl juist mensen als Roemer Visscher en Coornhert voortrekkers waren in het streven naar een Nederlands zonder uitheemse elementen.
-
voetnoot868
- Zie verder aldaar. Voor een nadere beschouwing van het begrip ‘courtoisie’ als zodanig bij Roemer Visscher zie onder Q.7.29.
-
voetnoot869
- Van der Laan (dl. 1, p. XVI) wil dit gedicht vanwege de vermelding van een roomse priester dateren voor de Alteratie van 1578. Enige zekerheid wat dat betreft valt er echter niet aan te ontlenen.
-
voetnoot870
- Voor een overzicht van de Amsterdamse situatie, zie: Van Nierop, ‘Van wonderjaar tot Alteratie’, p. 465-475.
-
voetnoot872
- Van der Laan (dl. 1, p. XVI) wil dit gedicht vanwege de vermelding van een roomse priester dateren voor de Alteratie van 1578. Enige zekerheid wat dat betreft valt er echter niet aan te ontlenen.
-
voetnoot873
- Reeds geïdentificeerd door Van der Laan (dl. 1, p. V, 179).
-
voetnoot874
- Elias, De vroedschap, dl. 1, p. 108, 285-7; Dudok van Heel, Van Amsterdamse burgers, p. 176-179. Zie voor de handelscontacten tussen Roemer Visscher en Jan Poppen: Sterck, ‘Aanvullingen tot het “Leven”’, bijlage I, (p. 231), II (p. 232), IV (p. 233), IX (p. 237).
-
voetnoot875
- Voor een nadere uitwerking van het begrip ‘courtoisie’ bij Roemer Visscher zie: Q.7.29, waar in vers 4 beleefdheid en courtoisie nogmaals - en nu als aforisme - tegenover elkaar gesteld worden.
-
voetnoot876
- Vondel, Lof der Zee-vaert (1623), vs. 476-478. Geciteerd naar de editie Spies, in: Vondel, Twee zeevaart-gedichten, dl. 1, p. 27.
-
voetnoot877
- Vondel, Twee zeevaart-gedichten, dl. 2, p. 160 (vs. 476).
-
voetnoot878
- De anekdote bij Van Overbeke (Anecdota, nr. 1341; zie ook Q.6.2) luidt aldus: ‘Roemer Visscher hadde een deel gasten getracteert. Soo als sij 's avonts afscheyt naemen om nae huys toe te gaan seyden sommige: “Goede nagt, heer Visscher, wij bedancken u seer, gij kunt uw schade weder eens inhalen.” R. “Of ik geck was, die sal mij van selfs genoeg thuys komen”.’ Weliswaar heeft het een zekere logica om een ik-figuur uit een epigram van Roemer Visscher
in een variant daarop te vervangen door Visscher zelf als hoofdpersoon, maar dat neemt niet weg dat enige faam van zijn kant als gastheer die wijziging in een epigram over gastheerschap toch meer vanzelfsprekend kan hebben gemaakt.
-
voetnoot879
- Wat de mogelijkheid gaf om deze bijeenkomsten naar eigen fantasie in te vullen. Zo beschrijft Alberdingk Thijm in ‘Een feest bij Roemer Visscher’ (1876) met veel inlevingsvermogen een verder niet geboekstaafd feest dat hij laat plaatshebben op 11 februari 1620, dus vlak voor Visschers begrafenis op de 19e februari van dat jaar. Aan het einde van het geanimeerde feestmaal, waarbij trouwens het ‘Tafelrecht’ ook nog ter sprake komt (p. 24), wordt gastheer Roemer onwel en overlijdt vervolgens (p. 32-33). Voor korte karakteristieken van Roemer Visscher als cultureel gastheer, zie onder meer: Jorissen, ‘Roemer Visscher en zijn gezin’, p. 321-322; Smits-Veldt, ‘Van anekdotes tot mythen’, p. 40; Schenkeveld-van der Dussen, ‘De canonieke versus de “echte” Anna’, p. 229; Van Stipriaan, Het volle leven, p. 130; Porteman/Smits-Veldt, Een nieuw vaderland, p. 247-248.
-
voetnoot881
- Porteman/Smits-Veldt, Een nieuw vaderland, p. 247-248.
-
voetnoot882
- Van Tricht, Leven van P.C. Hooft, p. 105-106; Leerintveld, ‘Hooft en Huygens’, p. 70, 73.
-
voetnoot883
- Deze twee namen worden in deze hoedanigheid gesuggereerd door Schenkeveld-van der Dussen, ‘De canonieke versus de “echte” Anna’, p. 229. Concrete gegevens ontbreken vooralsnog echter.
-
voetnoot884
- Als jaar van kennismaking wordt, op basis van de handschriftelijke bron, vaak 1619 vermeld, maar er zijn goede gronden om aan te nemen dat het hier om een vergissing gaat, zoals Leerintveld heeft beargumenteerd (‘Enkele vondsten’, p. 45-47; ‘Hooft en Huygens’, p. 73; Huygens, Nederlandse gedichten 1614-1625, dl. 2, p. 203-205).
-
voetnoot885
- Vondel, Twee zeevaart-gedichten,
dl. 1, p. 41; dl. 2, p. 163-165; Smits-Veldt, Maria Tesselschade, p. 33.
-
voetnoot886
- Visscher, Gedichten (Ed. Kossmann), p. 16; idem, Gedichten (Ed. Schenkeveld-van der Dussen/De Jeu), p. 69-70.
-
voetnoot888
- Porteman/Smits-Veldt, Een nieuw vaderland, p. 247-248.
-
voetnoot889
- De exacte locatie van Visschers woonhuis kon op basis van uitvoerig bronnenonderzoek worden vastgesteld door Dudok van Heel (‘Waar stond “'t Saligh Roemers huys”’), aan wie ik ook de overige gegevens ontleen. Eerder werden de adressen Geldersekade 16 en 18 als zodanig genoemd. Visscher was wel eigenaar van deze panden, maar bewoonde ze niet. Ze waren destijds als haringpakkerij en pakhuis in gebruik. Zie ook: Maria Tesselschade en haar literaire vrienden, p. [3], n. 8. Door het onderzoek van Dudok van Heel zijn de gegevens omtrent het woonhuis van Visscher in het Grachtenboek (dl. 2, p. 168-169) inmiddels achterhaald. Aldaar wordt nog uitgegaan van Geldersekade 16. In haar publikatie Geldersekade van 2002 noemt Van Wageningen, zonder referenties aan Dudok van Heel, de huidige nummers 14 en 16 als het huis van de familie Visscher.
-
voetnoot890
- Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 367-383, met commentaar op p. 1160-1170. Twee van de uiteindelijke reeks gedichten verschenen pas een jaar later voor het eerst, in 1542.
-
voetnoot891
- Van Marot zijn nog enkele andere estreines overgeleverd. Ze hebben evenwel niet dezelfde vorm als deze nieuwjaarsgedichten voor het Franse hof. Voor een overzicht, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1160.
-
voetnoot892
- Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 370, nr. 5, vs. 1-2.
-
voetnoot894
- Deze naam verwijst naar haar oorspronkelijke afkomst. Ze was de dochter van Raoul Vernon, heer van Montreuil-Bonnin, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1167.
-
voetnoot895
- Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 383, met commentaar op p. 1170.
-
voetnoot896
- ‘A ma Dame de Bernay, dicte // Sainct Pol // Vostre mary a fortune // Opportune: // Si de jour ne veult marcher, // Il aura beau chevaulcher // Sur la brune.’
-
voetnoot898
- Zoals aanvankelijk wel in de redactie Ep gebeurde.
-
voetnoot899
- Ook Van der Laan (dl. 1, p. 180-181) komt tot deze datering.
-
voetnoot901
- Voor een overzicht van de vele vertalingen van dit gedicht, zie: Hutton, The Greek Anthology in Italy, p. 531, en: idem, The Greek Anthology in France and [...] the Netherlands, p. 678.
-
voetnoot902
- Aldaar p. 228. Zie over de vroege uitgaven van dit werk ook alhier onder Q.1.56. Voor een moderne editie raadplege men: More, Latin poems, nr. 145, p. 194-195, met commentaar op p. 375. Overigens werd deze versie van More ook opgenomen in de bekende door Soter samengestelde bloemlezing uit de Anthologia graeca, getiteld Epigrammata graeca (Hutton, The Greek Anthology in Italy, p. 279). Van der Laan (dl. 1, p. XXXV) wijst zonder verdere toelichting More aan als bron voor dit gedicht van Roemer Visscher.
-
voetnoot903
- Grieks: ‘Mèden agan’; Latijn: ‘Nihil nimis’.
-
voetnoot904
- Geciteerd in de Engelse vertaling uit: The Greek Anthology, dl. 3, p. 59.
-
voetnoot905
- Latijnse en Engelse tekst geciteerd naar: More, Latin poems, nr. 145, p. 194-195.
-
voetnoot906
- In zijn commentaar verwijst Van der Laan (dl. 1, p. 181) naar Ro.1.28 (= alhier Ro.1.29) als specimen van een adieu-lied. Zoals ik aldaar heb betoogd zijn beide gedichten totaal verschillend van karakter. Ro.1.29 gaat niet over een afscheid maar juist over een begroeting. Elke notie van afscheid en van eventueel daarmee gepaard gaand verdriet ontbreekt daar. Het enige andere gedicht in de Brabbeling met als beginwoord ‘Adieu’ is van de hand van Spiegel (Sp.1.2). Verder hebben beide gedichten echter weinig gemeen.
-
voetnoot907
- Ook gesignaleerd door: Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 348, n. 1.
-
voetnoot908
- Eerdere onderzoekers namen een relatie tussen dit gedicht en Visschers biografie aan, hoewel de vaagheid ook hen voor problemen stelde. Zo houdt Sterck (‘Aanvullingen tot het “Leven”’, p. 221; idem: ‘De dateering’, p. 48) het op basis van dit gedicht voor aannemelijk dat Visscher in 1572 of '73 en in elk geval voor zijn huwelijk in 1583 een grote reis begonnen zal zijn in verband met handelszaken. Hij redeneert dus vanuit het gedicht en koppelt daar een biografisch gegeven aan vast. Soortgelijke overwegingen over mogelijke reizen en datering bij Van der Laan (dl. 1, p. II, XV). Voor Kalff (Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 347-348) illustreert dit afscheidsgedicht Visschers levenslust.
-
voetnoot909
- Van der Laan (dl. 1, p. XXXVI, 181) verwijst als mogelijke bronnen zeer beknopt en zonder verder commentaar naar Marot en Ronsard. Mede door zijn ontoereikende bibliografische referenties is het uitermate lastig precies te achterhalen welke gedichten hij precies bedoelt. De mijns inziens relevante gedichten van Marot worden hier verder besproken. In 1529 circuleerde in Parijs bovendien nog een afscheidsgedicht ‘Les gracieux adieux faictz aux dames de Paris’ dat het nodige schandaal veroorzaakte en waarvoor Marot verantwoordelijk werd gehouden. Hij kostte hem de nodige moeite om deze boze vermoedens via twee rijmbrieven de wereld uit te helpen. Het oorspronkelijke gedicht dat alle commotie veroorzaakte heeft niet als model voor Visscher gediend, hoewel het ook een opvallende herhaling van ‘Adieux’ aan het begin van de versregels laat zien. Ze leiden individueel gerichte afscheidsgroeten vol pikante insinuaties in, vooral bestemd voor de dames aan het hof, zie hierover: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 1, p. 282-290, 678-686.
De gedichten met het incipit ‘Adieu’ van Ronsard, zoals vermeld in de editie van diens Oeuvres bezorgd door Céard en anderen, komen als bron niet in aanmerking. Het gaat in alle gevallen om sonnetten waarin in hoofdzaak in petrarkistische termen getreurd wordt om een geliefde.
-
voetnoot910
- Er bestaat geen eensgezindheid over de toeschrijving van dit gedicht aan Marot, maar de bezorger van de hier gebruikte editie, Defaux, is sterk overtuigd van Marots auteurschap, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 918-919.
-
voetnoot912
- Eduard de Dene nam aan het einde van zijn Testament rhetoricael, voltooid op 24 december 1561, eveneens een zeer omvangrijk Adieulied op (17 strofen van 17 regels, zie: De Dene, Testament rhetoricael, dl. 3, p. 208-215). Het bleef destijds ongepubliceerd en komt dan ook niet als bron voor Visscher in aanmerking.
-
voetnoot913
- Van der Laan (dl. 1, p. 182) lijkt het waarschijnlijk dat zij dezelfde persoon is als het lief dat later in het gedicht aangesproken wordt. Het zou kunnen, maar dan blijft het merkwaardig dat er in deze passage, waar ze met name genoemd wordt, absoluut niets van innige gevoelens blijkt, terwijl daarentegen in de laatse twee strofen, die bol staan van de liefdesgevoelens, juist geen enkele aanwijzing over de mogelijke identiteit van de beminde te vinden is. Het lijkt het meest waarschijnlijk dat Marryken Cuyers ten tonele gevoerd wordt ter versteviging van de couleur locale.
-
voetnoot914
- Vanwege de lengte van deze gedichten citeer ik alleen begin en einde.
-
voetnoot915
- Van der Laan (dl. 1, p. 182) is de strekking niet geheel duidelijk. Hij suggereert dat Visscher mogelijk bedoelt dat goede drank altijd lekker smaakt, zelfs als men jonge wijn uit een aarden kopje drinkt. Naar mijn idee heeft Van der Laan onvoldoende oog voor de tegenstelling in het opgesomde vaatwerk en de consequentie die dat heeft voor de kwaliteit van de daarmee verbonden dranken.
-
voetnoot916
- Voor een kennismaking met Dousa's biografie, zie: Heesakkers/Reinders, Genoeglijk bovenal; Een netwerk aan [...] de Leidse universiteit, dl. 2, p. 19-32. Voor een impressie van het intellectuele en culturele klimaat aan de jonge Leidse universiteit, zie: Koppenol, Leids heelal, p. 124-148. Zie verder alhier Q.6.3-5.
-
voetnoot917
-
Een netwerk aan [...] de Leidse universiteit, dl. 2, p. 42-43.
-
voetnoot918
- Signatuur BPL 1406, fol. 86r. Het volledige album in facsimile werd als bijlage toegevoegd aan de door Heesakkers bezorgde editie ervan, getiteld Een netwerk aan [...] de Leidse universiteit, met een beschrijving van Visschers bijdrage in dl. 2, p. 338-341. Zie ook: Alba amicorum, nr. 140, p. 123. Eerdere publikaties van deze albumbijdrage zonder verder commentaar, in: Bijleveld, ‘Alba amicorum’, kol. 224-225; Heesakkers/Reinders, Genoeglijk bovenal, p. 64.
-
voetnoot920
- Eerder opperden Heesakkers/Reinders (Genoeglijk bovenal, p. 64) alleen september 1578 als mogelijke ontstaansdatum.
-
voetnoot921
- Over ontstaan en inrichting van het album zie: Een netwerk aan [...] de Leidse universiteit, dl. 2, p. 19-43.
-
voetnoot922
- Mijn transcriptie wijkt op een enkele plaats af van die van Heesakkers. Deze leest in vs. 8 ‘UL.’ en in vs. 9 ‘omdat’ en ‘poeeten’.
-
voetnoot923
-
Een netwerk aan [...] de Leidse universiteit, dl. 2, p. 338-339.
-
voetnoot924
- Een uiteenzetting over de middelbare zaken is te vinden in Coornherts Zedekunst (1.14.6-29). De rijkdom noemt hij expliciet als een van deze, naast onder meer macht en roem (1.14.8). In de Brabbeling gaat Spiegel in Het lof van dansen (Sp.[2.18], vs. 19-30) dieper op deze materie in. Ook de uitgever van T'Loff vande mutse betrekt haar in zijn ‘Voor-reden’ (p. [4] (§2v)) in zijn overwegingen.
-
voetnoot926
- Aldaar p. 105. Arie-Jan Gelderblom en Henk Ruessink attendeerden mij op deze passage, waarvoor mijn hartelijke dank.
-
voetnoot927
- Henk Ruessink was zo vriendelijk mij over de stand van zaken in Nederland te informeren en de tekst van zijn nog niet gepubliceerde vertaling ter beschikking te stellen, waarvoor mijn dank.
-
voetnoot928
-
Lm, p. [9] (§5r); zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot929
- Kalff (Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 347), die zich in 1889 nog niet bewust was van de traditie waarin dit gedicht en het bijbehorende navolgende van Roemer Visscher (Ro.1.65) stonden, kwam wel tot een dergelijke conclusie. Zie ook: Jorissen. ‘Roemer Visscher en zijn gezin’, p. 309-310.
-
voetnoot931
- In het begin van zijn gedicht noemt Visscher (Ro.1.65) Crates en Metrodorus als bron. In een vrij recente editie van het werk van Posidippus van Pella werd de pessimistische oerversie van het gedicht, onder voorbehoud, als werk van zijn hand opgenomen (Posidippi Pellaei quae supersunt omnia, p. 170-171, nr. *133).
-
voetnoot932
- Voor een overzicht van de vele vertalingen van dit gedicht, zie: Hutton, The Greek Anthology in Italy, p. 550-551, en: idem, The Greek Anthology in France and [...] the Netherlands, p.
701-702.
-
voetnoot933
- Hutton, The Greek Anthology in France and [...] the Netherlands, p. 80.
-
voetnoot934
- Erasmus, Adagia, 2.3.49, in: idem, Opera omnia, dl. 2.3, p. 264-269. Erasmus geeft een goed beeld van de ruime verspreiding van dit negatieve adagium in de klassieke oudheid.
-
voetnoot935
- Buchananus, Poemata quae extant, p. 333. Van der Laan (dl. 1, p. XXXVI, 184) wees reeds op de vertalingen van Buchanan in relatie tot die van Spiegel en Visscher, met een volledig citaat aldaar op p. 184.
-
voetnoot936
- In verband met Ro.1.64-65 wees Van der Laan reeds op Ronsard (dl. 1, p. XXXVI, 183); Baïf werd voor het eerst genoemd door Foncke, ‘Twee dichterlijke vrienden’, p. 152-155.
-
voetnoot937
- De Jong (‘Henric Laurens Spiegel’, p. 392) signaleerde eveneens de relatie tussen Ronsard en Muret. Als hun voorgangers wijst hij op Buchanan, Posidippus of Crates, en Metrodorus.
-
voetnoot938
- Geciteerd in de Engelse vertaling uit: The Greek Anthology, dl. 3, p. 193. Zie in verband met het auteurschap verder de inleiding alhier.
-
voetnoot939
- Geciteerd naar: Erasmus, Opera omnia, dl. 2.3, p. 266.
-
voetnoot940
- Het is het tiende gedicht in de afdeling ‘Traduction de quelques autres épigrammes grecs’, zie: Ronsard, Oeuvres, dl. 1, p. 548-549.
-
voetnoot941
- Veldman, Maarten van Heemskerck, p. 153-154.
-
voetnoot942
- Met dank aan dr. J. Bloemendal voor zijn hulp bij de interpretatie van de tekstgedeelten van Erasmus.
-
voetnoot943
- De slotregels van Erasmus (vs. 23-24) zijn als volgt te vertalen (met dank aan dr. J. Bloemendal): ‘Want welk deel van het leven is er, // dat niet gewenst en bemind moet worden om zijn goede dingen’.
-
voetnoot944
- In de vertaling van Frans van Dooren: ‘de laatste levensdag niet duchten // maar evenmin ernaar verzuchten’. Zie: Martialis, Romeinse epigrammen, p. 121. De ontlening aan Martialis werd eveneens gesignaleerd door Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 347.
-
voetnoot945
- Geciteerd in de Engelse vertaling uit: The Greek Anthology, dl. 3, p. 193-195.
-
voetnoot946
- Geciteerd naar: Erasmus, Opera omnia, dl. 2.3, p. 267.
-
voetnoot947
- Geciteerd naar: Baïf, Euvres en rime, dl. 4, p. 414-415.
|