| |
Het vijfde Schock van de Quicken.
Q.5.1
De dichter richt zich tot de criticasters van zijn werk, die vinden dat het vol venijn zit. Hij heeft daar maar één reactie op. Iedereen die zelf met wat men dus venijn noemt besmet is, die mag het zich aantrekken.Ga naar voetnoot502
Net als schok een, twee en vier opent ook het vijfde schok van de Brabbeling met een gedicht dat ingaat op de inhoud van het gebodene. Werd de lezer bij het begin van het vierde schok nog gerustgesteld met de mededeling zich daar persoonlijk niets van aan te trekken, maar te denken dat het anderen betreft, nu is de boodschap minder vriendelijk. Iedereen die behept is met wat in deze gedichten vol zogeheten venijn aan de kaak gesteld wordt, die mag zich dat wel degelijk aantrekken. Ook nu weer zorgt die specifieke boodschap aan de lezer ervoor dat het gedicht in de eerdere bundelingen van Visschers werk eveneens een speciale plaats kreeg toebedeeld. Het fungeert als laatste en dus afsluitend gedicht van het Roemer Visscher-deel in Horatius' Satyrae. In T'Loff vande
mutse daarentegen gaat het juist aan de gedichten vooraf. Het is het derde en laatste gedicht van het ‘Tot den leser’ dat het eerste boek van de ‘Ghenoeghelicke Boerten’ ofwel het eigenlijke Brabbeling-gedeelte inleidt.Ga naar voetnoot503
De redactionele varianten maken duidelijk dat Visscher dit gedicht voor de Brabbeling-editie van 1614 nog eens heroverwogen heeft. Zo voegde hij in vers 1 het begrip ‘bitter’ toe en de negatieve formulering van het laatste vers wijzigde hij in een positieve. De ingrepen maken het gedicht feller van toon en door in vers 3 ‘hem’ toe te voegen maakte Visscher het ook meer direct.
| |
Annotaties.
1 |
quaet mijns: slecht gezind jegens mij |
4 |
daer met: daarmee (= met dat venijn, vs. 2); trecket hem an: trekke het zich aan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 64; Lm p. 2 (2A1v); Ep p. 125
| |
Varianten
1 |
yemant Br2/1 Lm < yemaut [sic] Ep; soo bitter, of quaet Br2/1 < al soo quaet Lm, also quaet Ep |
2 |
dees Br2/1 < dese Lm Ep; dichten Br2/1 Lm < Dichten Ep; venijns: Br2/1 Lm < fenijns, Ep |
3 |
hem anders Br2/1 < anders Lm Ep; segghen, Br2/1 < segghen Lm, seggen Ep |
4 |
Die daer met besmet is, die trecket hem Br2/1 < Dies niet en raeckt, en trecket hem niet Lm Ep |
| |
| |
Oeuvre
Op meerdere plaatsen in de Brabbeling brengt Visscher de critici van zijn werk ter sprake (zie voor een overzicht par. I.1.4).
| |
Q.5.2
Gedicht rond een woordenspel met het begrip ‘roos’.Ga naar voetnoot504 De ik-persoon verhaalt dat de rozen in zijn tuin niet wilden groeien toen hij ze goed in de gaten hield, maar nu hij er niet meer naar omkijkt, bloeit de roos aan zijn voet, ofwel: nu tiert de huiduitslag aan zijn voet welig.
In de redacties Br2/1 doen zich in de regels 1-3 ten opzichte van Lm enkele kleinere redactionele varianten voor met als resultaat dat de tekst nog net iets meer ter zake is.
| |
Annotaties
1 |
Doe: toen; Hof: tuin |
2 |
wel wassen: goed groeien |
3 |
acht: erop let |
4 |
roos: ‘roos’ én ‘aandoening waarbij de huid rood verkleurt’ |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 64; Lm p. 52 (2G2v)
| |
Varianten
1 |
Doe Br2/1 < Als Lm; alle vlijt Br2/1 < vlijt Lm; Hof Br2/1 < hoff Lm; gingh Br2 < ging Br1 Lm |
2 |
Doe Br2/1 < Soo Lm; Roosen Br2/1 < roosen Lm |
3 |
daer doet, Br2/1 < doet, Lm |
4 |
Comt siet Br2/1 < Komt, siet, Lm |
| |
Oeuvre
De volgende ‘quick’ (Q.5.3) bevat een verwant woordenspel rond het begrip ‘roos’.
| |
Q.5.3
Gedicht rond een woordenspel met het begrip ‘roos’.Ga naar voetnoot505 Menige minnaar die zijn aanbedene graag bij de koosnaam Roosgen noemt blijkt, nadat hij deze bloem heeft mogen plukken, nog net zoveel van haar te houden als de ik-persoon van de roos, ofwel de huiduitslag, aan zijn voet. Zijn Roosgen bleek in werkelijkheid niet zoet maar zuur te zijn.
| |
Annotaties
2 |
pluycken: plukken |
3 |
Dan: maar; eggicheyt: zuurheid; voorghebeelde: vooraf ingebeelde |
4 |
Roos: aandoening waarbij de huid rood verkleurt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 64; Lm p. 6 (2A3v); Ep p. 112
Het gedicht werd tevens opgenomen in de door A. Croche samengestelde verzamelbundel s'Gheests lust-hof, in 1603 te Utrecht verschenen.Ga naar voetnoot506 Naast wat spellingvarianten doet zich in de laatste versregel een opmerkelijke redactionele variant voor. Waar in de overige redacties sprake is van de liefde van de ik-persoon voor de roos aan diens voet, daar is deze waarneming in de bundel van Croche veralgemeend. De laatste regel aldaar luidt: ‘Heeftse soo lief als menich man de roos aan sijn voet’.
| |
Varianten
1 |
Vryer Br2/1 < Vrijer Lm, vryer Ep; Lief, Br2/1 < Lieff Lm, lieff Ep; reyn Br2/1 Lm < schoon Ep; Roosgen Br2/1 < roosken Lm Ep |
2 |
Soo langh Br2/1 Lm < So lang Ep; voor hem te pluycken Br2/1 < te plucken Lm, te plucken voor hem Ep; staet, Br2/1 Ep < staet: Ep |
3 |
smakende Br2/1 Ep < smaeckende Lm; van't Br2/1 < vant' Lm, vant Ep; voorghebeelde Br2/1 < voorbeelde Lm Ep |
4 |
soo Br2/1 Lm < so Ep; lief, Br2/1 < lieff Lm, lieff, Ep; Roos Br2/1 < roose Lm Ep |
| |
Oeuvre
De vorige ‘quick’ (Q.5.2) bevat een verwant woordenspel rond het begrip ‘roos’.
| |
Q.5.4
De ik-persoon richt zich tot zijn geliefde met een lofzang. Ze vervult zowel zijn zinnen als zijn geest. Het meest verheugende is dat ze zijn liefde beantwoordt. Hij richt zich helemaal naar haar en begrijpt nu wat het zeggen wil dat heel de wereld in een rok gelegen is, ofwel: dat zij als vrouw heel zijn wereld uitmaakt. Deze laatste constatering maakt een spreekwoordelijke indruk, maar die kon nog niet elders getraceerd worden.
De varianten geven aanleiding tot een enkele opmerking. De oudste redactie (Ep) gebruikt vaker de dubbele ontkenning (vs. 3, 5). In vers 7 is het voorzetsel ‘tot’ in Br2/1 vervangen door ‘uyt’, wat tot een andere strekking van de zin leidt.
| |
Annotaties
2 |
schoonder vertooninghe: mooiere aanblik |
3 |
u lof: de lof op u |
5 |
ghedenckt: denkt aan [...] terug |
6 |
antwoort: hier waarschijnlijk: instemmende reactie op zijn liefdesverklaring |
7 |
u Liefde: uw liefde jegens mij |
9 |
al de Werelt: heel de wereld |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 64; Lm p. 42 (2F1v); Ep p. 112
| |
Varianten
1 |
geen Br2/1 Ep < gheen Lm; wech, Br2/1 < wech Lm Ep; na Br2/1 Ep < nae Lm; wooninge, Br2/1 Ep < wooninghe, Lm |
2 |
ooghen Br2/1 Lm < oogen Ep; gheen Br2/1 Lm < geen Ep; vertooninghe, Br2/1 Lm < vertooninge, Ep |
3 |
lof Br2/1 < loff Lm Ep; aenhooren, Br2/1 Lm < en aenhoren, Ep |
4 |
singht Br2 < singt Br1 Lm Ep |
5 |
ghedenckt Br2/1 < verdenkt Lm, en verdenckt Ep; gheen Br2/1 Lm < geen Ep; dingh Br2/1 < dinck Lm Ep; soo Br2/1 Lm < so Ep; seer, Br2/1 < seer Lm Ep |
6 |
Dan t'lieflijck Br2/1 < Dan't liefflick Lm, Dan tliefflijck Ep; uytvercoren, Br2/1 < uytvercooren: Lm, uytvercoren. Ep |
7 |
verlanghen Br2/1 Lm < verlangen Ep; uyt Br2/1 < tot Lm Ep; Liefde herboren: Br2/1 < lieffde herbooren; Lm, liefde herboren, Ep |
8 |
zijt Br2/1 Lm < syt Ep; compas Br2/1 < compas, Lm Ep; clock: Br2/1 < clock, Lm, clock Ep |
9 |
wat Br2/1 Ep < want [sic] Lm; Werelt Br2/1 < werelt Lm Ep |
| |
Q.5.5
Anekdotisch gedicht over ene Hans Mifmaf, een scheldnaam voor Duitsers, die gisteren totaal bezopen was en nu met pluimen op zijn hoofd loopt. Hij zal de indruk willen wekken dat ze letterlijk als ‘pluim’ bedoeld waren voor hem als dapper soldaat. De welingewijde weet echter wel beter. Hij probeert zo de veren van zijn bed te drogen dat hij ondergeplast heeft.
| |
Annotaties
1 |
Hans Mifmaf: scheldnaam voor Duitsers (WNT 9, kol. 990-991); gaer: helemaal |
4 |
vroom Lantsknecht: dapper soldaat |
5 |
die't wist: voor wie op de hoogte was |
| |
| |
Varianten
4 |
Lantsknecht: Br2 < Landsknecht: Br1 |
6 |
drooghen, Br2 < droghen, Br1 |
| |
Oeuvre
Eerste van een drietal gedichten over dronkenschap (Q.5.5-7).
| |
Q.5.6
Tweeregelig gedicht waarin de aangesprokene fijntjes onder de neus gewreven krijgt dat zijn neus niet zo rood zou zijn als hij niet meer gedronken dan gelezen had.
Het gedichtje komt nogmaals in de Brabbeling voor, in de afdeling grappige spreuken die bedoeld waren om op tafelborden te schrijven (Ro.2.16). Het had dus de specifieke functie om, via het eetbord op tafel, de conversatie te stimuleren.Ga naar voetnoot507
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; idem p. 121 (Ro.2.16)
| |
Correctie
Nr |
6 < 8 Br2/1 (In Br2/1 ontbreken de nummers 6 en 7. Om tot een aaneensluitende numerieke reeks te komen is de nummering gecorrigeerd. Vanaf Q.5.6 verschilt de gecorrigeerde reeks daarom twee cijfers met de nummering in Br2/1) |
| |
Oeuvre
Nagenoeg identiek aan Ro.2.16.Ga naar voetnoot508 In vers 1 staat daar ‘ghedroncken’ en in vers 2 ‘en sou’ in plaats van ‘die soude’. Tweede van een drietal gedichten over dronkenschap (Q.5.5-7).
| |
Q.5.7
Gedicht waarin aan de hand van een drinkebroer gespeeld wordt met de betekenismogelijkheden van het begrip ‘geloof’. Door zijn overmatig drankgebruik heeft deze zijn krediet (‘gheloof’, vs. 3) bij de waardinnen verspeeld. In plaats daarvan heeft hij zich aangesloten bij het armenlegioen van de rijke en vrijgevige kerk. Een en ander blijkt echter allerminst in te houden dat hij zich nu echt tot het geloof heeft bekeerd. In plaats van God dient hij nog steeds zijn buik, zoals aan het slot heel suggestief wordt opgemerkt. Hij denkt op die manier natuurlijk aalmoezen voor nog meer drank binnen te halen.
De ik-persoon richt zich met deze geschiedenis tot ene Fobert. Of het de bedoeling is dat deze de gedane constateringen op zichzelf betrekt, valt niet met zekerheid te zeggen.
| |
Annotaties
2 |
bierlaers: bierkan, gelijkend op een laars |
3 |
gheloof: krediet |
4 |
ontfermen: medelijden hebben |
5 |
hem: zich; t'ghetal: hier: de schare |
6 |
Inde: binnen de; milde: vrijgevige; ghemient: kerkgemeenschap |
7 |
T'is ... Fobert: lees: T'is God niet, Fobert, (vergelijk interpunctie in Lm); Fobert: mannelijke voornaam, waarbij de typerende connotaties onzeker zijn. Onder meer afgaande op de Brabbeling lijkt het te gaan om iemand die zijn pretenties niet waarmaakt (zie de inleiding bij Q.4.30); dan: maar |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; Lm p. 136 (2R4v)
| |
Varianten
1 |
Trechter Br2/1 < trechter Lm; maeckte Br2/1 < maeckt Lm; zijn Br2/1 < sijn Lm |
2 |
zijn Br2/1 < sijn Lm; dermen, Br2/1 < darmen; Lm |
3 |
zijn gheloof Br2/1 < sijn ghelooff Lm |
4 |
Waerdinnen Br2/1 < waerdinnen Lm; ontfermen, Br2/1 < ontfarmen; Lm |
5 |
begheven Br2/1 < begeven Lm; t'ghetal Br2/1 < 'tgetal Lm; armen, Br2/1 < armen Lm |
6 |
milde ghemient: Br2/1 < Ghemient: Lm |
7 |
T'is Br2/1 < 'Tis Lm; niet Br2/1 < niet, Lm; zijn Br2/1 < sijn Lm |
| |
Correctie
Nr |
7 < 9 Br2/1 (zie Q.5.6) |
| |
| |
Oeuvre
Laatste van een drietal gedichten over dronkenschap (Q.5.5-7).
| |
Q.5.8
Gedicht met een uitgewerkt woordenspel rond het begrip ‘niet’. De arme Jan blijkt in de praktijk ervaren te hebben dat de stelling van de geleerde doctoren dat er uit niets alleen maar niets voortkomt, niet houdbaar is. Jans beurs met niets erin heeft wel degelijk iets gebaard: een kruis in het hart, ofwel innerlijk verdriet en zorg. Roemer Visscher lijkt hier te spelen met een bestaande uitdrukking,Ga naar voetnoot509 die door het gebruik in deze context een wrange bijsmaak krijgt, omdat de associatie met ‘kruis’ als benaming voor een van de zijden van een munt meespeelt. En in die hoedanigheid heeft Jan nog altijd niets, in zijn beurs dus.
Een redactionele verandering in vers 2 in de redactie Br2/1 - liefst drie maal ‘niet/s’ binnen één versregel - wijst erop dat dit gedicht voor de uitgave van 1614 nogmaals onder handen is genomen. Door deze ingreep is het woordenspel met ‘niet’ nog subtieler geworden. Verder valt uit de varianten op te maken dat juist de redactie Lm, die in het algemeen zuiniger is met hoofdletters voor substantieven, hier een aantal malen ‘niet’ bij substantief gebruik van een hoofdletter heeft voorzien (vs. 2-4). Het woordenspel wordt er doorzichtiger door maar verliest aan subtiliteit.
| |
Annotaties
1 |
Povere: arme; Doctoren: geleerden |
2 |
niets niet: volstrekt niets; van: uit |
3 |
Dan: behalve |
4 |
een Cruys in zijn hert: een zorg in zijn hart of innerlijk (zie inleiding) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; Lm p. 39 (2E4r); Ep p. 114
| |
Varianten
1 |
seyt Br2/1 Lm < segt Ep; al de Br2/1 Ep < alle Lm; Doctoren, Br2/1 Lm < doctoren Ep |
2 |
segghen Br2 Lm < seggen Br1 Ep; datter niets niet Br2/1 < dat niet anders Lm Ep; van niet Br2/1 Ep < van Niet Lm; wort Br2 Lm Ep < wordt Br1; gheboren, Br2 < geboren, Br1 Ep, gheboren Lm |
3 |
hebben Br2/1 < die hebben Lm Ep; van niet, Br2/1 Ep < van Niet Lm; gheproeft Br2/1 Lm < geprouft Ep; smert, Br2/1 Ep < smert: Lm |
4 |
niet Br2/1 Ep < Niet Lm; Beurs, Br2/1 < beurs Lm, beurs, Ep; Cruys Br2/1 Lm < cruys Ep |
| |
Correctie
Nr |
8 < 10 Br2/1 (zie Q.5.6) |
| |
Varia
Het gedicht komt in gewijzigde vorm eveneens voor in de door de jurist en dichter Aernout van Overbeke (1632-1674) aangelegde en destijds alleen als handschrift beschikbare collectie moppen en anekdoten. Van Overbekes variant in proza luidt aldus:
Claes, een quaden dobbel hebbende gehad, raekte in de lesse van een professor in de philosophie, die daerop harangueerde dat van niet niets konde geboren worden. R. ‘Dat is bij mijn keel waer, want niet in de beurs baert een kruys in 't hart.’Ga naar voetnoot510
| |
Q.5.9
Ene Michiel wordt vermanend toegesproken om niet al te hoog op te geven over zijn jonge echtgenote die een fluwelen deken zou maken om zijn oude en koude vel te verwarmen. De ik-persoon haalt, door middel van een mooi vol rijm op ‘vel’ (vs. 3-4), Michiel uit zijn droom. De jeugdige echtgenote is niet
van plan haar oude man met een warme deken te verwarmen, maar ze maakt een kleed om zijn baar te bedekken. Met andere woorden: ze treft voorbereidingen voor zijn aanstaande dood.
| |
Annotaties
1 |
Laet af [...] van: houd op [...] met |
2 |
wijf: echtgenote |
4 |
dan: maar; pel: doodskleed, vaak van fluweel gemaakt (WNT 12.1, kol. 996-997) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; Lm p. 54 (2G3v)
| |
Varianten
1 |
af Michiel van Br2/1 < aff, Michiel, van u Lm; spreken, Br2/1 < spreecken, Lm |
2 |
Jonghe Wijf Br2/1 < jonghe wijff Lm; fluwelen deken, Br2/1 < fluweelen deecken, Lm |
3 |
vel, Br2/1 < vel; Lm |
4 |
deken zijn Br2/1 < deecken sijn, Lm |
| |
Correctie
Nr |
9 < 11 Br2/1 (zie Q.5.6) |
| |
Q.5.10
Gedicht waarin de ik-persoon, volgens de titel van het gedicht in T'Loff vande mutse solliciterend naar een functie in Den Haag, zijn visie op die plaats geeft. De met het hof verbonden luxe kan hem in Den Haag niet behagen, maar daarentegen wel datgene waarover iedereen aan het hof klaagt. Wat dat dan wel mag zijn, daarover hult de ik-persoon zich echter in stilzwijgen. De enige sleutel in het gedicht lijkt het woordenspel met ‘Den Haag’ en ‘behagen’ en gezien Visschers voorliefde voor dergelijke taalspelletjes moeten we hier wellicht de oplossing zoeken. De interpretatie zou dan aldus kunnen zijn. Wat de ik-persoon aan Den Haag behaagt is Den Haag, echter niet het Den Haag van het hof, maar juist het Den Haag van de gewone man. Het gedicht refereert dan aan de twee gescheiden werelden die toen zo kenmerkend waren voor Den Haag: het dorp met zijn eigen bevolking en het Binnenhof met zijn bewoners van adellijke afkomst en daaromheen de beambten van de daar gevestigde overheidsinstellingen. Zelfs fysiek was er destijds een scheiding tussen beide werelden want het Binnenhof was helemaal met een grachtengordel omgeven.Ga naar voetnoot511
In de redactie Lm draagt het gedicht een titel, die in Br2/1 niet gehandhaafd is. Ook de formulering van vers 4 is in die laatste redactie door het weglaten van ‘meest’ wat minder uitgesproken.
| |
Annotaties
1 |
schoone: mooie; ros: paard |
2 |
mochten: konden |
3 |
Dan: maar; daer: waar; ten hoof: aan het hof |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; Lm p. 139-140 (2S2r-v)
| |
Varianten
Titel |
manco Br2/1 < Inden Haech solliciterende. Lm |
1 |
Wijn, Br2/1 < wijn, Lm; Vrouwen, Br2/1 < vrouwen, Lm; Ros Br2/1 < ros Lm; Waghen, Br2/1 < waghen, Lm |
2 |
behaghen, Br2/1 < behagen: Lm |
3 |
hoof Br2/1 < hooff Lm |
4 |
my Br2/1 < my meest Lm |
| |
Correctie
Nr |
10 < 12 Br2/1 (zie Q.5.6) |
| |
Q.5.11
Retrograde van H.L. Spieghel.
Gedicht waarin Spiegel zijn broeders in de kunst, de rederijkers, aanspoort om met al hun vernuft hun kunst te beoefenen, daaraan vreugde te ontlenen en die met hun kunst ook aan anderen te verschaffen. Het gedicht zelf is een specimen van het dichterlijke vernuft waarvan sprake is. Het is namelijk een retrograde of kreeftdicht dat moeiteloos ook van achteren naar voren, zowel per regel als in zijn geheel, gelezen kan worden. In dit kreeftdicht zit trouwens nog een andere kunstigheid verborgen, die tegelijk als extra handtekening van Spiegel fungeert. De rijmwoorden van de eerste twee versregels vormen tezamen diens zinspreuk ‘Deucht verheucht’.Ga naar voetnoot512
Spiegels gedicht werd hier te midden van het werk van Visscher opgenomen omdat het de aanleiding vormde tot het hierna volgende epigram, waarin Roemer Visscher in speelse maar o zo duidelijke bewoordingen een dergelijke gekunstelde dichtvorm afwijst.Ga naar voetnoot513 Uit het opschrift bij Spiegels gedicht in Lm valt op te maken dat deze het gedicht aan Roemer Visscher had doen toekomen en in zijn reactie spreekt Roemer zelf van een ‘present’, een cadeautje dus (Q.5.12, vs. 3). De combinatie van deze twee gedichten en de gegevens daaromheen geven een mooie inkijk in de omgang tussen deze twee dichtervrienden.
In 1584 werden de eerste twee regels van dit gedicht al gepubliceerd in de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst, de grammatica van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier. Spiegel speelde, zoals bekend, een uiterst belangrijke rol bij de vervaardiging daarvan.Ga naar voetnoot514 De geciteerde regels dienen ter illustratie van het fenomeen retrograde of kreeftdicht.Ga naar voetnoot515
Zelfs bij dit gecompliceerde genre zijn nog redactionele varianten mogelijk, zoals vers 4 aantoont.
| |
Annotaties
Titel |
Retrograde: dichtvorm, in zwang bij de rederijkers, ook wel ‘kreeftdicht’ genoemd. Een dergelijk gedicht kon ook van achteren naar voren gelezen worden, zowel per regel als in zijn geheel |
1 |
Gheesten: aanspreektitel voor grote vernuften op het gebied van de kunst, in dit geval de rederijkers; oorboort: hanteert |
2 |
constich: met kennis van zaken |
3 |
wilt pracktiseren: breng het in de praktijk |
4 |
tijtcortingh: tijdverdrijf |
5 |
fantasyen: tobberijen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; Lm p. 144 (2S4v)
De redactie Lm (p. 144; 2S4v) geeft als enige bron ook nog de lezing van achteren naar voren van Spiegels retrograde.Ga naar voetnoot516 De tekst luidt als volgt (in afwijking van de standaardopmaak van Lm is Spiegels gedicht cursief gezet, met het opschrift in romein):
'Twelckm en [sic] aldus aerselincks [achteruit] en van achter oock lesen kan.
Floreren sal Const, sy is verresen,
Vreucht nu bedrijft, en fantasijen staeckt,
Gheneucht en blijschap met tijt-corting veroorsaeckt,
Practiseren wilt, ghy wort ghepresen,
Verheucht u constich, en Ghedichten maeckt,
Deucht oorboort, Geesten nu ontwaeckt.
De eerste twee regels van Spiegels gedicht werden eerder gepubliceerd in de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584; zie inleiding hierboven). Ze luiden daar als volgt:
Ontwaackt,, nu gheesten oorboort dueghd
Maackt,, ghedichten en kunstigh u verheught, etc.
Anders dan in de redacties Br2/1 en Lm wordt hier via de interpunctie nog een andere kwaliteit van deze versregels aangegeven, het voorrijm.
| |
Varianten
In afwijking van de standaardopmaak binnen Lm is Spiegels gedicht cursief gezet, met het opschrift in romein.
Titel |
Retrograde van H.L. Spieghel. Br2/1 < Op't Retrograde van H.L.S. Als hy vanden zelfden sijnen vrundt ontfanghen hadde dit navolghende Creeft-dicht. Lm |
1 |
Gheesten Br2/1 < Geesten, Lm |
2 |
ghedichten, Br2/1 < Ghedichten, Lm |
3 |
pracktiseren, Br2/1 < practiseren, Lm |
4 |
tijtcortingh, blyschap Br2/1 < tijt-corting met blijschap Lm |
5 |
fantasyen, Br2/1 < fantasijen, Lm |
6 |
const Br2/1 < Const Lm |
| |
Correctie
Nr |
11 < 13 Br2/1 (zie Q.5.6) |
| |
| |
Oeuvre
Aanleiding tot het volgende gedicht, Q.5.12.
| |
Q.5.12
Antwoort van R. Visscher.
Zoals het opschrift aangeeft, is dit gedicht Roemer Visschers reactie op het voorafgaande kreeftdicht van Spiegel. Via de metafoor van zijn voor- en afkeur van bepaalde vissoorten geeft hij aan aan dergelijk gekunsteld dichtwerk geen plezier te beleven. Roemer Visscher houdt niet van krabben, een kreeftachtige die weliswaar niet achteruit loopt zoals een kreeftdicht maar wel op een bevreemdende, zijwaartse manier.
Roemer Visschers visie over gekunstelde dichtvormen werd gedeeld door de latere editeur van een substantieel deel van Spiegels werk, Vlaming. In de inleiding bij zijn editie van de Hertspieghel en andere zedeschriften (1723)Ga naar voetnoot517 zegt hij er dit over:
Spieghel was toenmaels noch geheel niet gezuivert van den bedurven smaek deezer walgachtige liefhebberye, door de armgeestige Dichters in onbeschaefde tijden ter baene [in gebruik] gebracht. Roemer wien van zulk doen met reden de walg stak toonde zijnen vriendt den wedersmaek [afkeer] met dit aerdig puntdicht;
waarna Vlaming het in zijn geheel citeerde.
Elders in de Brabbeling (Q.3.7) somt Visscher een serie andere literaire genres op die bij de rederijkers in zwang waren. Ze missen allemaal de grote mate van gekunsteldheid die het kreeftdicht eigen is. Van een uitgesproken negatieve stellingname als in dit gedicht is daar geen sprake.
Zoals hiervoor (Q.5.11) al is aangegeven, werden de eerste regels van Spiegels gedicht al in 1584 gepubliceerd, in de Twe-spraack. Uit de opschriften bij dat gedicht in de redactie Lm viel verder op te maken dat Spiegel het aan Visscher had doen toekomen, waarop deze vervolgens reageerde. Aan te nemen valt dat een een ander zich heeft afgespeeld niet lang nadat Spiegel zijn retrograde had gemaakt. Beide gedichten kunnen daarom op zijn laatst in 1584 gedateerd worden.
| |
Annotaties
1 |
Bocken: bokking |
2 |
altemet: van tijd tot tijd |
3 |
Dan ... beslabben: maar van uw geschenk zal ik niet smullen |
4 |
Recht uytghecalt: eerlijk gezegd; mach: lust |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 65; Lm p. 144-145 (2S4v-5r)
| |
Varianten
Titel |
Antwoort van R. Visscher. Br2/1 < Soo is daer by R.V. dit Antwoort op ghemaeckt. Lm |
1 |
Bocken, Br2/1 < bocken, Lm; Wyting, Br2/1 < wijting, Lm; Vis, Br2/1 < vis Lm |
2 |
Dis: Br2/1 < dis; Lm |
3 |
beslabben, Br2/1 < beslabben: Lm |
4 |
uytghecalt, Br2/1 < uyt ghecalt, Lm |
| |
Correcties
Nr |
12 < 14 Br2/1 (zie Q.5.6) |
4 |
Crabben. < Crabben: [sic] Br2, Crabben. Br1, crabben. Lm (herstel slotpunt) |
| |
| |
Oeuvre
Reactie op het voorafgaande gedicht, Q.5.11. In Q.3.7 komen eveneens dichtvormen van de rederijkers ter sprake, maar op een meer neutrale manier.
| |
Q.5.13
Gedicht over ene Kunierken, een jong meisje, zeer bedreven in de liefde waar ze ook financieel wel bij vaart. Vandaag is ze ineens en zonder er ruchtbaarheid aan te geven met een sullige Jan ter kerke gegaan, om te trouwen wel te verstaan. Als hij haar trouwt als was ze een weduwe, dan wordt hij het minst bedrogen. Met andere woorden: Kunierken is vanwege haar activiteiten als hoertje haar maagdelijkheid allang kwijt.
| |
Annotaties
1 |
versochte: ervaren; beslepen: doorgewinterde (de context doet tevens aan een woordspeling met ‘beslapen’ denken) |
2 |
met zijn wil: opzettelijk |
3 |
lijssinghende: zachtjes kwelende; jent: bevallige; ghepopte: popperige; enghe dierken: nauwsluitend geklede jonge meisje |
4 |
voor Liefsten ... tril: als minnaars aan het lijntje hield (aldus als betekenis gesuggereerd voor deze specifieke plaats in WNT 17.2, kol. 2819) |
5 |
huyden: heden; dras broeck: Sukkel (hier als spotnaam gebruikt) |
7 |
voor: als; so: dan |
| |
| |
Varianten
3 |
Dat Br2 < dat Br1 |
4 |
Dat Br2 < dat Br1 |
6 |
getoghen, Br2 < ghetoghen, Lm |
| |
Correctie
Nr |
13 < 16 Br2/1 (Omdat nummer 15 in Br2/1 ontbrak was andermaal een correctie in de nummering nodig (zie voor de eerdere correctie Q.5.6). Vanaf Q.5.13 verschilt de gecorrigeerde reeks daarom drie cijfers met Br2/1) |
| |
| |
Q.5.14
De dichter richt zich tot ene Jorden die in de metaalhandel zit. Als hij iets verkoopt, dan krijgt de koper die waar in zijn bezit. Jorden blijkt zo nu en dan ook zijn vrouw te verkopen, maar die blijft wel zijn eigendom. Als dat geen handige manier van zaken doen is!
Het gedicht is een vrij getrouwe navolging van een epigram van Hildebertus Cenomanensis of Hildebert van Lavardin (1056-1133). Deze latere aartsbisschop van Tours was dermate vertrouwd met de klassieke literatuur en bezat zoveel literair talent dat een aantal van zijn, voornamelijk in zijn jeugd geschreven, gedichten zelfs als afkomstig uit de klassieke periode werd beschouwd. Het hier bewerkte gedicht zag men als werk van Martialis en in de edities van destijds werd het opgenomen als nummer 12.103.Ga naar voetnoot518 Roemer Visscher zal dan ook zeker gedacht hebben een epigram van Martialis onder handen te hebben. Daarin heet de koopman Milo en diens waar is wat meer gevarieerd dan bij Visscher: zilver, kleding, edelstenen en dergelijke, die de koper in zijn bezit krijgt. Zijn vrouw is makkelijker handelswaar. Vaak verkocht verlaat ze de verkoper nooit en vermindert ook niet.
In versregel 1 doen zich tussen de redacties Br2/1 en Lm twee redactionele varianten voor. In Br2/1 werd de voornaam Dirck vervangen door een die wat associaties betreft beter aansluit bij de context van het gedicht, Jorden. Ook werd de lijst van metalen die hij verkoopt wat ingekort.
| |
Annotaties
1 |
Jorden: mannelijke voornaam, in de Brabbeling vaker gebruikt ter typering van de bedrogen echtgenoot (zie Q.2.32, vs. 7). Hoewel Jorden hier zelf het initiatief neemt tot de omgang van |
|
zijn vrouw met andere mannen, blijft hij wel iemand die zijn eigen vrouw niet echt de zijne mag noemen |
2 |
gaet ... strijcken: in zijn bezit krijgt |
4 |
dat zijn pracktijcken: dat is nog eens een handige manier van doen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 66; Lm p. 32 (2D4v)
| |
Varianten
1 |
Jorden, Br2/1 < Dirck, Lm; vercoopt, goudt, Br2/1 < vercoopt gout, silver, Lm |
2 |
wech, Br2/1 < wech Lm; gaet daer Br2/1 < gaeter Lm |
3 |
Wijf Br2/1 < wijff Lm |
4 |
En ghy Br2/1 < En Lm; altijt, Br2/1 < altijt: Lm; pracktijcken. Br2/1 < practijcken. Lm |
| |
Correctie
Nr |
14 < 17 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Bron
Hildebertus CenomanensisGa naar voetnoot519
Ad Milonem
Thura piper vestes argentum pallia gemmas
vendere, Milo, soles, cum quibus emptor abit.
coniugis utilior merx est, quae vendita sepe,
numquam vendentem deserit aut minuit.
| |
Q.5.15
De ik-persoon richt zich tot zijn aanbedene, die met de opmerking dat hij maar een kind is zijn verzoeken afwijst om eens een nachtje bij haar te mogen slapen. Op dat probleem weet hij wel raad. Hij stelt voor om van dat kind een man te maken.Ga naar voetnoot520
Het gedicht is een nogal getrouwe weergave van een van de epigrammen van Janus Dousa (1.31), voor het eerst verschenen in 1569. Zoals meestal laat Visscher de eigennaam van de aanbedene, Charitilla in dit geval, achterwege. Verder houdt hij, in evenveel versregels, het stramien van Dousa aan, met een enkel ander accent. De ik-figuur doet het verzoek aan de aanbedene om hem haar nacht te schenken. Daarop brengt zij zijn leeftijd ter sprake en noemt hem een kind. Hij geeft toe dat ze ware dingen zegt en legt haar dan de volgende overweging voor. Als haar dat mishaagt (die jeugdige leeftijd), waarom maakt ze hem dan niet van kind tot man (vs. 3-4)? Dat mishagen van de aanbedene ontbreekt bij Visscher. Hij vervangt dat door van de geopperde tegenwerpingen een gezamenlijk probleem te maken: dan weet ik wel raad voor ons (vs. 3).
Voor de uitgave van 1614 heeft vers 1 nog een wijziging ondergaan: de tijdsaanduiding ‘een nacht’ werd toegevoegd. Die specificatie komt ook voor in Visschers bron en maakt het verzoek van de onervaren jongeling wat meer uitgesproken dan zijn wat voorzichtiger geformuleerde bede uit de eerdere versies om eens bij haar te mogen slapen.
| |
Annotaties
2 |
soo: dan |
3 |
dat: wat |
4 |
soo: dan |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 66; Lm p. 44 (2F2v); Ep p. 120
| |
Varianten
1 |
begeer Br2/1 Ep < begheer Lm; een nacht, by u Br2/1 < by u, Lm, by u Ep; Lief Br2/1 Ep < Lieff Lm |
2 |
slapen, Br2/1 Ep < slaepen, Lm; soo Br2/1 Lm < so Ep; segt Br2/1 Ep < seght Lm; kint: Br2/1 Lm < kint, Ep |
3 |
segt, Br2/1 < segt Lm Ep; raet, Br2/1 < raet; Lm, raet Ep; an, Br2/1 Ep < an! Lm |
4 |
kindt, soo Br2/1 < kint Lm, kint, so Ep; Man. Br2/1 Ep < man. Lm |
| |
Correctie
Nr |
15 < 18 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Bron
Dousa Epigrammata 1.31Ga naar voetnoot521
In Charitillam.
Posco tuam quoties noctem mihi, protinus annos
Obijcis, & puerum me Charitilla vocas.
Vera refers, fateor: sed si tibi displicet istud,
Cur non de puero me facis ergi virum?
| |
Q.5.16
De ik-persoon vertelt dat hij door zijn aanbedene voor een dief is uitgemaakt, omdat hij haar een paar zoenen gegeven heeft. Die beschuldiging mag nogal paradoxaal genoemd worden: een verwijt van diefstal nadat men iets gegeven heeft! De achterliggende redenering van de aanbedene is echter dat de ik-persoon de kussen aan haar ontstolen heeft.
Na zijn introductie geeft de ik-persoon vervolgens (vs. 3-6) in de directe rede de dialoog tussen hem en zijn aanbedene weer naar aanleiding van die beschuldiging. Zijn tegenspeelster confronteert de ik-figuur met de vraag van wie hij opdracht voor die kussen heeft gekregen. Deze riposteert daarop als volgt. Hoe kan hij, die gegeven heeft, een dief zijn? De diefstal door de aanbedene gepleegd, is juist veel groter. Zij heeft immers tijdens het zoenen zijn hart gestolen.
Voor de editie 1614 heeft dit gedicht een opvallende verandering ondergaan. Richt de ik-persoon zich in Lm rechtstreeks tot zijn liefje (vs. 1-2), in Br2/1 spreekt hij óver haar. Deze ingreep komt de coherentie van het gedicht ten goede.
| |
Annotaties
1 |
in't stormen: bij het stoeien |
3 |
Met verlof: als ik zo vrij mag zijn; bevolen: opgedragen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 66; Lm p. 66 (2I1v)
| |
Varianten
1 |
ick Br2/1 < ick u Lm; gaf Br2/1 < gaff Lm; Lief, Br2/1 < Lieff,, Lm |
2 |
gaetse Br2/1 < gaet ghy Lm; dief: Br2/1 < dieff: Lm |
3 |
verlof Br2/1 < oorloff, Lm |
4 |
ick Br2/1 < ick Lieff Lm; Dief, Br2/1 < dieff, Lm |
5 |
selfs bedreven: Br2/1 < selffs bedreven, Lm |
6 |
int Br2/1 < in't Lm; ghy Br2/1 < ghy my Lm |
| |
Correctie
Nr |
16 < 19 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Oeuvre
Het thema van de hartedief komt eveneens ter sprake in Q.4.5.
| |
Varia
Deze ‘quick’ inspireerde Gysbert Japicx tot een uitvoerige versie in het Fries van drie achtregelige strofen. Het verscheen in diens Friesche rymlerye (1668).Ga naar voetnoot522
| |
Q.5.17
Een meisje dat nogal opgeeft van haar vriendelijkheid, schoonheid en rijkdom wordt daarop aangesproken. Ze zegt het zelf en daarom is het niet serieus op te vatten.
Het gedicht is een bewerking van epigram 1.64 van Martialis. Ook Marot maakte er een eigen versie van, die in 1547 voor het eerst verscheen.Ga naar voetnoot523 In tegenstelling tot Marot en Visscher draagt het opscheppende meisje bij Martialis een naam, Fabulla. Ze is knap, jong en rijk. Dat wordt allemaal beaamd. Echter, zo luidt de waarschuwing aan het adres van Fabulla, als ze zichzelf teveel prijst, dan is ze dat allemaal niet. Marot brengt een eigen aanvulling aan in zijn bewerking. Na elke positieve kwaliteit van het meisje, bij hem achtereenvolgens mooi, rijk en oprecht, voegt hij een versregel toe waarin degenen die dat ontkennen veroordeeld worden. Marots versie telt dan ook acht regels in tegenstelling tot de vier van Martialis en Visscher, bij wie een dergelijke aanvulling ontbreekt. De twee laatste regels van Marot sluiten weer erg dicht aan bij die van Martialis door de herhaalde opsomming van de positieve eigenschappen van het meisje en de waarschuwing dat ze die verliest als ze daar zelf (teveel) over opgeeft. Roemer Visscher is in zijn afsluitende formulering directer dan Martialis en Marot, die beiden immers nog een zeker voorbehoud inbouwen met een door ‘als’ ingeleide bijzin. Visscher daarentegen constateert zonder meer dat ze zelf over haar kwaliteiten opgeeft en daarom een loopje met de waarheid neemt. Diens bewerking sluit in elk geval dichter aan bij Martialis dan bij die van Marot.
| |
Annotatie
2 |
schoon: mooi |
3 |
bouwens: bovenrokken, meestal ruim geplooid, versierd en van kwaliteitsstoffen vervaardigd |
4 |
jocken: een loopje met de waarheid nemen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 66; Lm p. 66 (2I1v)
| |
Varianten
1 |
vriendelijck Meysgen, Br2/1 < vruntlick Meysken, Lm; wel, Br2/1 < wel; Lm |
2 |
vel, Br2/1 < vel; Lm |
3 |
ghelt, Br2/1 < gelt, Lm; bouwens en Br2/1 < bouwens, van Lm |
4 |
segt Br2/1 < seght Lm; selfs, Br2/1 < selffs, Lm; ist Br2/1 < soo isset Lm |
| |
Correctie
Nr |
17 < 20 Br2/1 (zie Q.5.13) |
2 |
lijf, < lijf Br2, lijf, Br1, lijff, Lm (herstel interpunctie op basis van de eerdere redacties) |
| |
Editie
VdL 1, p. 50-51, 144
| |
Bronnen
Martialis 1.64
Bella es, novimus, et puella, verum est,
et dives, quis enim potest negare?
sed cum te nimium, Fabulla, laudas,
nec dives neque bella nec puella es.
| |
Marot Épigr. 4.6 (ter vergelijking)
D'une qui se vante
Vous estes belle, en bonne foy.
Ceulx qui disent que non, sont bestes.
Vous estes riche, je le voy,
Qu'est il besoin d'en faire enquestes?
Vous estes bien des plus honnestes:
Et qui le nye est bien rebelle.
Mais quand vous vous louez, vous n'estes
Honneste, ne riche, ne belle.
| |
Q.5.18
Gedicht waarin aan de hand van de gemoedstoestand van een schoenlapper gedemonstreerd wordt dat geld niet gelukkig maakt. Toen hij hard moest werken, was hij opgewekt, maar tot welstand gekomen maakt hij zich steeds zorgen. Daarom ware het te wensen dat hij weer zorgeloos schoenen zou kunnen lappen.
Deze ‘quick’ volgt net als Q.4.29 het stramien van epigram 4.51 van Martialis. Iemand was gelukkiger en onbezorgder toen hij in minder goeden doen was dan nu hij tot welstand geraakt is. Deze constatering geeft aanleiding tot de bede dat hij weer in zijn vroegere (mindere) omstandigheden mag geraken. In afwijking van Martialis laat Visscher in zijn bewerkingen de eigennaam (Caecilianus) achterwege. Q.4.29 staat dichter bij de oorspronkelijke versie van Martialis want in beide gevallen staat de manier waarop iemand zich verplaatst centraal (bij Martialis te voet of met een draagstoel; bij Visscher te voet of te paard). Voor deze variant is Visscher uitgegaan van een eerlijk ambacht, dat van de schoenlapper.
Vers 3 werd al via de lijst van errata in Br1 aangepast, maar die wijziging werd in Br2 niet gehonoreerd. Ze werd echter wel van belang geacht, want in de lijst van errata aldaar werd ze nogmaals opgenomen.
| |
Annotaties
1 |
Doe: toen; Pothuys: schoenmakerswerkplaats (in uitbouw aan huis) |
2 |
Doe: toen |
3 |
Dan: maar; spoen: spoeden |
5 |
sorghen: bezorgd zijn |
7 |
Dan: behalve; sonder treuren: zonder zorgen |
| |
| |
Varianten
2 |
Doe Br2 < doe Br1 |
3 |
nu men Br2c/1c < doemen Br2/1; siet Br2c/1c < sach Br2/1 |
5 |
beven, Br2 < beven: Br1 |
| |
Correcties
Nr |
18 < 21 Br2/1 (zie Q.5.13) |
5 |
sietmen < *s*ietm*.*n Br2, sietmen Br1 (basis voor correctie) |
| |
| |
Bron
Martialis 4.51
Cum tibi non essent sex milia, Caeciliane,
ingenti late vectus es hexaphoro:
postquam bis decies tribuit dea caeca sinumque
ruperunt nummi, factus es, ecce, pedes.
quid tibi pro meritis et tantis laudibus optem?
di reddant sellam, Caeciliane, tibi.
| |
Oeuvre
Ook 4.29 is eveneens een bewerking naar epigram 4.51 van Martialis.
| |
Q.5.19
Gedicht over ene Jan die het goed gaat, want alles wat hij heeft bezit hij alleen. In één geval echter blijkt dat niet op te gaan. Hij moet zijn vrouw met anderen delen.
Het gedicht is bewerkt naar epigram 3.26 van Martialis. Ook Marot maakte er een eigen variant van, voor het eerst verschenen in 1547.Ga naar voetnoot524 Alle versies volgen een zelfde patroon. Ze sommen, met wat variaties, een aantal bezittingen op die van de hoofdpersoon alleen zijn. Daarna volgt dan de constatering dat deze wel zijn vrouw met anderen moet delen. Het thema moet een zekere aantrekkingskracht gehad hebben. Zo slaagde Heinrich Bebel er in zijn Facetiae (1508-1512) in dit gevoelige onderwerp in slechts twee regels tot zijn essentie terug te brengen:
Vir bonus es: sed vix talis reperitur in orbe,
Ofwel: ‘Je bent een man in goeden doen, zoals er nauwelijks een tweede ter wereld te vinden is. Je vrouw is gemeenschapsbezit; de rest heb je wel alleen’.
Bij Martialis heet de bedrogen echtgenoot Candidus. Zowel Marot als Roemer Visscher - en deze mogelijk in aansluiting bij Marot - kiezen voor een naam die zowel in het Frans (Jehan Jehan) als het Nederlands (Jan) geassocieerd kon worden met een sul of sukkel, en ook nog wel met een bedrogen echtgenoot.Ga naar voetnoot526
| |
Annotaties
1 |
Jan: als voornaam hier wellicht ook gebruikt om een sul te typeren (zie inleiding); hof: tuin |
2 |
pacht: pachtinkomsten |
4 |
op u wacht: voor u zorgt |
7 |
costelijcke: kostbare |
8 |
al dat u is van noot: alles wat u nodig hebt |
9 |
Dan: maar; gantsch: helemaal; wederstoot: tegenslag |
10 |
dan dorst: maar [ik] durf |
11 |
Wijf: vrouw; soomen seyt: naar men zegt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 67; Lm p. 56-57 (2G4v-2H1r)
| |
Varianten
1 |
hof, Br2/1 < hoff; Lm |
2 |
pacht, Br2/1 < pacht; Lm |
3 |
lof, Br2/1 < lof; Lm |
4 |
wacht, Br2/1 < wacht; Lm |
5 |
cracht, Br2/1 < cracht: Lm |
6 |
ghenoech, Br2/1 < ghenoech Lm; of broot, Br2/1 < off broot; Lm |
7 |
zyden cleederen, een costelijcke dracht, Br2/1 < sijde cleederen en costelicke dracht; Lm |
9 |
of Br2/1 < off Lm |
10 |
neen: Br2/1 < neen, Lm |
11 |
Wijf Br2/1 < wijff Lm; hebt ghy Br2/1 < hebdy Lm |
| |
Correctie
Nr |
19 < 22 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Bronnen
Martialis 3.26
Praedia solus habes et solus, Candide, nummos,
aurea solus habes, murrina solus habes,
Massica solus habes et Opimi Caecuba solus,
et cor solus habes, solus et ingenium.
omnia solus habes - hoc me puta nolle negare - ,
uxorem sed habes, Candide, cum populo.
| |
Marot Épigr. 4.8
De Jehan Jehan
Tu as tout seul, Jehan Jehan, vignes & prez.
Tu as tout seul ton coeur & ta pecune.
Tu as tout seul deux logis dyaprez,
Là où vivant ne pretend chose aucune.
Tu as tout seul le fruict de ta fortune.
Tu as tout seul ton boire, & ton repas.
Tu as tout seul toutes choses fors une:
C'est que tout seul ta femme tu n'as pas.
| |
Q.5.20
Op een beeldt van Venus.
Venus, in de gedaante van een beeld, spreekt de heren toe. Ze verklaart waarom haar de appel, de prijs voor de mooiste godin, ontnomen is. Zij - als beeld wel te verstaan - eet en drinkt namelijk niet. De heren hoeven zich daarom niet te verbazen dat ze zo stijf als een plank is, want, zo sluit ze met een klassiek adagium af: ‘Zonder Ceres en Bacchus heeft Venus het koud’. Met andere woorden: de liefde gedijt niet zonder spijs en drank.
Het gedicht is een getrouwe navolging van epigram 1.27 van Marot,Ga naar voetnoot527 die het vervaardigde naar aanleiding van een concrete gebeurtenis. In oktober 1530 kreeg de Franse koning Frans I uit Italië een marmeren beeld van Venus ten geschenke, een gebeurtenis die met de nodige ruchtbaarheid gepaard
schijnt te zijn gegaan. Er werden Neolatijnse gedichten over geschreven, onder andere door Theodorus Beza, en Marot liet zich inspireren tot twee gedichten in het Frans, waarvan het door Visscher bewerkte het laatste is.Ga naar voetnoot528 In zijn epigram plaatst Marot de koude schoonheid van een doods beeld tegenover de warme, niet te beconcurreren schoonheid van een levend iemand. Daarbij beroept hij zich op een voor deze situatie zeer toepasselijk adagium van Terentius (Eunuchus 732): ‘Sine Cerere et Libero friget Venus’.Ga naar voetnoot529 Het geeft aan dat de liefde gevoed moet worden, met spijs en drank. Erasmus besprak in een van zijn Adagia (2.3.97)Ga naar voetnoot530 dit spreekwoord binnen een kader van verwante gezegden.Ga naar voetnoot531 Roemer Visscher tot slot heeft in elk geval geen aanleiding gevonden om nog in Marots gedicht in te grijpen. Hij vertaalde het, zoals al aangegeven, zeer getrouw.Ga naar voetnoot532
| |
Annotaties
1 |
certeyn: voorwaar |
2 |
Appel: een gouden appel, de hoofdprijs in de wedstrijd welke godin, Juno, Minerva of Venus, de mooiste was. De beslissing was in handen van een zeer knappe man, de Trojaanse koningszoon Paris, die voor Venus koos; schoonheyt reyn: pure schoonheid |
6 |
Ceres en Bacchus: goden (klassieke mythologie) van respectievelijk de landbouw en het graan en van de wijn, hier tevens fungerend als personificaties van spijs en drank |
| |
| |
| |
Correctie
Nr |
20 < 23 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Bron
Marot Épigr. 1.27
La mesme Venus de Marbre dict en Vers Alexandrins
Seigneurs, je suis Venus: je vous dy celle mesme
Qui la Pomme emporta, pour sa beaulté suprême:
Mais tant ravie suis de si haulte louange
Que viande, & liqueur je ne boy, & ne mange.
Doncq' ne vous estonnez, si morte semble, & royde:
Sans Ceres, & Bacchus tousjours Venus est froyde.
| |
Q.5.21
De ik-persoon confronteert de aangesprokene - waarbij het onduidelijk is of het een man of een vrouw betreft - met zijn visie op de reden waarom deze altijd zo zoet ruikt naar bepaalde geurtjes. Ze dienen om diens stank te verbergen. Hij onderstreept zijn standpunt met een destijds gangbaar speekwoord (vs. 5, 7): ‘Stinkende luiden hebben/dragen graag riekende kruiden’.Ga naar voetnoot533
Het gedicht is een tamelijk vrije bewerking van epigram 2.12 van Martialis.Ga naar voetnoot534 De ik-figuur confronteert daar ene Postumus met de vraag waarom zijn kussen naar mirre ruiken en waarom hij altijd een vreemd luchtje om zich heen heeft. Dat is maar verdacht. Iemand die altijd goed ruikt, ruikt juist niet goed (van zichzelf, wel te verstaan). Visscher nam het thema over van iemand die zijn eigen onwelriekendheid camoufleert met lekkere luchtjes maar werkte het minder specifiek uit dan Martialis. Zo blijft het geslacht van de aangesprokene bij Visscher in het ongewisse en ook een aspect als de kussen laat hij achterwege. Daarentegen noemt hij wel meer soorten reukwaren (vs. 2).Ga naar voetnoot535
Tussen de redacties Br2/1 en Lm doen zich redactionele varianten voor die duiden op een herziening van de tekst voor de uitgave van 1614. Zo is de woordvolgorde in de verzen 1-2 gewijzigd en in de verzen 4 en 7 is sprake van een iets ander woordgebruik. Bovendien verschillen de regelaantallen.
| |
Annotaties
2 |
Van: naar; Ambra: amber, reukstof gewonnen uit de potvis; Zivetta: civet, reukstof afgescheiden door de civetkat; Musceliaet: muskus, reukstof afgescheiden door mannelijke muskusdieren, een soort hert |
3 |
Dan: behalve; om beters wille: omwille van iets beters (namelijk het verdoezelen van de eigen stank) |
4 |
verburghen quaet: verborgen gebrek |
7 |
ruyckende: welriekende |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 67; Lm p. 67 (2I2r)
| |
Varianten
De redacties Br2/1 tellen acht regels, waar Lm er zes heeft. De versregels 5-6 uit Lm zijn in de latere redacties verdeeld over vier regels.
1 |
u, Br2/1 < u Lm; altijt ruyckt Br2/1 < altijt Lm |
2 |
Van Ambra, Zivetta, ofte Musceliaet, Br2/1 < Ruyckt van amber, zibetta oft muskeliaet, Lm |
3 |
doet? Br2 < doet, Br1 Lm |
4 |
u verburghen Br2/1 < alsoo u verborghen Lm |
5-6 |
luyden // Met grooter Br2/1 < luyden, met groote Lm |
7-8 |
ruyckende Cruyden, // Ende Br2/1 < wel-ruyckende cruyden, en Lm |
| |
Correctie
Nr |
21 < 24 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Bron
Martialis 2.12
Esse quid hoc dicam quod olent tua basia murram
qoudque tibi est numquam non alienus odor?
hoc mihi suspectum est, quod oles bene, Postume, semper:
Postume, non bene olet qui bene semper olet.
| |
Q.5.22
De ik-persoon laat zich zeer in mineur uit over zijn kansen bij het vrouwelijke geslacht. Hij vreest namelijk zijn hart te verliezen aan juist dat ene meisje in het land dat niet van plan is te trouwen. En mocht het zo zijn dat hij een aantrekkelijk meisje vindt dat wel met het andere geslacht wil verkeren, dan zal een ander hem voor zijn en haar jawoord verwerven. Die vangt dan de vogel, terwijl hem het lege nest rest. Deze laatste conclusie heeft alle kenmerken van een spreekwoord, maar aldus geformuleerd konden nog geen andere vindplaatsen achterhaald worden.Ga naar voetnoot536
Het gedicht is een bewerking van het octaaf van sonnet 31 uit het Second Livre des Amours van Ronsard.Ga naar voetnoot537 Visscher volgt het patroon daarvan, maar legt wel eigen accenten.Ga naar voetnoot538 Zo is de oppositie bij Ronsard er een tussen een uiterst onvriendelijk en een allerliefst meisje. Visscher spitst die tegenstelling toe op het al dan niet bereid zijn om een huwelijk aan te gaan. Ook het element dat een ander hem voor zal zijn om het tot trouwen genegen meisje het hof te maken ontbreekt bij Ronsard. In plaats daarvan geeft deze een bij Roemer Visscher ontbrekende opsomming van de elementen waarmee de ik-persoon de aanbedene voor zich probeert te winnen (vs. 7). Visscher ziet er verder, zoals hiervoor reeds aangegeven, van af om Ronsards hele sonnet te bewerken. In plaats van met het sextet rondt hij af met een pregnante, spreekwoordelijk aandoende formulering. Visscher hanteert wel nog een zelfde gekruist rijmschema als Ronsard, een schema dat bij deze laatste in het octaaf van een sonnet nogal uitzonderlijk blijkt te zijn.Ga naar voetnoot539
De kleinere redactionele varianten in de verzen 3, 6 en 9 tussen de redacties Br2/1 enerzijds en Lm en Ep anderzijds wekken de indruk dat de tekst voor de uitgave van 1614 nog wat werd bijgewerkt.
| |
Annotaties
1 |
Soo: als; Dochter: meisje, jonge vrouw |
2 |
te houwen ... sinnen: van plan is te trouwen |
3 |
verstant: bewustzijn |
4 |
t'ongheluck: de ongunstige loop der omstandigheden |
5 |
soo: als; soetelijck Dier: aantrekkelijk meisje; vinnen: vinden |
6 |
geern: graag; doen het best: mogelijke interpretaties: 1. ‘doen wat het beste is [= trouwen]’; 2. ‘“het” [= geslachtsverkeer hebben] bij voorkeur doen’Ga naar voetnoot540 |
7 |
d'een sot ... beginnen: de een of andere dwaas zal vóór mij beginnen [haar het hof te maken] |
8 |
verwerven accoort: een positieve reactie ontvangen; request: hier: aanzoek |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 67; Lm p. 44-45 (2F2v-3r); Ep p. 115
| |
Varianten
1 |
Dochter Br2/1 < dochter Lm Ep; in't Br2/1 < int Lm Ep; gantsche Br2/1 Lm < gantse Ep |
2 |
die Br2/1 < Die Lm Ep; gheensins Br2/1 Lm < geensins Ep; te Br2/1 < tot Lm Ep; houwen wil Br2/1 Lm < Huwen wilt Ep |
3 |
die sal my Br2/1 < Die sal Lm Ep |
4 |
t'ongheluck Br2/1 < t'ongeluck Lm Ep; beminnen: Br2 Lm < beminnen? Br1, beminnen, Ep |
5 |
soo Br2/1 Lm < so Ep; erghens Br2/1 Lm < ergens Ep; soetelijck Dier can Br2/1 Ep < soetelick dier kan Lm |
6 |
die geern Br2 < die geern, Br1, Dat gaern Lm Ep; Moeder, Br2/1 < moeder Lm Ep; het Br2/1 < haer Lm Ep |
7 |
d'een Br2/1 < D'een Lm Ep |
8 |
verwerven Br2/1 Ep < ververwen [sic] Lm; accoort Br2/1 < Accoort Lm Ep; zijn Br2/1 Ep < sijn Lm; request: Br2/1 < Request: Lm, request, Ep |
9 |
de Br2/1 Lm < die Ep; Voghel, Br2/1 < voghels, Lm, Vogels Ep; leghe nest. Br2/1 Lm < lege Nest. Ep |
| |
Correcties
Nr |
22 < 25 Br2/1 (zie Q.5.13) |
7 |
sot < *s*o*t* Br2, sot Br1 Lm Ep (basis voor correctie) |
| |
Editie
VdL 1, p. 52, 145-146
| |
Literatuur
Foncke, ‘Over Roemer Visscher en zijn “tuyters”’, p. 179-180.
| |
Bron
Ronsard Second Livre des Amours sonnet 31Ga naar voetnoot541
S'il y a quelque fille en toute une contrée,
Qui soit inexorable, inhumaine et cruelle,
Tousjours elle est de moy pour dame rencontrée,
Et tousjours le malheur me fait serviteur d'elle.
Mais si quelcune est douce honneste aimable et belle,
La prinse en est pour moy tousjours desesperée:
J'ay beau estre courtois jeune accort et fidelle,
Elle sera tousjours d'un sot enamourée.
Sous tel astre malin je nasquis en ce monde!
>>Voyla que c'est d'aimer: ceux qui ont merité
>>D'estre recompensez sont en douleur profonde:
>>Et le sot volontiers est tousjours bien traité.
>>Ô traistre et lasche Amour que tu es malheureux!
>>Malheureux est celuy qui devient amoureux.
| |
Q.5.23
Op groote Vastelavont.
De ik-persoon spreekt een jong meisje op een wat raadselachtige manier aan over het feit dat niemand op de laatste dag van de vastenavond, de dinsdag voor Aswoensdag, haar is komen ‘souten’ (vs. 2). Zou dat betekenen dat ze niet bemind wordt? Met de letterlijke en heel specifieke figuurlijke betekenis van dat ‘zouten’ nu speelt Roemer Visscher in dit gedicht een spel. De term duidt namelijk ook op een gewoonte die vrijers het recht gaf om op de dag voor Aswoensdag bij hun aanbedene een bezoek af te leggen, blijkbaar als aanloop naar een mogelijk huwelijk (zie annotatie vs. 2). Zo'n bezoek heeft de aangesprokene niet mogen ontvangen en vandaar de zorgen of ze wel bemind wordt. De ik-persoon heeft wel een verklaring voor dat gebrek aan toenadering. Ze is namelijk erg scherp van tong. Visscher drukt dat uit met een metafoor waarin hij het motief van het ‘zouten’ vasthoudt: het mankeert haar niet aan pekel op haar vlees.
Door redactionele ingrepen in de titel en vers 2 is het moment waarop het gedicht betrekking veranderd. De redactie Lm speelt zich af daags na vastenavond, Br2/1 daarentegen op vastenavond zelf.
| |
Annotaties
Titel |
Op groote Vastelavont: op de dag voor Aswoensdag (eigenlijk: de vooravond van de grote, veertigdaagse, vasten) |
1 |
soo was ghesint: iets dergelijks van zins was |
2 |
Die ... souten: die [namelijk] het plan koesterde om u vannacht [als vrijer] een bezoek te brengen; souten: op bezoek gaan bij het meisje dat men het hof maakt op de dinsdag van vastenavond volgens het recht dat men speciaal op die dag als vrijer daartoe heeft. Men noemde dat ook wel ‘zijn lief in het zout leggen’ (WNT 28, kol. 2418)Ga naar voetnoot542 |
4 |
Wie ... verstouten: wie zou het wagen iets dergelijks [namelijk dat hij haar bemint] te zeggen |
5 |
die: degene die; couten: praten |
6 |
ghebreeckt: ontbreekt; Datter ... ghebreeckt: lees: dat het u niet aan pittigheid ontbreektGa naar voetnoot543 |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 68; Lm p. 143 (2S4r)
| |
Varianten
Titel |
Op groote Vastelavont. Br2/1 < Daechs nae groote Vasten-avont. Lm |
1 |
in Br2/1 < inde Lm; ghesint, Br2/1 < ghesint Lm |
2 |
u te nacht Br2/1 < op u gisteren Lm |
3 |
ghemint? Br2/1 < gemint? Lm |
6 |
Can Br2/1 < Kan Lm; de Br2/1 < die Lm |
7 |
gheen Br2/1 < geen Lm |
| |
Correctie
Nr |
23 < 26 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Q.5.24
De ik-persoon geeft aan welke factoren hem op jacht hebben doen gaan naar het allerzuurste zoet, de liefde. Vervolgens richt hij zich rechtstreeks tot zijn aanbedene en hij geeft aan waarom zijn verdwaald gemoed bij haar rust heeft gezocht. Daardoor is hij nu gevangen tussen hoop en verlangen. Hij smeekt zijn aanbedene dan ook om zijn liefde te beantwoorden.
| |
Annotaties
1 |
Prickelende: tot iets aanzettende; gheneghentheyt: neiging |
2 |
voorghebeelde spoet: voor ogen gesteld geluk, voorspoed |
3 |
Tyrannighe: tirannieke; lockende: verlokkende |
5 |
wesen vroet: deugdzaam wezen |
6 |
lodderlijcke: lieflijke |
7 |
aen: bij; verdoolde moet: ronddolend gemoed |
9 |
troost [...] u arme ghevanghen: beantwoord de liefdesgevoelens van uw arme gevangene (zie WNT 17.2, kol. 3291 voor deze specifieke betekenis) |
| |
| |
Varianten
3 |
lockende Br2c < loekende [sic] Br2, lo*e/c*ende Br1 |
| |
Correctie
Nr |
24 < 27 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.25
De ik-persoon confronteert de lezer met de visie van ene Hilleken. Al haar zusters zouden jaloers op haar zijn omdat men haar zo lang het hof heeft gemaakt. Die jaloezie zou dan te maken hebben met het feit dat haar zusters weinig aan hun jonge leven gehad zouden hebben. Volgens de ik-persoon klopt die redenering niet en hij legt Hilleken zíjn visie voor, in de directe rede en op een wat cryptische manier. Hij lijkt het volgende te bedoelen. De reactie van de zusters, die blijkbaar veel eerder in het huwelijk getreden zijn, is ingegeven door hun ervaring, waarvan ze zeker weten dat ook Hilleken die nodig heeft. Daarom willen ze Hilleken overgeven aan die vreugde waar alle vreugde om bedreven wordt (vs. 7). Dit lijkt een verhullende omschrijving van het echtelijke mingenot, dat dan het uiteindelijke doel en de beloning van alle hofmakerij zou zijn. Waarom Hilleken bij dat alles toch de indruk heeft dat haar zusters haar benijden, wordt niet goed duidelijk. Of zou ze alleen maar die indruk willen wekken als nog steeds niet gehuwde vrijster?
Er doen zich tussen de redacties Lm en Br2/1 enkele redactionele varianten voor die wijzen op een aanpassing van de tekst voor de Brabbeling-editie van 1614. De voornaam Janneken werd veranderd in Hilleken (vs. 1). In de verzen 2, 3 en 7 is sprake van gewijzigd woordgebruik, wat tot nuanceringen in de betekenis leidt.
| |
Annotaties
2 |
Dat ick ... vryen: vanwege het feit dat men zo lang naar mijn hand gedongen heeft |
4 |
soo niet: zo is dat niet; dan: maar |
5 |
Dat sy ... behoeft: datgene waarvan zij zeker weten dat u dat nodig hebt |
6 |
gunst: genegenheid; gheven: overgeven |
7 |
Aende vreucht ... bedreven: aan het mingenot waar alle plezier [uiteindelijk] om bedreven wordt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 68; Lm p. 132-133 (2R2v-3r)
| |
Varianten
1 |
Susters seyt Hilleken Br2/1 < susters (seyt Janneken) Lm; benyen, Br2/1 < benijen Lm |
2 |
langh hebbe Br2/1 < lange ben Lm |
3 |
dat sy weynich Br2/1 < datse niet Lm; jonge Br2/1 < jonghe Lm |
4 |
niet Meysken, dan Br2/1 < niet, Meysken: Dan Lm; gheproeft, Br2/1 < gheproeft Lm |
5 |
ghewisselijck weten Br2/1 < ghewisselick weeten Lm |
6 |
gunst Br2/1 < gonst Lm; gheven, Br2/1 < gheven Lm |
7 |
Aende vreucht, Br2/1 < Die vreucht Lm; bedreven. Br2/1 < verdreven. Lm |
| |
Correctie
Nr |
25 < 28 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.26
Gedicht over ene Goossen die in alle toonaarden de lof zingt van zijn, blijkbaar niet al te toeschietelijke, aanbedene. Het is ‘haar’ voor en ‘haar’ na. Hij zou zijn bezit om haar willen geven en heeft omwille van haar al menig paar schoenen versleten. Dit alles lokt bij een begijntje de volgende reactie uit. Als er dan zoveel aan ‘haar’ gelegen is, zij heeft haar genoeg tot zijn beschikking. Met andere woorden: zij wil hem wel graag tegemoetkomen.
Met het woordenspel met ‘haar’Ga naar voetnoot544 zal in het geval van de begijn haar hoofdhaar bedoeld zijn, waarover zij, in tegenstelling tot nonnen bij wie het haar werd afgeschoren, wel beschikte.Ga naar voetnoot545 Ze kon dat dus, zelfs met enige graagte naar het lijkt, offreren aan een eenzame jongeman die duidelijk om ‘haar’ verlegen was.Ga naar voetnoot546
In tegenstelling tot de overige redacties maakt Lm geen onderscheid tussen de verschillende betekenissen van het homoniem ‘haar’ door middel van de schrijfwijze. Op alle plaatsen wordt ‘haer’ gebruikt. Ook Ep en Br2/1 gebruiken deze vorm voor ‘haar’ in de functie van persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord. Voor het daarmee contrasterende ‘haar’ in de functie van zelfstandig naamwoord, waarmee Roemer Visscher het woordenspel vorm geeft, hanteren ze daarentegen een afwijkende spelling (vs. 9 en 11): ‘haar’ (Ep) en ‘hayr’ (Br2/1).
| |
Annotaties
1 |
eenicheyt: alleenzijn; op ... Mensch: aan zijn beminde |
2 |
Goossen: mansnaam, ook wel gebruikt ter typering van een dom iemand; nae haer ... wensch: naar haar gaat al mijn verlangen uit |
4 |
duchten: vrezen |
6 |
goet: bezit |
7 |
wesen: voorkomen |
10 |
Bagijnken vande vesten: begijntje van [een klooster nabij] de vesten of stadswallen (Het Amsterdamse Begijnhof was, net als een aantal andere kloosters, destijds dicht bij de |
|
stadswallen gelegen, en wel aan het einde van de Nieuwe Zijds Voorburgwal. Met de Alteratie in 1578 werden ze allemaal opgeheven) |
11 |
tot uwen besten: tot uw beschikking |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 68; Lm p. 13-14 (2B3r-v); Ep p. 109-110
| |
Varianten
1 |
Lief Mensch, Br2/1 < lieff mensch, Lm Ep |
2 |
Goossen, Br2/1 Lm < Gosen Ep; wensch, Br2 Lm Ep < wensch Br1 |
3 |
verlanght Ziel, Br2/1 < verlangt ziel, Lm Ep; sin Br2/1 Ep < sin, Lm; ghemoet, Br2/1 Lm < gemoet, Ep |
4 |
hopen Br2/1 Ep < hoopen Lm |
5 |
singhen Br2/1 Lm < singen Ep |
6 |
soo gaf Br2/1 Lm < so gaff Ep; goet, Br2/1 Lm < goet: Ep |
7 |
Hemels wesen, Br2/1 < hemels wesen Lm Ep |
8 |
Verslyten Br2/1 < Verslijten Lm Ep; Jaers Br2/1 < jaers Lm Ep; soo Br2/1 Lm < so Ep; schoen, Br2/1 Ep < schoen. Lm |
9 |
dan Goossen Br2/1 Ep < dan, Goossen, Lm; soo Br2/1 Lm < so Ep; hayr Br2/1 < haer Lm, haar Ep |
10 |
Bagijnken Br2/1 Lm < Bagynken Ep; vesten, Br2/1 Lm < vesten Ep |
11 |
hayrs Br2/1 < (sey sy) haers Lm, haars Ep; ghenoech Br2/1 Lm < genoech Ep |
| |
Correcties
Nr |
26 < 29 Br2/1 (zie Q.5.13) |
8 |
des < der Br2, des Br1 Lm Ep (genitiefvorm gecorrigeerd op basis van deze drie vindplaatsen) |
| |
Editie
VdL 1, p. 52, 146-147
| |
Oeuvre
Het volgende gedicht (Q.5.27) bevat een kritische noot over de hoogdravende taal van Goossen.
| |
Q.5.27
De dichter kapittelt Goossen - duidelijk in aansluiting bij het voorafgaande gedicht - over de ophemelende woorden waarmee hij zich over zijn aanbedene, als ware zij een godin en heilige, uitlaat. Hij doet er beter aan te zwijgen. De aardse liefde gebiedt immers, wil men werkelijk tastbaar resultaat zien waarmee hier zeker ook nageslacht bedoeld is, dat men voor een dergelijke aanbedene op de knieën gaat en zijn toewijding, ofwel zijn zaad, bij haar uitstort. Kortom: het gedicht is een uitwerking van het adagium ‘geen woorden, maar daden’. Daarbij maakt Visscher speels gebruik van de tegenstelling tussen hemels en aards, die hij verbindt via het gegeven dat men in beide sferen voor iemand in aanbidding en toewijding op zijn knieën kan en liefst zal gaan.
Deze reactie op het voorafgaande gedicht komt alleen in de redacties Br2/1 voor, terwijl dat eerdere gedicht zelf wel in alle aan Br2/1 voorafgaande verzamelingen van Visschers werk opgenomen is. Dit zou kunnen betekenen dat Roemer Visscher bij het samenstellen van de editie 1614 alsnog geïnspireerd is tot het schrijven van dit badinerende vervolg, maar met zekerheid valt daar niets over te zeggen.
| |
Annotaties
1 |
Goossen: mansnaam, ook wel gebruikt ter typering van een dom iemand (zie ook de kwalificatie ‘botterijck’ in vs. 5); verwermde loghen: opgewarmde leugen |
3 |
Wiens: wier; is neder ghevloghen: naar beneden is komen vliegen |
4 |
Sanctinne: heilige |
5 |
botterijck: domoor; creatuerlijcke minne: aardse liefde |
6 |
te storten: uit te storten; vruchten: ‘resultaat’ én ‘nakomelingschap’ |
7 |
sulcke: een dergelijk iemand (= de ‘aertsche Goddinne’ uit vs. 2); devotie: verering, toewijding; bey: allebei |
| |
| |
Varianten
2 |
aertsche Br2 < aertse Br1 |
| |
Correctie
Nr |
27 < 30 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Oeuvre
Het gedicht is een kritische reactie op de hoogdravende taal van Goossen in het vorige gedicht (Q.5.26).
| |
Q.5.28
De ik-persoon spreekt een gast aan die royaal en met een goed oog voor kwaliteit van al het eten dat op tafel staat het nodige tot zich neemt. Althans die indruk wordt in eerste instantie gewekt met de frase ‘neemt ghy tot dijn’ (vs. 1). Uit het vervolg van het gedicht blijkt echter dat die frase op nog een andere en meer drastische manier verstaan moet worden. De gast knoopt namelijk van al die heerlijkheden in zijn servet om ze mee naar huis te nemen. Als hij ook maar enig gevoel van schaamte heeft, dan geeft hij de buit in zijn servet terug. Morgen is hij immers niet als gast uitgenodigd. De clou is dus dat de gast, helemaal tegen de zin van de gastheer, ook de volgende dag nog in eigen huis op diens kosten wil eten, terwijl hij op die dag juist níet door hem is uitgenodigd.
Het gedicht is een vrij getrouwe navolging van epigram 2.37 van Martialis.Ga naar voetnoot547 Enkele details verschillen. Zo draagt de inhalige gast bij Martialis wel een naam, Caecilianus. Die stopt de etenswaren in een vettig servet (‘madente mappa’, vs. 7) waar dat van Visscher schoon is. Bovendien laat de gast van Martialis de buit door een bediende naar huis dragen, terwijl die van Roemer Visscher het zelf doet. Verder is bij Martialis sprake van de overige gasten die, de Romeinse traditie getrouw, na de maaltijd in ledigheid achterover leunen. Een dergelijk tijd- en plaatsgebonden aspect laat Visscher achterwege. Toch slaagt hij erin om het element van de ledigheid - zij het in een andere zin dan bij Martialis - nog in zijn gedicht te incorporeren met de constatering dat de schotels leeg zijn (vs. 9).
Martialis' epigram moet Visscher hebben aangesproken, want het vormde ook het uitgangspunt voor diens ‘sinnepop’ 2.27.Ga naar voetnoot548 Die draagt de titel ‘Morghen zijt ghy hier niet te gast ghenoodt’, Visschers vertaling van de laatste regel van Martialis' epigram, die hij ook als slotregel in zijn eigen bewerking gebruikte. De pictura van de ‘sinnepop’ verbeeldt een egel met appels op zijn pennen gestoken om ze als voorraad mee naar zijn hol te nemen, nadat hij zich eerder al aan het nodige ooft te goed gedaan heeft. Het beeld van de egel en het epigram van Martialis geven Visscher de wens in, aldus zijn toelichting bij dit embleem, dat God mag behoeden voor etende gasten en voor gasten die eten meenemen. Dat levert lege schotels op, terwijl niemand verzadigd is.
| |
Annotaties
1 |
neemt ghy tot dijn: ‘neemt u tot zich’ én ‘eigent u zich toe’ |
2 |
Taeling: kleine wilde eend |
3 |
Capoen: haan, gecastreerd om vet te mesten |
4 |
middel: middenstuk; swans: staart |
5 |
cuyl: halsholte |
6 |
neusken: beste stuk; spieren: wit (hoender)vlees |
8 |
t'huys: het naar huis; met: samen met |
9 |
ledich: leeg; wat salmen vermoen: wat zal men ervan denken |
10 |
schaemte: schaamtegevoel; soo schud uyt u schoot: schud dan uit wat u hebt ingepakt (deze interpretatie van ‘schoot’ is gebaseerd op de betekenis van ‘schoot’ als aanduiding voor iets dat iets omhult of verbergt (WNT 14, kol. 867)) |
11 |
te gast ghenoot: als gast uitgenodigd |
| |
| |
| |
Correctie
Nr |
28 < 31 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Editie
VdL 1, p. 53, 147-148
| |
Bron
Martialis 2.37
Quidquid ponitur hinc et inde verris,
mammas suminis imbricemque porci
communemque duobus attagenam,
mullum dimidium lupumque totum
muraenaeque latus femurque pulli
stillantemque alica sua palumbum.
haec cum condita sunt madente mappa,
traduntur puero domum ferenda:
nos accumbimus otiosa turba.
ullus si pudor est, repone cenam:
cras te, Caeciliane, non vocavi.
| |
Oeuvre
‘Sinnepop’ 2.27 is op hetzelfde epigram van Martialis gebaseerd.
| |
Q.5.29
Gedicht over ene Jasper die waarschijnlijk net getrouwd is. Als men hem confronteert met het feit dat hij vastzit aan een kleine vrouw, dan zegt hij dat er geen aanleiding is om zich daarover druk te maken. Hij heeft haar immers niet teruggestuurd naar waar ze vandaan kwam. En, redeneert Jasper verder, als de vrouw dan inderdaad een onvermijdelijke bron van ellende blijkt te zijn, is dan juist de kleinste niet de beste?
| |
Annotaties
1 |
leght [...] op zijn broot: pepert [...] in |
3 |
Rust u hooft: maak u niet druk; ten is gheen noot: het is niet nodig |
4 |
thuys ghesonden: naar [haar ouderlijk] huis teruggestuurd |
5 |
soo: zoals; vermonden: zeggen |
6 |
onmydelijck verdriet: onvermijdelijke bron van ellende |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 69; Lm p. 15 (2B4r); Ep p. 110
| |
Varianten
1 |
leght Br2/1 Lm < legt Ep; daghelijcx Br2/1 < daghelickx Lm, dagelijcx Ep |
2 |
soo Br2/1 Lm < so Ep; cleynen Br2/1 Ep < kleynen Lm; wijfken Br2/1 Lm < Wijffken Ep; ghebonden, Br2/1 Lm < gebonden, Ep |
3 |
hooft, seyt hy, Br2/1 < hooft (seyt hy) Lm, hooft seyt hy Ep; ten Br2/1 Ep < t'en Lm; gheen Br2/1 Lm < geen Ep |
4 |
thuys Br2 Ep < t'huys Br1 Lm; ghesonden, Br2/1 < ghesonden: Lm, gesonden, Ep |
5 |
ist, soo Br2/1 < ist soo Lm, ist so Ep; hooren Br2/1 Lm < horen Ep |
6 |
Vrouwe Br2/1 < vrouwe Lm Ep; onmydelijck Br2/1 < on-mijdelick Lm, onmijdelijck Ep; verdriet: Br2/1 < verdriet, Lm Ep |
7 |
cleynste Br2/1 Lm < cleenste Ep |
| |
Correctie
Nr |
29 < 32 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.30
Gedicht, gebaseerd op een woordenspel met de homoniemen ‘vorsten’ en ‘graven’.Ga naar voetnoot549 Ene Hans verspilde zijn hele bezit om de dochter van een vorst het hof te maken, met de opzet om aldus zelf vorst of graaf te worden. Arm geworden wegens uitblijvend resultaat heeft hij toen maar de dochter van een pannenbakker getrouwd. In die hoedanigheid maakt hij nu zelf vorsten en graven, ofwel nokpannen en kleiputten.
Tussen de edities doen zich enkele redactionele varianten voor die wijzen op een heroverweging van de tekst voor de editie 1614. In vers 4 werd het tegenstellende voegwoord ‘Dan’ toegevoegd en in vers 6 is de zinsvolgorde gewijzigd.
| |
Annotaties
1 |
vercleede ... have: besteedde zijn hele hebben en houden |
2 |
te gaen vryen ... stout: kloekmoedig de dochter van een vorst het hof te gaan maken |
3 |
Van meening: met de bedoeling |
4 |
Dan: maar; marren: uitblijven [van het gestelde doel]; hem vindende ... benout: zich bekneld voelend door armoe |
5 |
Ticchelaers Dochter: dochter van een pannenbakker |
6 |
tot sulcken staet: tot zo'n positie; met: mee |
7 |
Vorsten: nokpannen; Graven: putten, hier specifiek in de zin van ‘kleiputten’, die ontstonden bij het afgraven van de klei als grondstof voor de pannenbakkerijGa naar voetnoot550 |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 69; Lm p. 36 (2E2v); Ep p. 120
| |
Varianten
1 |
Hans die Br2/1 < Hans Lm Ep; vercleede Br2/1 Lm < vercleedde Ep |
2 |
vryen Br2/1 Lm < vrijen Ep; Dochter Br2/1 < dochter Lm Ep |
3 |
meening Br2 < meeningh Br1, meeninghe Lm Ep; noch te Br2/1 < te Lm Ep; oft Br2 < of Br1 Lm Ep; Grave, Br2/1 Ep < Grave; Lm |
4 |
Dan deurt Br2/1 < Deur't Lm, Doort Ep; marren Br2/1 < merren Lm Ep; Pover Br2/1 < pover Lm Ep |
5 |
Ticchelaers Br2/1 < tichelaers Lm, Tichelaers Ep; Dochter Br2/1 Ep < dochter Lm |
6 |
hy Br2/1 Ep < mede hy is Lm; tot sulcken staet met is gheraeckt, Br2/1 < tot sulcken staet gheraeckt, Lm, mede gheraeckt is tot sulcken staet, Ep |
7 |
self Br2/1 < selffs Lm, selfs Ep; Vorsten Br2/1 Ep < vorsten Lm; Graven Br2/1 Ep < graven Lm |
| |
Correctie
Nr |
30 < 33 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Oeuvre
Een thematisch verwant gedicht is Q.2.47.Ga naar voetnoot551 Daarin wordt de draak gestoken met blaaskakerij door middel van een woordenspel met ‘gravinne’.
| |
Q.5.31
Dit gedicht opent met twee algemene overwegingen hoe men volgens de katholieke leer vergiffenis van zonden kan verwerven.Ga naar voetnoot552 De instrumenten zijn biechten en berouw hebben met een zuiver hart. Deze overwegingen vormen de basis voor een smeekbede van de ik-persoon tot zijn aanbedene. Ze heeft zijn hart gestolen zonder daar blijkbaar iets tegenover te stellen, getuige de opmerking dat ze zijn hart in minnepijn bezit (vs. 6). De ik-persoon verzoekt haar nu hem zijn hart - dat onmisbare instrument om tot vergeving van zonden te komen - terug te geven of, als ze het voor zichzelf wil houden, niet alleen haar eigen zonden te biechten maar ook die van hem.
Het gedicht is een vrij getrouwe navolging van epigram 3.39 van Marot.Ga naar voetnoot553 Zoals gewoonlijk heeft Visscher de titel achterwege gelaten. De formulering met betrekking tot het zuivere hart (vs. 4) is specifieker dan de frase ‘au cueur’ bij Marot. En waar Visscher tot de aanbedene laat smeken om het hart terug te geven (vs. 5-6), daar spreekt Marot over genoegdoening schenken.
| |
Annotaties
1 |
Dewijl: omdat; aflaet: kwijtschelding van tijdelijke straffen (rooms-katholiek) |
3 |
schouwen: ontlopen; helsche gloet: hellevuur |
4 |
met herten reyn: met een zuiver hart |
5 |
Soo: daarom; bid: smeek; greyn: geliefde |
6 |
hert: hart; hout in pijn: in minnepijn in bezit houdt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 70
Het gedicht werd, anoniem en met de tevens anoniem gepresenteerde Franse brontekst, ook opgenomen in de tweede, zeer gewijzigde uitgave van de bundel Thronus Cupidinis (1618), in de afdeling ‘Sommighe epithalamien elegien, en sonnetten’. Van deze bundel verscheen in Roemer Visschers sterfjaar 1620 een nagenoeg identieke derde druk, behoudens enkele verbeterde drukfouten.Ga naar voetnoot554 De tekst van Visschers gedicht is identiek aan die in Br2/1, op een enkele variant in spelling en interpunctie na.
| |
| |
Correctie
Nr |
31 < 34 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Editie
VdL 1, p. 53-54, 148
| |
Bron
Marot Épigr. 3.39
A une, dont il ne povoit oster son cueur
Puis qu'il conviennt pour le pardon gaingner
De tous pechez faire confession,
Et pour d'enfer l'esprit esloigner
Avoir au cueur ferme contrition,
Je te supply fais satisfa[c]tion
Du povre cueur qu'en peine tu retiens,
Ou si le veulx en ta possession,
Confesse donc mes pechez & les tiens.
| |
Q.5.32
Gedicht waarin aan twee voorbeelden van mensen die om iets verzoeken en die vervolgens met mooie woorden worden afgescheept de conclusie verbonden wordt dat daden beter zijn dan woorden. Roemer Visscher doet dat door middel van een spreekwoord waarbij de mooie woorden vergeleken worden met de eenden die de eieren leggen. Die laatste zijn namelijk beter dan woorden, waarbij niet alleen gezinspeeld wordt op woorden maar ook op woerden of mannetjeseenden (zie annotatie vs. 5-6).
| |
Annotaties
1 |
broot begeert: om brood vraagt |
3 |
presenteert: aanbiedt |
4 |
onverdient: niet verdiend |
5-6 |
De Woorden zijn goet, ... dan beter ... legghen: spreekwoordelijke uitdrukking met een woordspeling rond de meerduidige term ‘woord’. Die verwijst namelijk ook naar ‘woerd’ (mannetjeseend) (WNT 26, kol. 2071, onder de variant ‘Woorden zijn goed, maar de eenden leggen de eieren’; Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 171) |
6 |
dan: maar |
| |
| |
Correctie
Nr |
32 < 35 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.33
Gedicht over ene Jan en de gevolgen van diens twee jaar durende afwezigheid van huis. Zijn land ligt braak, maar zijn vrouw is zwanger. De oorzaak moge duidelijk zijn. Voor hulp bij het bewerken van zijn land zijn geen gegadigden beschikbaar; voor de sexuele omgang met diens echtgenote dienen zich daarentegen veel belangstellenden als helpers in de nood aan.
Het gedicht is een bewerking van een epigram dat in de zestiende eeuw en nog lang daarna toegeschreven werd aan Martialis. Hadrianus Junius voegde het in 1568, vanuit een oud en fraai Engels handschrift zoals hij in de marge aangeeft, toe als nummer 7.101 in diens Martialis-editie.Ga naar voetnoot555 Momenteel behoort dit epigram echter niet meer tot het corpus teksten van Martialis, want het werd geschreven door Hildebertus Cenomanensis of Hildebert van Lavardin (1056-1133).Ga naar voetnoot556 Deze latere aartsbisschop van Tours was dermate vertrouwd met de klassieke literatuur en bezat zoveel literair talent dat een aantal van zijn, voornamelijk in zijn jeugd geschreven, gedichten, zoals het onderhavige, zelfs als afkomstig uit de klassieke periode werd beschouwd. Gezien dit alles zal ook Roemer Visscher
gedacht hebben dat hij een tekst van Martialis onder handen had. Hij handhaafde het stramien en de pointe van het gedicht, maar ging iets minder geserreerd te werk dan de oorspronkelijke dichter. Die beperkte zich tot de essentie.Ga naar voetnoot557 Milo is van huis, in den vreemde. Daardoor liggen de akkers verlaten, hoewel zijn vrouw sinds die tijd baarde. De ik-persoon zal onthullen waarom het land van Milo onvruchtbaar is en waarom diens echtgenote zoogt. De vrouw heeft wat het land niet heeft, namelijk iets waarmee het diepgaand bewerkt wordt. Bij die uitleg wordt gespeeld met de betekenismogelijkheden van het Latijnse ‘fodere’ (‘Quo fodiatur’, vs. 4), dat naast onder meer ‘omspitten’ ook ‘neuken’ kan betekenen. Visscher verandert allereerst de voornaam in het zeer Nederlandse Jan, en wel zodanig geformuleerd dat men destijds meteen aan een bedrogen echtgenoot dacht (zie annotatie vs. 1). Anders dan zijn bron geeft Visscher aan hoe lang de echtgenoot van huis is geweest en hij voegt een retorische vraag toe om de uitleg van een en ander in te leiden. Die uitleg formuleert hij vervolgens ook wat meer expliciet. Zo vermeldt hij een groot aantal - ‘wel hondert’ (vs. 6) - helpers in de nood om de vrouw sexueel van dienste te zijn, terwijl de bron het aantal in het midden laat.
| |
Annotaties
1 |
goede Jan: als vaste woordverbinding ook in gebruik ter aanduiding van een bedrogen echtgenoot |
2 |
leyt ter Dresch: ligt braak; Wijf: vrouw; gaet groot: is zwanger |
3 |
buys: niet goed bij verstand |
4 |
zijn Acker wil bouwen: zijn akker wil bewerken (hier in letterlijke zin gebruikt, maar, gezien de context van het gedicht, zeker ook gebezigd met de figuurlijke betekenis van deze uitdrukking in gedachten, namelijk ‘geslachtsverkeer hebben met zijn vrouw’); ter noot: als de nood aan de man is |
5 |
Dan: maar; te maken met kindt: zwanger te maken |
6 |
noothulpers: helpers in nood |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 70; Lm p. 64 (2H4v)
| |
Varianten
1 |
De Br2/1 < Die Lm; Jaer Br2/1 < jaer Lm |
2 |
Zijn landt Br2/1 < Sijn lant Lm; ter Dresch, Br2/1 < dresch, Lm; zijn Wijf Br2/1 < sijn wijff Lm; groot: Br2/1 < groot. Lm |
3 |
Vraecht ghy Br2/1 < Vraechdy Lm; wel zijt ghy Br2/1 < wel, sydy Lm |
4 |
Acker Br2/1 < acker Lm |
5 |
zijn Wijf Br2/1 < sijn wijff Lm; kindt, Br2/1 < kint, Lm |
6 |
wed Br2/1 < wedd' Lm; noothulpers vindt. Br2/1 < noot-hulpers vint. Lm |
| |
Correctie
Nr |
33 < 36 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Bron
Hildebertus CenomanensisGa naar voetnoot558
De M<ilone> mercatore
Milo domi non est. peregre Milone profecto
arva vacant, uxor non minus inde parit.
cur sit ager sterilis, cur uxor lactitet edam:
quo fodiatur ager non habet: uxor habet.
| |
Q.5.34
De ik-persoon zingt de lof van het Engelse bier. Hij ziet uit naar nieuwe aanvoer om zijn lekkere dorst te kunnen blussen. Iedereen die aan geld en goed de voorkeur geeft boven zo'n kostelijk nat is volgens hem dwaas. Wat hem betreft mogen ze allemaal al hun rijkdom hebben en hun eigen dorst lessen met veschaald scharbier, bier van de minste kwaliteit, als hij zich maar mag laven aan het Engelse bier.
Het gedicht lijkt te zinspelen op de actualiteit. Engels bier was zeer in aanzien en de aanvoer van nieuwe voorraad leidde wel tot wilde pogingen om het te bemachtigen (zie annotatie vs. 1).
| |
Annotaties
1 |
soet: heerlijk; Enghels-bier: uit Engeland geïmporteerd bier van hoge kwaliteit en daarom zeer populair. De aankomst van schepen met dit bier (zie ook vs. 2) kon tot heftige taferelen leiden om die kostelijke drank maar zo snel mogelijk te bemachtigen (Hallema/Emmens, Het bier, p. 90) |
3 |
voor u: in plaats van u; schat: rijkdom |
4 |
al haer lust: al hun genoegen |
5 |
brant: hier: lust om te drinken, ‘lekkere dorst’; van: door |
6 |
garen: graag |
7 |
scharbier: de laagste kwaliteit bier, goedkoop en niet belast; gat: hier: keelgat |
| |
| |
Varianten
2 |
wederom Br2 < weder Br1 |
| |
Correctie
Nr |
34 < 37 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Q.5.35
Anekdotisch gedicht over ene Hans die met mooie Grietgen ging spelevaren en een extreem hoge huurprijs voor de boot overhad. De ik-persoon suggereert dat hij zich alsdus verzekerd heeft van de mogelijkheid om met Grietgen ondeugende dingen te doen zonder dat de buitenwacht daar weet van krijgt. De schuit zal overdekt zijn geweest of de schipper zal zijn omgekocht tot zwijgzaamheid.
Bij Martialis komt een epigram (9.4) voor met dezelfde thematiek - te veel geld betalen voor bewezen diensten in ruil voor zwijgzaamheid - maar de uitwerking is totaal verschillend. Hier gaat het om de prostituee Galla die buitenproportionele betalingen ontvangt van ene Aeschylus waarmee hij haar stilzwijgen afkoopt. Of Visscher zich door dit epigram van Martialis liet inspireren valt niet vast te stellen. Hoe dan ook, hij heeft voor een prachtige Hollandse enscenering gezorgd.
| |
Annotaties
1 |
om: voor; croon: waardevol zilveren of gouden muntstuk |
2 |
Doe: toen; groen: oevergewas (de term zinspeelt tevens op uitdrukkingen als ‘wat groens lusten’ ofwel ‘niet afkerig zijn van het minnespel’, WNT 5, kol. 819; vergelijk ook Q.5.45, vs. 9, waar ‘groen’ gebruikt wordt als metafoor voor sexuele potentie) |
3 |
Wat ging hem over: wat bezielde hem; groot loon: hoge huurprijs |
4 |
daer't: terwijl ... het; om: voor; schellingh: munt van beperkte waarde |
5 |
Dan: maar; raen: raden |
6 |
Hoe na: in hoeverre; schuytman: schipper |
| |
| |
Correctie
Nr |
35 < 38 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Q.5.36
De ik-persoon zingt, al woordspelend, de lof van zijn vriend Claes Mack die bereid is hem altijd en overal als metgezel te begeleiden. Hij vraagt zich af of hij daarom zijn vriend - met een vergrotende trap van ‘Mack’ - niet beter ‘Macker’ kan noemen (vs. 7).Ga naar voetnoot559
Het begin van het gedicht leert dat Claes Mack, louter vanwege het gezelschap, iemand zelfs op een reis naar Rome begeleidde. Of Visscher hier doelt op een reis van zichzelf is niet met zekerheid te zeggen. Concrete gegevens daarover zijn in elk geval niet voorhanden. Naar aanleiding van een passage in Dousa's lofzang op Roemer VisscherGa naar voetnoot560 is wel verondersteld dat Visscher een reis naar Italië gemaakt zou kunnen hebben.Ga naar voetnoot561 Dousa brengt daar een boek ter sprake vol met afbeeldingen van Romeinse oudheden.Ga naar voetnoot562 Dat boek nu was in het bezit van de Leidse goudsmid en antiquiteitenverzamelaar Cornelius Aquanus (Cornelis Klaasz van Aken) en belangstellenden als Dousa konden dat bij hem inzien.Ga naar voetnoot563 Door dit boek nu heeft Dousa geen enkele behoefte om zelf naar de ruïnes van Italië af te reizen (om ze daar dus met eigen ogen te kunnen aanschouwen). Dousa sluit deze passage over dat boek af door zich rechtstreeks tot Visscher te wenden: ‘Jij maakt voor mij een Ausonië [= Italië] in de Hollandse wereld. Er is geen enkele noodzaak om lange wegen te begaan, zolang Aquanus mij nabij is en voor ons gul is met wat van jou
is’.Ga naar voetnoot564 Hoewel enigszins cryptisch geformuleerd wekt Dousa hier toch de indruk dat Aquanus door toedoen van Visscher in het bezit van dat bijzondere boek is gekomen. Het blijft echter de vraag hoe Roemer Visscher dan dat boek verwierf: tijdens een verblijf in Rome of op een andere manier en elders? Verdere indicaties daaromtrent zijn, zoals gezegd, niet beschikbaar. In elk geval heeft Dousa wel woord gehouden. Hij nam nooit de moeite om de klassieke overblijfselen in Italië met eigen ogen te gaan aanschouwen.Ga naar voetnoot565
Ook de naam Claes Mack biedt geen verder houvast in verband met de hier genoemde reis naar Rome. De achternaam kwam in Amsterdam voor, zij het in Roemer Visschers tijd sporadisch.Ga naar voetnoot566 Het lijkt erop dat Visscher de naam Mack gekozen heeft om het woordenspel met ‘makker’ mogelijk te maken.
De varianten laten soms wat kleine verschillen in formulering zien. Het meest opvallend zijn ze in regel 7. Uit de redactie Lm is in Br2/1 ‘te recht’ weggelaten en ‘noemen’ is vervangen door ‘heeten’. Dit doet vermoeden dat de tekst voor de editie 1614 nogmaals is heroverwogen.
| |
Annotaties
1-2 |
Om het gheselschap: vanwege het gezelschap |
1 |
te: naar |
2 |
weer om ghecomen: teruggekomen |
3 |
wacker: bereid |
4 |
ginsen en weer: heen en weer |
6 |
somtijt: soms |
7 |
Mach: kan; heeten: noemen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 71; Lm p. 7 (2A4r)
| |
Varianten
1 |
Roomen, Br2 < Romen, Br1 Lm |
2 |
weer om ghecomen: Br2/1 < wederom ghecomen; Lm |
3 |
Vrient, Br2/1 < vrient Lm; wacker, Br2/1 < wacker Lm |
4 |
ginsen Br2/1 < gins Lm |
5 |
Den eenen Br2/1 < D'eenen Lm; op, Br2/1 < op Lm; ander Br2/1 < anderen Lm |
6 |
somtijt Br2/1 < somtijts Lm; Velt en Acker, Br2/1 < t'velt een [sic] acker, Lm |
7 |
die Br2/1 < die te recht Lm; heeten Br2/1 < noemen Lm |
| |
Correctie
Nr |
36 < 39 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.37
De dichter voert allerlei voorbeelden aan ter ondersteuning van de stelling dat iedereen binnen zijn eigen bedrijf of ambacht een dief is, namelijk door zichzelf ten koste van de klant met handige trucs teveel toe te eigenen. Alleen het drinken mag een rechtmatige bezigheid genoemd worden. Deze constatering maakt een nogal merkwaardige indruk. Immers, men drinkt of men drinkt niet, en wat heeft die bezigheid met rechtmatigheid of eerlijkheid van doen? Een interpretatie dient zich aan als we ons realiseren dat de genoemde slechte voorbeelden allemaal over een overschrijding van de gepaste maat gaan. En dat verschijnsel doet zich nu bij uitstek bij het drinken voor. De conclusie in dit gedicht zal dan ook wat sarcastisch bedoeld zijn: als men ergens de neiging heeft zich teveel toe te eigenen, dan is het wel bij het drinken. Alleen, anders dan in alle andere genoemde voorbeelden benadeelt men er alleen zichzelf mee. Zo bekeken is drinken dus wel rechtmatig te noemen.
In de laatste versregel doet zich een opmerkelijke redactionele variant voor. In Lm is deze vragend geformuleerd, terwijl Br2/1 een zeer positieve stellingname hebben. Dit duidt op een ingreep van Roemer Visschers kant voor de editie 1614.
| |
Annotaties
1 |
t'leer met de tanden trecken: rekken het leer met de tanden op |
2 |
Droochscheerders: mensen die laken in droge toestand scheren; ramen: spanramen; recken: bovenmatig uitrekken (het betrof een bekend misbuik in de lakenfabricage, WNT 12.3, kol. 1949-1950) |
3 |
Snyder: kleermaker; ooch: oog van de schaar; schalck: bedrieglijk (de hele zin verwijst naar de praktijk van kleermakers om zich gedeelten van de aan hen toevertrouwde stof toe te eigenen. Men hekelde dergelijk misbruik met uitdrukkingen als ‘Het laken door de ogen van de schaar trekken’, ‘Die kleermaker heeft grote ogen aan zijn schaar’ (WNT 10, kol. 2283) en ‘Het is door het oog van des snijders schaar getrokken; daar trekt wel meer door’ (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 145)) |
4 |
eer: eerder (de hele zin verwijst naar de voorkeur van brouwers om bij de bereiding van bier royaler met water te zijn dan met graan) |
5 |
apteeckers: winkeliers met een gevarieerd aanbod van waren, een combinatie van drogisterij, kruidenierswinkel en apotheek; Meel ... backen: bij de bereiding van suikerbroden niet alleen suiker als grondstof gebruiken maar deze vermengen met meel (suiker werd onder meer in de vorm van kegelvormige broden verhandeld, zie: WNT 3.1, kol. 1554; 16, kol. 480, 518-519) |
6 |
past wel: let er wel op |
7 |
overmaet: een vollere maat dan nodig is; rechte malloot: echte dwaas |
8 |
Somma: kortom; elck ... hanteringhe: iedereen is binnen zijn eigen bedrijf, ambacht een dief (variante formulering van het gangbare spreekwoord ‘Elk is een dief in zijn nering’, zie uitvoeriger hierover: Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 3, p. 159-160) |
9 |
Dan: maar; rechtvaerdighe: rechtmatige, eerlijke; neeringhe: manier van doen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 71; Lm p. 88-89 (2L4v-2M1r)
| |
Varianten
1 |
Schoenmakers t'leer Br2/1 < schoen-maeckers 'tleer Lm; met de Br2/1 < met Lm |
2 |
Droochscheerders t'laecken Br2/1 < drooch-scheerders 'tlaecken Lm; ramen Br2/1 < raemen Lm |
3 |
Snyder Br2/1 < snijder Lm; ooch Br2/1 < oogh Lm |
4 |
Brouwers Br2/1 < brouwers Lm |
5 |
D'apteeckers Br2/1 < D'aptekers Lm; Meel Br2/1 < meel Lm; Suycker Br2/1 < suycker Lm |
6 |
Backer Br2/1 < backer Lm; broodt,, Br2/1 < broot,, Lm |
7 |
Tapster Br2/1 < tapster Lm |
8 |
Somma, Br2/1 < Summa; Lm; Diefken zijnder hanteringhe: Br2/1 < dieffken t'zijnder hanteeringhe: Lm |
9 |
t'drincken dats een Br2/1 < het drincken is dat gheen Lm; neeringhe. Br2/1 < neeringhe? Lm |
| |
Correctie
Nr |
37 < 40 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Editie
VdL 1, p. 54-55, 149-150
| |
Q.5.38
De ik-persoon laat zijn gedachten gaan over het uitgangspunt dat God alle mensen gelijk geschapen heeft. Iedereen heeft een bepaalde eigenschap ontvangen - door Visscher in oppositionele paren opgesomd - en dat in hoge mate, ofwel ‘seer’. Alleen de ik-persoon zelf heeft van al die eigenschappen een deel ontvangen. Hij ontbeert dus het gelijkmakende element ‘seer’. Om nu te voorkomen dat hij de enige zonder ‘seer’ zou zijn, heeft God hem een zeer been gegeven.Ga naar voetnoot567
De varianten geven aanleiding tot enkele opmerkingen. Opvallend is het consequente verschil in interpunctie aan het einde van de versregels 2-6 tussen Br2 en Lm (dubbele punt) enerzijds en Br1 (puntkomma) anderzijds. In dezelfde versregels gebruikt Lm in alle gevallen het voegwoord ‘en’ om de beide zinsdelen te verbinden, terwijl dit in de redacties Br2/1 in de regels 4 en 5 ontbreekt. Mogelijk werd deze ingreep toegepast om variatie in de verder identieke zinsbouw aan te brengen. Opmerkelijk tot slot is een variant in vers 7. Daar werd ‘beclaechlick’ (Lm) vervangen door het diametraal tegenovergestelde ‘onbeclaechelijck’ (Br2/1), wat de context meer recht doet.
| |
Annotaties
2 |
Dan: maar |
3 |
bot: dom |
5 |
stout: dapper; bloot: laf |
7 |
al dit: dit alles; onbeclaechelijck lot: niet beklagenswaardige portie |
8 |
Dan ... alleen: maar opdat ik als enige niet zonder ‘zeer’ zou zijn |
9 |
Soo: daarom |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 71; Lm p. 108-109 (2O2v-3r)
| |
Varianten
1 |
God Br2/1 < Godt Lm; gheschapen Br2/1 < geschapen Lm; Menschen ghelijck, Br2/1 < menschen gelijck. Lm |
2 |
rijck: Br2 Lm < rijck; Br1 |
3 |
bot: Br2 Lm < bot; Br1 |
4 |
d'ander Br2/1 < en d'ander Lm; groot: Br2 Lm < groot; Br1 |
5 |
d'ander Br2/1 < en d'ander Lm; bloot: Br2 Lm < bloot; Br1 |
6 |
sot: Br2 Lm < sot; Br1 |
7 |
onbeclaechelijck lot: Br2/1 < beclaechlick lot. Lm |
8 |
Dan, Br2/1 < Dan Lm; soude Br2 < sou Br1, soud' Lm |
9 |
gaf Br2/1 < gaff Lm; God Br2/1 < Godt Lm |
| |
Correctie
Nr |
38 < 41 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.39
De ik-persoon spreekt zijn aanbedene aan die hij om een zoentje heeft gevraagd. Na een vluchtige zoen heeft ze zich ijlings van hem teruggetrokken, als iemand die op een giftige slang stuit. En dat was niet zijn bedoeling. Hij kan dat geen zoenen noemen, zoals uit het dialoogje met haar in de laatste versregel valt op te maken, maar slechts kwellen.
Het gedicht is een vrij getrouwe bewerking van een van de ‘kusgedichten’ van Janus Secundus, Basia 3.Ga naar voetnoot568 Visscher staat wat uitvoeriger dan Secundus stil bij de vergelijking met de slang waarvoor men verschrikt wegspringt, een citaat ontleend aan Vergilius' Aeneis (2.379-380). Aan de twee laatste versregels (Secundus vs. 5-6; Visscher vs. 6-7) heeft Visscher een eigen en originele invulling gegeven. De kwalificatie door de ik-persoon van het ontwijkende gedrag van zijn aanbedene heeft hij uitgewerkt tot een korte dialoog tussen de ik-persoon en de aanbedene, waar Secundus alleen de overwegingen van de ik-persoon weergeeft. Bovendien is die kwalificatie bij Visscher wat meer uitgesproken negatief - ‘terghen’ (vs. 7) - dan bij Secundus, die spreekt van een ‘desiderium flebile’ (vs. 6), een ‘jammerlijk verlangen’.Ga naar voetnoot569
Basia 3 werd niet alleen door Visscher in het Nederlands vertaald, maar ook door een goede bekende van hem, Janus Dousa.Ga naar voetnoot570 Hij noteerde die vertaling in zijn eigen, doorschoten exemplaar van Secundus' Opera (Utrecht 1541), waarschijnlijk tussen 1569 en 1575, of in elk geval voor 1581. Blijkens Dousa's daarbij behorende ontwerp voor een titelpagina van een Nederlandse vertaling van de Basia - die overigens toen niet het licht heeft gezien - hadden zowel hij, Jan van Hout als andere liefhebbers van de Nederduitse poëzie het Boeck der kuskens vertaald. Deze mededeling strookt niet echt met het bewaarde handschriftelijke materiaal. Van de negentien Basia werden er vijftien door Dousa vertaald en twee door Jan van Hout. In één geval is de vertaler onbekend en het laatste van de Basia bleef onvertaald.Ga naar voetnoot571 Voor die andere liefhebbers van de
Nederduitse poëzie bleef er dus maar
weinig ruimte over. Toch doet de formulering op de ontwerptitelpagina vermoeden dat meer mensen zich met de ‘kusgedichten’ hebben beziggehouden. Een van de mensen waar Secundus-promotor Dousa op doelt zou, getuige deze ‘quick’, wel eens zijn Amsterdamse vriend Roemer Visscher geweest kunnen zijn. Vanwege de naar het zich laat aanzien nauwe relatie tussen Roemer Visschers en Dousa's vertaling van Secundus' Basia 3 geef ik hier beneden bij de ‘Bronnen’ diens tekst ter vergelijking.
| |
Annotaties
1 |
badt: smeekte; mijns hertsen rosegaert: koosnaam, zoiets als ‘groot genoegen van mijn hart’ (letterlijk: ‘rozentuin van mijn hart’) |
2 |
rynen: vluchtig beroeren |
3-4 |
Terstont ... venynen: meteen wegspringend als iemand die vervuld van angst plotseling op een giftige slang stuit |
6 |
verghen: vragen om te doen |
7 |
Maer: wel; terghen: kwellen |
| |
| |
| |
Correctie
Nr |
39 < 42 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Da mihi suaviolum, dicebam, blanda puella;
Libasti labris mox mea labra tuis.
Inde, velut presso qui territus angue resultat,
Ora repente meo vellis ab ore procul.
Non hoc suaviolum dare, Lux mea, sed dare tantum
Est desiderium flebile suavioli.
| |
Secundus Basia 3 vertaald door Dousa (ter vergelijking)Ga naar voetnoot573
Om een kleijn kusken (lief) had ick u laest gebeden,
End' hebt uw lipkens ras eens op de mijn gedruckt:
Daerna flux, als de gheen die een slangh heeft getreden
Deur vreez te rugghe deijst, uw mont van mij geruckt.
Zulx is gheen kussen (ach) dat ghij mij, zonder kleeven,
Iae oft ghij liept te post, van vers de lipp' eens raickt;
Maer tot tgekus alleen meer appetijts gegeven,
End' om te zoenen u, niet dan de mont gemaickt.
| |
Q.5.40
Anekdotisch gedicht over ene Marten Slocker die voor een flinke som gelds Griet Niclaes heeft ingehuurd om een vrouw voor hem te zoeken. Haar achternaam Niclaes lijkt trouwens door deze functie te zijn ingegeven (zie annotatie vs. 1). De helft van het bedrag heeft Marten Slocker Griet op voorhand betaald, maar hij weigert haar de rest te voldoen. Griet zal dus niet in haar missie geslaagd zijn. Zelf meent ze recht op nog meer geld te hebben. Ze heeft immers alles ondernomen wat mogelijk was en daarbij zelfs nog rode wangen opgelopen. Dat laatste zal zijn uit schaamte vanwege de reacties op de door haar voorgestelde huwelijkskandidaat. Diens achternaam Slocker (slokop, sukkel) voorspelde namelijk maar weinig goeds.
| |
Annotaties
1 |
Slocker: achternaam met meerdere negatieve connotaties: veelvraat, drinkebroer, sukkel; Niclaes: achternaam die associaties oproept met Sint-Nicolaas als huwelijksbemiddelaar (door voor een bruidsschat te zorgen redde Sint-Nicolaas drie arme dochters van de prostitutie of van de slavernij); toegheseyt: beloofd |
2 |
vryen: proberen de liefdesgunst te winnen van |
3 |
Croonen: waardevolle muntstukken; tot: als |
4 |
op de hant ghetelt: vooraf uitbetaald |
6 |
Dat ... leven: dat zal ze nooit van haar leven krijgen |
7 |
niets niet bedreven: niets nagelaten |
9 |
dickmael: dikwijls; ghehaelt ... wanghen: rode wangen gekregen heeft (waarschijnlijk uit schaamte vanwege de reacties op haar voorstellen) |
| |
| |
| |
Correctie
Nr |
40 < 43 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.41
Anekdotisch gedicht over een waard die bij de pastoor, die hem ook graag lust, heeft gebiecht dat hij water bij de wijn doet. De pastoor vergeeft hem voor deze keer maar bij herhaling zal hij naar de hel moeten. Het is namelijk een grote zonde om dingen slechter te maken in plaats van beter. Deze redenering brengt de waard tot een inzicht waar hij wat mee kan. Voortaan doet hij wijn bij het water, ofwel iets beters bij iets slechters. Zo doende begaat hij geen zonde.Ga naar voetnoot574
Met deze thematiek van het herbergiersbedrog sluit het gedicht aan bij een onderwerp dat bijvoorbeeld steevast ook opdook in de kluchtboeken van destijds.Ga naar voetnoot575
| |
Annotaties
1 |
schaeck: Schaakbord (naam van de herberg. Of er in Amsterdam een etablissement met die naam was is onbekend); van herten devoot: met een devoot hart |
2 |
heete: sterke |
3 |
diet ... vel: die hem [= de wijn] graag dronk |
4 |
kint: aanspreektitel van de biechtvader tot de biechteling; is: betekent; doemelijcke: tot de verdoemenis leidende (namelijk met de hel als straf) |
5 |
reys: keer; absolveer: vergeef |
6 |
Dan soo: maar als; meer: vaker; soo vaert: dan gaat |
7 |
verquaen: verslechteren; dan: maar |
8 |
Doe: toen; verstont: begreep; rechten gront: juiste uitgangspunt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 72; Lm p. 21-22 (2C3r-v); Ep p. 114
| |
Varianten
1 |
Waert Br2/1 < waerdt Lm, waert Ep |
3 |
Teghen Br2/1 Lm < Tegen Ep; Priester Br2/1 Lm < priester Ep; diet Br2/1 Ep < die't Lm; gaern Br2/1 Lm < garen Ep; hadt Br2/1 < had Lm Ep; zijn vel, Br2/1 Ep < sijn vel: Lm |
4 |
doemelijcke doot, Br2/1 Ep < doemelicke doot; Lm |
5 |
absolveer Br2/1 Ep < absolvere Lm; zonde Br2 < sonde Br1 Lm Ep; groot, Br2/1 Ep < groot; Lm |
6 |
soo Br2/1 Lm < so Ep (2x); ghy't Br2 < ghyt Br1 Lm, ghijt Ep; inde Br2/1 Lm < inden Ep; Hel, Br2/1 < Hel; Lm, hel, Ep |
7 |
Men Br2/1 Lm < Met [sic] Ep; geen Br2/1 Ep < gheen Lm; dingh Br2/1 < ding Lm, dinck Ep; wel: Br2/1 < wel. Lm, wel, Ep |
8 |
Waert Br2/1 < waert Lm Ep; gront, Br2/1 Ep < gront; Lm |
9 |
water, Br2/1 Lm < water Ep; dat en is Br2/1 < dat is Lm Ep; gheen Br2/1 Lm < geen Ep; sond. Br2/1 < sont. Lm Ep |
| |
Correctie
Nr |
41 < 44 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Varia
Het gedicht komt in enigszins gewijzigde vorm eveneens voor in de door de jurist en dichter Aernout van Overbeke (1632-1674) aangelegde en destijds alleen als handschrift beschikbare collectie moppen en anekdoten. Van Overbekes variant in proza luidt aldus:
Seecker waert biechte onder anderen dat hij somtijts wat water onder sijn wijn goot. ‘Och’, seyde de paep, ‘soon, dat is een verdoemelijcke sonde, want men mach geen ding verslimmeren maer wel verbeeteren.’ De weert, op belofte van sulcx niet meer te doen, kreeg daerop sijne absolutie en om daerin niet meer te pecceren, soo goot hij de wijn in 't water om 't selve te verbeeteren.Ga naar voetnoot576
| |
Q.5.42
Gedicht dat verhaalt over de opeenvolgende huwelijken van ene Janneken. De eerste keer arrangeerde haar neef een huwelijk met een rijke man die blijkbaar niet in staat was om aan alle verwachtingen te voldoen. Hoewel de omschrijving nogal verhullend is, mogen we aannemen dat het hier gaat om sexuele verwachtingen. Janneken, die zelf inmiddels op leeftijd is gekomen en pogingen onderneemt om er jonger uit te zien, heeft voor haar tweede huwelijk een zeer jonge man gekozen van wie verwacht mag worden dat hij een goede echtgenoot - in sexuele zin wel te verstaan - zal zijn. Zij deed dat ditmaal niet op advies van haar neef maar van haar nicht. Met andere woorden: alleen vrouwen weten waaraan vrouwen in een huwelijk echt behoefte hebben.
Het sexuele element wordt in dit gedicht dus niet expliciet genoemd, maar Roemer Visscher zinspeelt erop door inventief van één begrip, ‘goed’, gebruik te maken (‘t'goe best ... ghedaen’, vs. 3; ‘een goet Man’, vs. 6).
Er doen zich wat kleinere redactionele varianten voor tussen Lm en Br2/1 (vs. 1,2,5,6), die mogelijk veroorzaakt zijn bij de voorbereiding van de editie 1614.
| |
Annotaties
1 |
Doe: toen |
2 |
Worde ... ghegheven uyt: werd zij door haar neef ten huwelijk gegeven |
3 |
garen: graag; t'goe best had ghedaen: datgene wat aangenaam is [binnen het huwelijk] op een uitstekende manier had gedaan (waarmee op het voltrekken van de huwelijksdaad gedoeld zal zijn) |
4 |
Dan: maar; t'haer omset: het eigen hoofdhaar verwisselt voor vals haar; verandert het vel: de huid er anders [jonger] uit laat zien |
5 |
Ael jongh ghesel: zeer jonge man |
6 |
voor een goet Man ... bestaen: wel als een goede echtgenoot kan gelden |
7 |
dan ... geraen: maar haar nicht aangeraden |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 72; Lm p. 54 (2G3v)
| |
Varianten
1 |
Doe Br2/1 < Als Lm; d'eerstemael Br2 < d'eerste mael Br1, de eerstemael Lm; Bruyt, Br2/1 < bruyt, Lm |
2 |
Worde Br2/1 < Soo worde Lm; Neef Br2/1 < neeeff [sic] Lm |
3 |
garen Br2/1 < gaern Lm; ghedaen, Br2/1 < ghedaen: Lm |
4 |
omset, Br2 < om set, Br1 Lm |
5 |
sal Br2/1 < gaet Lm; Ael jongh Br2/1 < ael ael [sic] jong Lm |
6 |
Die Br2/1 < Die (soomen seyt) Lm; Man Br2/1 < man Lm; bestaen: Br2/1 < bestaen; Lm |
7 |
Neef, Br2/1 < neef, Lm; Nift geraen. Br2/1 < nift gheraen. Lm |
| |
Correctie
Nr |
42 < 45 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Oeuvre
In de volgende ‘quick’ (Q.5.43) speelt het woord ‘Nift’ eveneens een rol, zij het in een andere betekenis.
| |
Q.5.43
Gedicht over de problemen rond de riante erfenis die de dochter en kleindochter van Trijn Knoetses ten deel is gevallen. Het beheer van die nalatenschap is namelijk in handen van hun (groot)vader, de man van Trijn Knoetses. Hij laat zich de erfenis in alle opzichten goed smaken, terwijl de werkelijke erfgenamen op een houtje moeten bijten. Trijn Knoetses heeft echter een oplossing voor deze ongehoorde situatie bedacht. Voortaan laat ze haar kleindochter eten voordat de tafel gedekt wordt. Zo krijgt ze dus toch het haar toekomende deel.
In de redactie Br1 komt in vers 1 de niet bestaande vrouwelijke voornaam Troen voor. Waarschijnlijk is deze zetfout onstaan onder invloed van de daarna volgende achternaam met ‘oe’, Knoetses. De vergissing werd gesignaleerd en voor de volgende druk (Br2) gewijzigd in Trijn.
| |
Annotaties
1 |
Knoetses: familienaam of patroniem die associaties oproept met het begrip ‘knoet’, naast een minachtende aanduiding voor Duitsers ook een term voor vlegels, lomperiken en dergelijke. Rond 1600 zijn in Amsterdam enkele begrafenissen geregistreerd onder de zeer gelijkende naam Knoetsz (http://stadsarchief.amsterdam.nl, index op Begraafregisters voor 1811); Nift: kleindochter (naast de thans gangbare betekenis van ‘nicht’ kon ‘nift/nicht’ onder meer ook ‘kleindochter’ betekenen (WNT 9, kol. 1930-1932). Gezien de context is hier voor deze betekenis gekozen) |
2 |
met Testament ... begift: per testament met vele duizenden begiftigd |
3 |
Doch: echter; beleet: bewind; gheheel ghewout: algehele zeggenschap |
5 |
noot: nodigt [...] uit; dickmaels: dikwijls |
7 |
Tot datse ... perfeckt: totdat ze [= Trijn Knoetses] de situatie volledig doorhad |
8 |
Doe: toen; eer: voordat |
| |
| |
Varianten
1 |
Trijn Br2 < Troen [sic] Br1 |
3 |
ghewout: Br2 < gewout; Br1 |
| |
Correctie
Nr |
43 < 46 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Oeuvre
In de vorige ‘quick’ (Q.5.42) speelt het woord ‘Nift’ eveneens een rol, zij het in een andere betekenis.
| |
Q.5.44
Gedicht over ene Jaep die zo verzot is op geld dat hij ‘in’ is voor alles waar dat woord zelfs maar in voorkomt. Als klap op de vuurpijl heeft hij daarom ook een ‘ghelt Wijf’ (vs. 7), een vrouw met geld, getrouwd. Jaeps voorliefde voor geld wordt hier dus op een woordspelige manier uitgewerkt.Ga naar voetnoot577
De varianten laten een paar bijzonderheden zien tussen de redacties Lm en Ep enerzijds en Br2/1 anderzijds. In Br2/1 is in alle gevallen de combinatie van een zelfstandig naamwoord met het bijvoeglijke naamwoord ‘ghelt’ los van elkaar geschreven, terwijl die woorden in Lm en Ep steeds door een koppelteken verbonden zijn (vs. 3-5, 7). Daarnaast is de volgorde van de woordgroep ‘daer boven noch’ (vs. 7) in Lm en Ep anders. Als enige redactie heeft Lm bovendien een ander begin van de versregels 2 en 6.
| |
Annotaties
2 |
bejaghen: bemachtigen; scherpt ... verstant: zijn hele verstand op scherp zet |
3 |
ghelt Vercken: varken dat men niet laat bevruchten om het vet te mesten; gheleyt op het cot: in het (varkens)hok gezet |
4 |
ghelte Hennip: mannelijke hennep; waster: groeit er |
5 |
ghelte baers: mannelijke baars, geroemd als lekkernij; mach ... tant: lust zijn voorliefde voor lekker eten |
6 |
Om dat: opdat; in zijn ghewout: tot zijn beschikking |
7 |
Soo: daarom; ghelt Wijf: vrouw met geld |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 73; Lm p. 17 (2C1r); Ep p. 113
| |
Varianten
1 |
op het Br2/1 < opt Lm Ep; ghelt soo Br2/1 Lm < gelt so Ep; versot, Br2/1 Lm < versot Ep |
2 |
dat hy om Br2 < Dat hy om Br1 Ep, Om Lm; dat te bejaghen Br2/1 Lm < te bejagen Ep; scherpt Br2/1 Ep < scherpt hy Lm; verstant, Br2/1 Lm < verstant Ep |
3 |
ghelt Vercken Br2/1 < ghelt-vercken Lm, gelt-vercken Ep; gheleyt Br2/1 Lm < geleyt Ep; het Br2/1 < sijn Lm, zijn Ep |
4 |
ghelte Hennip Br2/1 < ghelte-hennip Lm, gelte-hennip Ep; zijn Br2/1 Ep < sijn Lm |
5 |
ghelte baers Br2/1 < ghelte-baers Lm, gelte-baers Ep; zijn Br2/1 Ep < sijn Lm; tant, Br2/1 Ep < tant: Lm |
6 |
Om Br2/1 Ep < En om Lm; ghelt Br2/1 Lm < gelt Ep; zijn Br2/1 Ep < sijn Lm; ghewout, Br2/1 Lm < gewout, Ep |
7 |
Soo Br2/1 Lm < So Ep; daer boven noch Br2/1 < noch daer boven Lm Ep; ghelt Wijf Br2/1 < ghelt-wijff Lm, gelt-wijff Ep; getrout. Br2/1 Ep < ghrtrout. [sic] Lm |
| |
Correctie
Nr |
44 < 47 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Oeuvre
Eerste van twee opeenvolgende gedichten waarin iemand met de voornaam Jaep de hoofdrol speelt (Q.5.44-45)
| |
Q.5.45
Een nacht vrijen met een jong meisje is voor de oude Jaep Soet blijkbaar zo bevredigend geweest dat hij haar meteen een ring als trouwbelofte heeft aangeboden. Blijkbaar heeft ze die geaccepteerd. Het daglicht leert haar echter tot haar grote schrik en verdriet dat ze met een oude man in zee is gegaan. Uit haar woorden valt op te maken dat ze weinig fiducie heeft in zijn mannelijke vermogens. Hij stelt haar echter gerust met de overweging dat uien, ondanks hun vaalgekleurde hoofden, ook groeneGa naar voetnoot578 stelen hebben. Met andere woorden: met zijn potentie is niets mis.
| |
Annotaties
1 |
Jaep soet: vaste naamsaanduiding ter typering van iemand die aangenaam, prettig in de omgang is, gezien de context hier waarschijnlijk zelfs in specifiek fysiek-erotisch opzicht (vergelijk WNT 28, kol. 1491-1492 i.v. ‘zoet’. Een bewijsplaats voor de typerend bedoelde combinatie ‘Jaep Soet’ is te vinden in WNT 7.1, kol. 20. De naam Glycion (de vriendelijke) uit een van Erasmus' Colloquia blijkt in 1644 namelijk vertaald te zijn als ‘Een Jaap Zoet’, dus voorafgegaan door een onbepaald lidwoord, wat wijst op het typerende karakter van deze benaming. Nader onderzoek leert dat dezelfde vertaling ook reeds in 1634 voorkomt, terwijl de Nederlandse vertaling van 1624 met ‘de vriendelijcke’ aansluit bij de eigenlijke betekenis van Glycion. Deze Glycion nu is een van de vier gesprekspartners, bejaarde mannen die vroeger studiegenoten zijn geweest, uit Erasmus' colloquium ‘Γεροντολογία’, ook wel ‘Senile colloquium’ of ‘Oud-Mans praetjen’.Ga naar voetnoot579 In tegenstelling tot de anderen is Glycion fysiek erg jong gebleven - hij zit nog lekker strak in zijn vel - en hij maakt zijn studiemakkers van weleer duidelijk dat dat komt door zijn gematigde levenswijze, waarbij hij er naar streeft om altijd in aangename harmonie met zichzelf en zijn omgeving te zijn. Visschers Jaep Soet en Erasmus' Glycion delen als mannen op leeftijd dus een hoge mate van fysieke jeugdigheid, maar het sexuele aspect blijft bij Erasmus achterwege); Vryster: jong meisje (in tegenstelling tot de oude Jaep Soet) |
2 |
verre: heftig, vérgaand; door der minnen cracht: vanwege zijn heftige liefdesgevoelens |
3 |
ringh op trou: ring als onderpand van een trouwbelofte, die destijds bindend van karakter was en niet zomaar eenzijdig verbroken kon worden (Haks, Huwelijk en gezin. p. 111, 119-125; Kent, en versint, p. 104-105, 128-132) |
4 |
soo haest: zodra; maeckte wijs: duidelijk maakte |
7 |
laelijck: lelijk; aen den dorren boom verhanghen: lees: vastgebonden aan een sexueel uitgeblust iemand (de uitdrukking is ook elders in een vergelijkbare context en met dezelfde betekenis gesignaleerd, WNT 3.1, kol. 404-405) |
8 |
hoort: luister; krackelen: misbaar maken |
9 |
Ajuyns: uien; graeuwe: vale, van kleur onbestemde; Ajuyns ... stelen: deze uitspraak, een metafoor over mannelijke potentie, doet sterk denken aan een spreekwoord, maar vindplaatsen elders zijn vooralsnog onbekend |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 73; Lm p. 23 (2C4r)
| |
Varianten
1 |
soet Br2/1 < Soet Lm; Vryster Br2/1 < vrijster Lm; eender nacht, Br2/1 < een nacht Lm |
2 |
sy door Br2/1 < hy [sic] deur Lm; cracht, Br2/1 < cracht Lm |
3 |
ontfanghen, Br2/1 < ontfanghen; Lm |
4 |
den Br2/1 < als de Lm; wijs, Br2/1 < wijs Lm |
5 |
dat Br2 < Dat Br1 Lm; Lief Br2/1 < lieff Lm |
6 |
Wrongh Br2/1 < Wrong Lm |
7 |
laelijck Br2/1 < leelick Lm; aen den Br2/1 < aenden Lm; verhanghen: Br2/1 < verhanghen? Lm |
8 |
Lief, seyde hy, Br2/1 < lieff, (seyde hy) Lm; krackelen: Br2/1 < crackeelen, Lm |
9 |
Ajuyns Br2/1 < Aiuijns Lm; stelen. Br2/1 < steelen. Lm |
| |
Correctie
Nr |
45 < 48 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Oeuvre
Tweede van twee opeenvolgende gedichten waarin iemand met de voornaam Jaep de hoofdrol speelt (Q.5.44-45)
| |
Q.5.46
Ene Giccher overlegt met zijn vrienden over het schier onoplosbare probleem hoe, met behoud van zijn eigen eer, dokter Mats te bedanken voor de goede diensten die hij hem bewezen heeft. Giccher heeft namelijk zelden of nooit geld ter beschikking en bovendien zijn de prestaties van de dokter eigenlijk niet met geld te vergelden. Hij heeft immers niet alleen Giccher gezond gemaakt, maar bovendien diens echtgenote bezwangerd. Aangezien met de voornaam Giccher zeer waarschijnlijk op een impotent iemand wordt gedoeld (zie annotatie vs. 1), zouden die twee processen wel eens nauw met elkaar samen kunnen hangen. Door diens echtgenote zwanger te maken zorgt de dokter er namelijk voor dat Gicchers impotentie verleden tijd lijkt.
| |
Annotaties
1 |
Giccher: mannelijke voornaam, hier gebruikt ter aanduiding van een vermoedelijk impotent iemand. De associatie met onmannelijkheid heeft waarschijnlijk van doen met de gelijkenis van deze naam met het werkwoord ‘gichelen’ of ook ‘gicheren’ (het hedendaagse ‘giechelen’). Met zijn betekenis van ‘met een scherp, hoog, halfgesmoord keelgeluid lachen’ werd dit werkwoord vooral voor meisjes gebruikt (WNT 4, kol. 2276). De associatie van deze mansnaam met onmachtige mannelijkheid zoals bij castraten dringt zich dan ook op. Deze interpretatie wordt versterkt door de enige andere plaats waar de naam Giccher in de Brabbeling voorkomt (Q.2.32). De situatie is volstrekt identiek: ook daar wordt Gicchers echtgenote door een ander bezwangerd; pleecht raet: beraadslaagt |
2-3 |
Hoe hy ... bedrijf: ondanks de komma na vs. 2, die trouwens in de redactie Br1 ontbreekt, moeten deze twee versregels als één zin gelezen worden |
2 |
behouden zijn eere: zonder zijn eer te kort te doen; danckelijck: dankbaar |
3 |
Loonen: belonen; constich bedrijf: deskundig optreden |
4 |
dan: maar; is ... selden: is zelden in zijn bezit |
5 |
Doctors const: de vakbekwaamheid van de dokter |
6-7 |
ghemaeckt [...] met kint zijn wijf: zijn vrouw zwanger gemaakt |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 73; Lm p. 57-58 (2H1r-v)
| |
Varianten
1 |
Giccher Br2/1 < Gichert Lm; zijn Br2/1 < sijn Lm |
2 |
danckelijck Br2/1 < danckelick Lm; sal, Br2 Lm < sal Br1 |
3 |
Doctoor Br2/1 < Doctor Lm; Mats Br2/1 Lmc < Muts Lm; bedrijf, Br2/1 < bedrijff: Lm |
4 |
dan Br2 < Dan Br1, Immers Lm; ghelt of ghelts Br2/1 < gelt off gelts Lm |
5 |
ghelt Br2/1 < gelt Lm; verghelden: Br2/1 < vergelden, Lm |
6 |
lijf, Br2/1 < lijff, Lm |
7 |
wijf. Br2/1 < wijff. Lm |
| |
Correctie
Nr |
46 < 48 Br2, 49 Br1 (In Br2 komt twee keer achter elkaar het nummer 48 voor, in plaats van het correcte nummer 49 voor dit gedicht. Voor de verdere aanpassing van de nummering zie Q.5.13) |
| |
Q.5.47
Gedicht met als pointe een woordenspel met het begrip ‘aantrekken’.Ga naar voetnoot580 Het verhaalt wat ene Nelleken allemaal wel niet aantrekt om te voorkomen dat ze gekleed zou gaan als een Claris, kou zou vatten of zich met slijk zou besmeuren. Als men daar dan ook maar iets over zegt, dan trekt ze zich dat ook nog aan en de ik-persoon vraagt zich af waarom.
Gezien de overleveringsgeschiedenis dateert dit epigram in elk geval van voor 1599. Of de vermelding van een katholiek element als een Claris (vs. 2) zou duiden op een datering voor de Alteratie van 1578 in Amsterdam,Ga naar voetnoot581 blijft echter de vraag. Die specifieke term werd als redactionele variant trouwens pas voor het eerst gebruikt in de editie van 1614 zoals hierna nog nader wordt aangegeven, dus lang nadat de Alteratie had plaatsgevonden en het Amsterdamse Clarissenklooster was gesloten. Hieruit blijkt eens te meer hoe onzeker dergelijke factoren zijn om tot een datering van Roemer Visschers werk te besluiten.
Er doet zich een aantal varianten tussen de redacties voor die in elk geval wijzen op een herziening van de tekst voor de editie 1614. De belangrijkste verandering is de vervanging van de algemene en neutrale term ‘Bagijn’ (Lm Ep) door het meer specifieke ‘Claris’ (Br2/1; vs. 2), die ook consequenties heeft voor het rijm in vers 1. Met ‘Claris’ introduceerde Visscher een representante van een strenge kloosterorde waardoor de daarbij behorende kledij veel explicieter werd getypeerd. Tegelijkertijd werd de voornaam Neelken veranderd in Nelleken (vs. 1). Andere varianten tussen Br2/1 enerzijds en Lm en Ep anderzijds zijn de gewijzigde zinsbouw in vers 2 en 7, en verder de vervanging van ‘Op dat’ door ‘Om dat’ (vs. 4) en van ‘met’ door ‘en’ (vs. 5). Als enige redactie heeft Ep in vers 3 bovendien een wat andere zinsbouw.
| |
Annotaties
1 |
fris: nieuw |
2 |
wollen te gaen: ‘in wol gekleed te gaan’, maar ook: ‘in boetekleed gehuld te gaan’ (blijkens WNT 26, kol. 1847 had de uitdrukking betrekking op kloosterlingen, pelgrims en boetelingen); Claris: kloosterzuster van de strenge orde der Clarissen. Hun Amsterdamse klooster, gesticht in 1513, lag bij de Regulierspoort, in de hoek omsloten door de Heilige Weg, de Kalverstraat en het Singel (Van Eeghen, Vrouwenkloosters en Begijnhof, p. 147-156) |
3 |
costelijcke bouwen: prachtige en daardoor ook kostbare bovenrok |
4 |
Om dat: opdat |
7 |
Seytman dan een woordt: zegt men dan ook maar iets [naar aanleiding daarvan] (vergelijk de redacties Lm en Ep); ghevat: zich ter harte genomen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 73; Lm p. 25-26 (2D1r-v); Ep p. 119
| |
Varianten
Vs. 6 ontbreekt in Ep.
1 |
Nelleken Br2/1 < Neelken Lm Ep; hemdeken Br2/1 Lm < Hemdeken Ep; fris, Br2/1 < fijn, Lm Ep |
2 |
Om Br2/1 < Om datse Lm Ep; te Br2/1 < sou Lm Ep; Claris, Br2/1 < Bagijn; Lm, Bagijn, Ep |
3 |
Sy treckt aen een rock en Br2/1 Lm < Daer over een Rock met een Ep; costelijcke Br2/1 Ep < costelicke Lm; bouwen, Br2/1 Lm < Bouwen, Ep |
4 |
Om Br2/1 < Op Lm Ep; ledekens teer Br2/1 < teere ledekens Lm, Ledekens Ep; niet Br2/1 Lm < niet en Ep; vercouwen, Br2/1 Ep < vercouwen; Lm |
5 |
en Br2/1 < met Lm Ep |
6 |
door den slijck Br2/1 < deur t'slijck Lm; drooch, Br2/1 < drooch: Lm |
7 |
Seytmen dan een woordt dat heeft sy Br2/1 < En spreecktmen daer aff een woort, dat is Lm, En spreectmen daer af een woort, heeftse Ep; ghevat, Br2 Lm < ghevat Br1, gevat, Ep |
8 |
En dat Br2/1 Lm < Dat Ep; treckt sy Br2/1 < trecktse Lm Ep; aen, Br2/1 Ep < aen: Lm; dat? Br2/1 Lm < dat. Ep |
| |
Correctie
Nr |
47 < 50 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Q.5.48
Gedicht over de aanbedene van ene Pouwels, wier gunsten hij probeert te verwerven. Volgens deze Pouwels verenigt zij in zich het beste dat de zes Hollandse steden te bieden hebben. Op basis van deze informatie kan de ik-persoon wel raden om wie het gaat, zelfs als Pouwels dat zou ontkennen, namelijk om Magdaleen Jans.
Visscher varieert hier op twee eigenlijk identieke anekdoten over legendarische schilders uit de Griekse oudheid. Zeuxis (5e eeuw v. Chr.) zou bij het schilderen van de mooiste vrouw ter wereld, Helena, vijf meisjes hebben laten poseren om zo een ideale voorstelling van haar te kunnen componeren. Iets dergelijks deed Apelles (4e eeuw v. Chr.) bij het schilderen van Artemis. Uit de mooiste lichaamsdelen van vijf meisjes bouwde hij het beeld van de volmaakte vrouw op. In het onderhavige gedicht gebruikt Pouwels hetzelfde procédé om op te geven over de kwaliteiten van zijn aanbedene. In haar komt het beste van vrouwen uit de zes Hollandse steden samen.Ga naar voetnoot582
| |
Annotaties
1 |
dient te danck: dient op hoop van een gunstige reactie (van haar kant) |
2 |
heeft het uitghelesen: het beste deel bezit |
3 |
aensicht: aangezicht |
4 |
tongh: tongval; by desen: daarbij |
5 |
wesen: aard |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 74; Lm p. 50-[51] (2G1v-2r)
| |
Varianten
1 |
Pouwels seyt Br2/1 < Pauls zeyt Lm; Lief Br2/1 < lieff, Lm |
2 |
uytghelesen, Br2/1 < uytghelesen: Lm |
3 |
Delfse Br2/1 < Delfsche Lm |
4 |
Dortse Br2/1 < Dortsche Lm; en Leytse tongh Br2/1 < een Leydsche tong Lm |
5 |
Goutse Br2/1 < Goutsche Lm |
6 |
Pouwels al Br2/1 < Pauls, en Lm |
| |
Correctie
Nr |
48 < 51 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Editie
VdL 1, p. 56, 151-152
| |
Q.5.49
De ik-persoon kapittelt door middel van een woordenspel met diens naam - ‘Ruth gaerde’ (vs. 1), ‘Ruthgaert’ (vs. 7) - ene Ruthgaert vanwege zijn vaak tot droefenis leidende inspanningen om winst te maken. Dit in tegenstelling tot Ruth die aren op het veld vergaarde tot ze voldoende had om in haar elementaire levensbehoeften te voorzien. Als Ruthgaert zich ook eens op zijn werkelijke behoeften concentreerde en die als reserve voor de oude dag bijeengaarde, dan was hij Ruth. Nu is hij echter nog ‘Ruth[die]gaert’.
| |
Annotaties
1 |
Ruth: de oudtestamentische Ruth, overgrootmoeder van David, ging om voor haar schoonmoeder Naomi en zichzelf aan de kost te komen de aren lezen die de maaiers op het land van Boaz, haar latere echtgenoot, hadden achtergelaten (Ruth 2:1-23); gaerde: vergaarde; dan: maar; versaet: tevreden |
2 |
Doese ... behoefde: toen ze voldoende had om in een elementaire schamele vorm van levensonderhoud (volgens de normen van de nootdruft) te voorzien |
3 |
loopt seer naerstich om: spant u volijverig in voor; eerlijcke baet: op eerlijke wijze verkregen winst |
5 |
Waert: als het zo was; des noots rechte pit: de ware essentie van de noodzakelijke behoefte; proefde: beproefde |
6 |
voor des oude mans stut: als een steun voor de oude dag; gaert: vergaart |
7 |
Soo: dan |
| |
| |
Varianten
6 |
oude mans Br2 < oude-mans Br1 |
7 |
Ruthgaert Br2 < Rutgaert Br1 |
| |
Varianten / Correcties
Nr |
49 < 52 Br2/1 (zie Q.5.13) |
5 |
noots < noo*t*s Br2, noots Br1 (basis voor correctie) |
6 |
stut,, < stut Br2c, stuc,, Br2, stut,, Br1 |
| |
Q.5.50
Opt huwelick van W. Appelman, en Griet P.
Gedicht ter gelegenheid van het huwelijk tussen Wijbrand Appelman en Griet Proost, gesloten te Amsterdam op 25 juni 1578. De achternaam van de bruidegom en de voornaam van de bruid - de enige naamsdelen die, veelzeggend genoeg, in de titel van het gedicht voluit gegeven zijn - inspireerden Roemer Visscher tot een woordenspel, gebaseerd op het ‘appel’-aspect van beide namen. Alle appels zijn te prijzen, maar de griet (appel en bruid) het meeste, omdat de appelman (appelverkoper en bruidegom) die voor eigen consumptie houdt. De griet als appel lijkt hier trouwens iets teveel lof toegezwaaid te krijgen. Een kenner als Knoop was namelijk zeker niet onder de indruk van haar smaak.Ga naar voetnoot583
Dit gedicht naar aanleiding van een concrete gelegenheid is een van de weinige van Roemer Visscher die met enige zekerheid te dateren zijn, namelijk zomer 1578.
| |
Annotaties
Titel |
W. Appelman, en Griet P.: Wijbrand Appelman en Griet Pietersdr. Proost of Proosten. Ze trouwden op 25 juni 1578.Ga naar voetnoot584 De bruidegom (begraven op 26 augustus 1596) was koopman op de Nieuwendijk en tevens bekleedde hij publieke functies als schepen (1589), luitenant van de burgerij (1580), Nieuwezijds huiszittenmeester, belast met de zorg voor de daar zelfstandig wonende armen (1586), heemraad van de Nieuwer-Amstel (1587). De achternaam Appelman is mogelijk ingegeven door het uithangbord dat het pand van de familie sierde. Daarop was de appelboom uit het paradijs (vergelijk vs. 4) te zien.Ga naar voetnoot585 De bruid (1552-1631) overleefde haar man ruimschoots. P.C. Hooft schreef een ‘Grafschrift’ bij haar overlijden in 1631. Verder dichtte hij voor haar ook nog een ‘Advijs in Loterije’ en hij droeg een emblema aan haar op. Bovendien noemt hij haar een enkele maal in zijn brieven.Ga naar voetnoot586 |
1 |
Sint Jans Appels: soort appels, ook wel paradijsappels genoemd (vergelijk vs. 4; WNT 12.1, kol. 417-418; Knoop, Pomologia, register); Rabbauwen: grauwe renetten, een soort winterappel. De benaming ‘rabbauw’ houdt wellicht verband met het onooglijke uiterlijk van deze appel, wat hem tot de ‘schooier’ onder de appels maakte (WNT 12.3, kol. 122; als ‘Grauwe Rabau’ in: Knoop, Pomologia, p. 24); Cruyelinghen: kruideling of kruidappel, een appelsoort met meerdere varianten (WNT 8.1, kol. 386, 389; Knoop, Pomologia, p. 7-8) |
2 |
schijf Appels: platte appelsoort (WNT 14, kol. 609); Goe soeten: goezoeten, een appelsoort (WNT 5, kol. 324); Ermgaerden: soort appels (niet in WNT; Knoop, Pomologia. Petzold (Appelsoorten, p. 214) noemt de ‘Zoete Ermgaard’, een goede zoete winterappel, met 1864 als vroegste vermelding) |
3 |
Emmer Appels: waarschijnlijk appels die men per emmer verkocht, maar het zou ook een variant van ‘amberappels’ kunnen zijn (WNT 3,2-3, kol. 4103); Queen: kweeën, kweeappels, voorkomend in meerdere variëteiten (WNT 8.1, kol. 730; Knoop, Fructologia, p. 10-13); Guldelinghen: appels vernoemd naar hun goudachtige kleur, voorkomend in verschillende variëteiten (WNT 5, kol. 1245; Knoop, Pomologia, p. 25-26) |
4 |
Paradijs Appel: inheemse appel, in verschillende soorten voorkomend, ook wel sint-jansappel genoemd (vergelijk vs. 1; WNT 12.1, kol. 417-418; Knoop, Pomologia, p. 16-17, 42); wast: groeit; by: op |
5 |
Orangen: oranjeappel (gezien de context wordt hier alleen een bepaalde appelsoort bedoeld en niet de sinaasappel, zie verder: WNT 11, kol. 1439; Knoop, Pomologia, p. 29); groot van waerden: zeer waardevol |
6 |
Dan: maar; Griet: soort appel, voorkomend in meerdere variëteiten (WNT 5, kol. 698; Knoop, Pomologia, p. 19, 40-41) én de voornaam van de bruid; prijswaerdichst: het meest te prijzen; moocht ... weten: dat kunt u hieruit opmaken |
7 |
Appelman: iemand die appels verkoopt én de achternaam van de bruidegomGa naar voetnoot587; houtse: bewaart haar |
| |
| |
Varianten
3 |
Appels Br2 < Appels, Br1 |
| |
Correctie
Nr |
50 < 53 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Editie
VdL 1, p. 56-57, 152
| |
Q.5.51
Het gedicht opent met een algemene stelling over de verre rijkdom van overzee die de nodige zorgen baart. Vervolgens spreekt de dichter rechtstreeks degene toe die zich beperkt tot de middelen van bestaan die God hem heeft toebedeeld en die daarmee tevreden is. Die mag zich, anders dan die ander met zijn zorgelijke rijkdom van verre, ‘heimrijk’ ofwel thuis rijk noemen.
| |
Annotaties
1 |
perijckel: gevaar, risico |
2 |
dickmael: dikwijls; hertseer: smart |
3 |
neeringhe: middelen van bestaan; u Godt toevoecht: God u toebedeelt |
4 |
heymrijck: thuis rijk (Mogelijk hebben we hier van doen met een nieuwvorming van Visscher, bedoeld als contrast met de verre rijkdom van over zee met al zijn problemen (vs. 1-2). Het woord is opgebouwd uit het bijwoord van plaats ‘heim’ (thuis) en het achtervoegsel ‘rijk’. In elk geval geeft het WNT (dl. 6, kol. 474 i.v. ‘heim (III)’ geen andere vindplaats dan dit citaat); om ... ghenoecht: omdat u er mee tevreden bent |
| |
| |
Correctie
Nr |
51 < 54 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.52
Gedicht met voorbeelden over hoe men bekocht kan worden. In de eerste twee gevallen gaat het om miskopen, met oplopende consequenties, voor veel geld. Het laatste voorbeeld is het allerergste, hoewel juist dat niets gekost heeft. Aan een slechte vrouw die men voor niets gekregen heeft, zit men namelijk zijn hele leven vast.
| |
Annotaties
1 |
met vette veren: hier: voor veel geld (de uitdrukking zal hier niet letterlijk opgevat moeten worden, maar figuurlijk en in contrast met de mededeling ‘om niet’ in vers 5. De relatie tussen veren en geld is ook aanwezig in uitdrukkingen als ‘een veer laten’, die zeker ook in financiële zin verstaan moet worden, zie ook: WNT 18, kol. 1230-1231) |
3 |
een vette Pans: hier: een welgevulde beurs (de letterlijke lezing van ‘een vette pens’, zoals gegeven in het WNT 12.1, kol. 332, valt moeilijk te rijmen met het gegeven van de magere koe, tenzij deze ook nog een vreselijke ziekte onder de leden zou hebben. Het lijkt hier eerder, net als in vers 1, te gaan om een metafoor die moet contrasteren met ‘om niet’ in vers 5) |
5 |
Dan ... ghegheven: maar degene aan wie voor niets een slechte vrouw wordt gegeven |
6 |
aen t'vleysch: ten aanzien van wat het meest wezenlijk is, in deze situatie met de specifieke invulling van iemands levensgezel of liefdespartner (binnen deze context komen in deze formulering elementen samen als de zegswijze ‘Aent vleys ismen meest bekoft’ (WNT 21, kol. 1606) en ‘vlees’ als liefdespartner, iemand om mee te vrijen (WNT 21, kol. 1619-1620, 1622-1623)) |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 74; Lm p. 89 (2M1r)
| |
Varianten
1 |
veren Br2/1 < veeren Lm; maghere Gans, Br2/1 < mageren gans, Lm |
2 |
becocht Br2/1 < bekocht Lm; maeltijt: maer Br2/1 < maeltijt maer: Lm |
3 |
maghere Koe coopt, Br2/1 < magere koe coopt Lm; Pans, Br2/1 < pans, Lm |
4 |
becocht Br2/1 < bekocht Lm; Jaer: Br2/1 < jaer: Lm |
5 |
Wijf Br2/1 < wijff Lm; ghegheven, Br2/1 < gegeven, Lm |
6 |
aen t'vleysch becocht al Br2/1 < aen't vleys bekocht alle Lm |
| |
Correctie
Nr |
52 < 55 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.53
Vrouwen en mannen die meteen na het verlies van hun geliefde uitzien naar iemand om die te vervangen geven juist blijk van gezond verstand, ondanks het feit dat men dergelijk gedrag in het algemeen als wankelmoedig bestempelt. Immers: hun liefde is zuiver en ze veroorzaken weinig problemen. De achterliggende gedachte zal zijn dat zij hun geliefde, zolang deze bij hen is of zolang zij er in redelijkheid hun zinnen op kunnen zetten, trouw zijn. Is dat niet meer het geval, dan passen ze zich aan aan de gewijzigde omstandigheden door om te zien naar een invulling voor de ontstane lacune. Door aldus te handelen veroorzaken ze weinig problemen. Enerzijds omdat ze hun lief trouw zijn zolang ze er is, anderzijds omdat ze zich niet in verdriet verliezen als ze er niet meer is maar in plaats daarvan naar een nieuwe partner uitzien.
Met uitzondering van vers 2 doen zich in het hele gedicht kleine redactionele veranderingen voor, zoals de aanpassing van de rijmwoorden in vers 5-6, tussen Br2/1 enerzijds en Lm en Ep anderzijds. Ze duiden op een heroverweging van de tekst voor de editie 1614.
| |
Annotaties
1 |
op: aan |
2 |
Dan ... bracht: dan toen ze de eerste naar de kerk bracht [om hem te begraven] |
3 |
Vryer die ... Lief verliest: aanbidder die op de bruiloft waar hij zijn uitverkorene verliest (aan de man die wel met haar mag trouwen) |
5 |
met reden begaeft: met gezond verstand begiftigd; al ... wanckelbaricheyt: ook al beschouwt men het als wankelmoedigheid, onstandvastigheid van geest |
6 |
reyne: zuivere; setten cleyne swaricheyt: veroorzaken weinig problemen |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 75; Lm p. 46 (2F3v); Ep p. 115
Het gedicht werd tevens opgenomen in de liederenbundel Den nieuwen lust-hof, voor het eerst in 1602 uitgegeven te Amsterdam door Hans Mathysz.Ga naar voetnoot588 Er doen zich wat varianten in spelling en enkele kleinere redactionele verschillen voor, die nauwer aansluiten bij de redacties Ep en Lm dan bij de door Visscher geautoriseerde versie van 1614. De samensteller van deze bundel zal de vroegste redactie van dit gedicht, in Ep, onder ogen hebben gehad. Een jaar later, in 1603, nam A. Croche dit gedicht eveneens op in de door hem samengestelde verzamelbundel s'Gheests lust-hof, te Utrecht verschenen.Ga naar voetnoot589 Naast ook hier wat spellingvarianten en een enkel kleiner verschil in redactie doet zich in de tweede versregel een opmerkelijke redactionele variant voor. Waar alle andere redacties het aan de lezer zelf overlaten om te bepalen waarom die vrouw haar eerste man naar de kerk bracht, meldt deze versie expliciet dat ze hem ging begraven: ‘Dan doen sy den eersten te begraven brochte’.
| |
Varianten
1 |
Vrouwe Br2/1 < vrouw Lm, Vrouw Ep; op Br2/1 < op een Lm Ep; Man Br2/1 Ep < man Lm |
2 |
doese Br2/1 < doense Lm Ep; Kercken Br2/1 Ep < kercken Lm |
3 |
Vryer Br2/1 Ep < Vrijer Lm; die inde Br2/1 < in een Lm Ep; Lief verliest, Br2/1 Ep < lieff verliest Lm |
4 |
alderliefste Br2/1 < liefste Lm, Liefste Ep |
5 |
begaeft, Br2/1 Lm < begaeft Ep; wanckelbaricheyt: Br2/1 < wanckelbaerheyt, Lm Ep |
6 |
draghen Br2/1 < dragen Lm Ep; liefde, Br2/1 < lieffd', Lm, Liefd', Ep; swaricheyt. Br2/1 < swaerheyt. Lm Ep |
| |
Correctie
Nr |
53 < 56 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.54
Gedicht waarin zelfs de beeldenstorm Roemer Visscher heeft kunnen inspireren tot een woordenspel, en wel met ‘beeld’. Beelden van welke makelij dan ook worden in de geuzenkerken vernietigd. Daarom mag zijn lief niet in de kerk komen. Met andere woorden: de ik-persoon vindt haar een ‘beeld’ van een meisje en hij wil vermijden dat men zich ook aan haar zou vergrijpen.
Het gedicht is in de tegenwoordige tijd gesteld en wekt daardoor de indruk dat de beeldenstorm op dat moment gaande is. De gekozen formulering doet vermoeden dat de beeldenstorm op het moment van schrijven in elk geval een gebeurtenis was die nog vers in het geheugen lag. Het gedicht zal daarom in 1566 of niet lang daarna ontstaan zijn.Ga naar voetnoot590
| |
Annotaties
2 |
gehouwen: gehouden; verburgen secreten: moeilijk te vinden geheime bergplaatsen |
3 |
ghesneden: uit hout gesneden |
5 |
aen tween: in tweeën |
6 |
Geuse Kercken: door de geuzen ingenomen kerken |
7 |
derf: mag |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 75; Lm p. 7 (2A4r); Ep p. 110-111
| |
Varianten
1 |
Beelden Br2/1 < beelden Lm Ep; ghemaeckt Br2/1 Lm < gemaeckt Ep; Silver Br2/1 Ep < silver Lm; of Br2/1 < off Lm Ep; Gout, Br2/1 < gout Lm, Gout; Ep |
2 |
ghevanghen Br2/1 Lm < gevangen Ep; gehouwen Br2/1 Ep < ghehouwen Lm; in Br2/1 Lm < en [sic] Ep; verburgen Br2/1 < verborghen Lm, verborgen Ep; secreten, Br2/1 Ep < secreten; Lm |
3 |
Beelden Br2/1 < beelden Lm Ep; ghesneden Br2/1 Lm < gesneden Ep; of Br2/1 < off Lm Ep; gheschildert Br2/1 Lm < geschildert Ep; hout, Br2/1 Ep < hout Lm |
4 |
al Br2/1 Ep < all Lm; ghesmeten, Br2/1 < ghesmeten; Lm, gesmeten, Ep |
5 |
gheborduerde Br2/1 < geborduyrde Lm Ep; ghereten, Br2/1 < ghereten Lm, gereten, Ep |
6 |
Kercken Br2/1 < kercken, Lm, kercken Ep; schroomen: Br2/1 < schromen: Lm, schromen, Ep |
7 |
Daerom Br2/1 < Daer om Lm Ep; derf Br2/1 Ep < derff Lm; Lief Br2/1 < Lieff Lm, lieff Ep; Kerck Br2/1 < kerck Lm Ep |
| |
Correctie
Nr |
54 < 57 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Editie
VdL 1, p. 57, 152-153
| |
Q.5.55
Gedicht over ene Elsken en het verval van haar lichamelijke schoonheid in relatie tot haar liefdeleven en de financiële aspecten daarvan. Jong en mooi deelde ze voor niets het bed met mannen, in de waan dat ze altijd mooi zou blijven. Ouder en minder mooi geworden verhuurt ze haar lichaam voor geld, en
wel om zelf betaalde liefde te kunnen inhuren op het moment dat de ouderdom haar helemaal onaantrekkelijk heeft gemaakt.
| |
Annotaties
1 |
Doe: toen |
2 |
Sliepse om niet by: deelde ze voor niets met mannen het bed |
3 |
bloeysel: bloei |
4 |
Dan: maar |
5 |
verharen: verdwijnen |
7 |
herbouwen ... mueren: lees: iets groots buiten zichzelf te financieren (de Atheense muren waren een omvangrijk systeem van vestingmuren die over een afstand van zo'n zeven kilometer de stad Athene met de haven van Piraeus verbonden. Ze werden in 404 v. Chr. na de capitulatie van Athene in de Peloponnesische Oorlog geslecht door de Spartanen en in 394 v. Chr. weer opgebouwd) |
8 |
verrompelt: vol rimpels, lelijk |
9 |
om hueren: om te huren |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 75; Lm p. 74 (2K1v)
| |
Varianten
1 |
Doe Br2/1 < Als Lm; Elsken Br2 Lm < Els ken [sic] Br1; jongh was, Br2/1 < jonck was Lm |
2 |
by, meenighen Br2/1 < by meenich Lm |
3 |
sou dueren, Br2/1 < soud duyren: Lm |
4 |
Jaren, Br2/1 < jaeren Lm |
5 |
natuerlijcke Br2/1 < natuyrlicke Lm; verharen, Br2/1 < verhaeren, Lm |
6 |
schandelijck Br2/1 < schandelick Lm; verhueren, Br2/1 < verhuyren, Lm |
7 |
d'Atheense mueren: Br2/1 < de Athenische muyren; Lm |
8 |
verrompelt en versuert, Br2/1 < verrompelt, ende versuyrt, Lm |
9 |
gheldt sou Br2/1 < gelt soud' Lm; hueren Br2/1 < huyren Lm; verhuert. Br2/1 < verhuyrt. Lm |
| |
Correctie
Nr |
55 < 58 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
Q.5.56
Gedicht over de goede omgang met het verschijnsel tijd en met de tijdsomstandigheden. Na enkele algemene opmerkingen verschuift het perspectief naar de ik-persoon die zich uitlaat over zijn eigen opstelling in dezen. Men moet de tijd nu eenmaal verdragen zoals die zich aan je voordoet. Daarbij kan men hopen op betere tijden. Wensen koesteren daarentegen is onjuist, want wie dat doet kan niet goed tevreden zijn. De ik-persoon doet dat dan ook niet. Hij ziet het heden aan, zich realiserend dat hij het verleden niet terug kan halen en in afwachting van wat de toekomst in petto heeft. En ondertussen maakt hij plezier. Kortom: het is dus aan te bevelen om de actuele situatie waarin men verkeert met realiteitszin te accepteren zoals die is en om juist met plezier door het leven te gaan in plaats van zich onnodig druk te maken.
Roemer Visscher moet het nodige belang hebben gehecht aan deze elementaire stoïsche levensles, want hij heeft het gedicht nog een tweede keer in de Brabbeling opgenomen en wel op een bijzondere plaats, namelijk als laatste gedicht van de sectie ‘Rommelsoo’ (Ro.2.42).Ga naar voetnoot591
| |
Annotaties
1 |
Soo: hoe [...] ook; gheleden zijn: verduurd worden |
3 |
Die wenscht: degene die iets te wensen heeft; wel: goed |
4 |
Dies: daarom; van dien: daarvan (verwijst naar ‘iets te wensen hebben’ uit het voorafgaande vers) |
5 |
slaen gae: gadeslaan |
6 |
weder locken: verlokken om terug te komen |
7 |
Wachtende: in afwachting van; nae: hierna |
8 |
hier en tusschen: ondertussen; boerten: schertsen; jocken: grappen maken |
| |
Overlevering
Br2/1 p. 75; idem p. 125 (Ro.2.42)
| |
Varianten
2 |
dat het Br2 < datttet Br1 |
| |
Correctie
Nr |
56 < 59 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Oeuvre
Het gedicht is eveneens opgenomen in de sectie ‘Rommelsoo’ (2.42).Ga naar voetnoot592 Beide versies zijn zeer nauw verwant.Ga naar voetnoot593
| |
Q.5.57
Woordspelig gedicht over ene Hans Vonck die met recht een hopman genoemd mag worden, echter niet in de betekenis waaraan men bij dat woord in eerste instantie denkt, die van militair bevelhebber. Noch bij de bewaking van de stad, noch bij een eventuele strijd daarbuiten zou hij als aanvoerder optreden. Als het er echter op aan komt om de hop, ofwel het bier, tot zijn recht te laten komen, dan mag hij met zekerheid een hopman genoemd worden. Naast dit woordenspel met ‘hopman’ blijkt ook de persoonsnaam Hans Vonck als woordenspel bedoeld te zijn, en wel in onderlinge wisselwerking met en ter versterking van het hier meerduidige begrip ‘hopman’ (zie annotatie vs. 1).Ga naar voetnoot594
De redactie Lm kent één redactionele variant ten opzichte van de andere versies. In vers 6 is daar sprake van ‘vlacke velden’ in plaats van ‘d'opene velden’.
| |
Annotaties
1 |
Hans vonck: betekenisvolle persoonsnaam die associaties oproept met de twee elementen van het woordenspel met ‘hopman’ in dit gedicht. De voornaam Hans werd vaak in meer algemene zin gebruikt om personen of groepen van personen mee aan te duiden (WNT 5, kol. 2110-2114). Het naamsdeel Vonk doet zowel denken aan het militaire bedrijf vanwege in de zeventiende eeuw gangbare uitdrukkingen als ‘vonk geven’ (vuur geven, schieten) en ‘vonk krijgen’ (beschoten worden) (WNT 22.1, kol. 1121) als aan drinkebroers, met het brandende gevoel van buitensporige dorst in hun keel (WNT 22.1, kol. 1125); mach ... bestaen: kan wel doorgaan voor een hopman (eigenlijk een bevelhebber van een afdeling (vendel of compagnie) krijgsvolk of schutters) |
2 |
knechten: soldaten |
3 |
Ridder stuck: dappere daad, ridders eigen; grijpen aen: aangaan |
4 |
legher: legerplaats; verlacken: overvallen |
5 |
voor de vuyst: in een open, eerlijk gevecht; met loutere cracht: puur op kracht |
6 |
op d'opene velden: in het open veld |
7 |
Dan: maar; Hop: essentieel ingrediënt bij de bierbereiding; te doen ghelden: naar waarde te doen schatten |
| |
Overlevering
Br2 p. 32 [= 76]; Br1 p. 76; Lm p. 15-16 (2B4r-v); Ep p. 112
| |
Varianten
1 |
vonck Br2 Ep < Vonck Br1 Lm; Hopman Br2/1 < hopman Lm Ep |
3 |
Ridder stuck Br2/1 < Ridder-stuck Lm, ridder stuck Ep; grijpen Br2 Lm Ep < grypen Br1 |
4 |
legher Br2/1 Lm < leger Ep; nacht, Br2 Lm Ep < nacht; Br1 |
5 |
cracht, Br2/1 < cracht Lm, kracht, Ep |
6 |
d'opene Br2/1 Ep < vlacke Lm; velden: Br2/1 Lm < velden, Ep |
7 |
Hopman Br2/1 < hopman Lm, hopman, Ep; Hop Br2/1 < hop Lm Ep; ghelden. Br2/1 < gelden. Lm Ep |
| |
Correctie
Nr |
57 < 60 Br2/1 (zie Q.5.13) |
| |
| |
Q.5.58
Ene Jan wordt aangesproken vanwege het feit dat hij, net als zwijnen of schapen in een kudde, met de massa een leider volgt, ook als deze slecht te noemen is. Heeft hij dan nog aanleiding om boos te worden, als de ik-persoon hem een kuddedier noemt?
Dit epigram dient als afsluiting van het vijfde schok van de ‘quicken’. Daarmee krijgt deze aansporing om vooral op het eigen kritische oordeel af te gaan en niet klakkeloos dat van de massa te volgen extra nadruk. Binnen het gedicht zelf wordt extra aandacht voor de essentie van de boodschap gevraagd door het speelse dubbelrijm in vers 6-7.
| |
Annotaties
1 |
borstelighe: met borstels (stijve haren) begroeide |
2 |
van: door; deur dick deur din: door dik en dun |
3 |
ruych bewolde: wol dragende; mynen: schapen van een bepaalde soort |
4 |
sachtsinnich: gedwee; haers Herders sin: de weg van hun herder |
5 |
meer noch min: min of meer (?) |
6 |
Al: ook al; schudde: schurk |
7 |
Cuddeman: kuddedier (eigenlijk: ‘een man die onderdeel is van een kudde’Ga naar voetnoot595) |
| |
Overlevering
Br2 p. 32 [= 76]; Br1 p. 76
| |
| |
Correcties
Nr |
58 < 61 Br2/1 (zie Q.5.13) |
6 |
schudde,, Jan < schudde,,Jan Br2; schudde,, Jan Br1 (de aaneenschrijving ‘schuddeJan’ levert een niet bestaande samenstelling op. Naar analogie van Br1 zijn beide woorddelen door een spatie gescheiden, waardoor een betekenisvol geheel ontstaat) |
|
-
voetnoot502
- Jorissen (‘Roemer Visscher en zijn gezin’, p. 319) wijst naar aanleiding van dit epigram nog op een soortgelijke verdediging van ‘gedurfd’ werk door Jacob Cats.
-
voetnoot503
- Voor Breuker (It wurk fan Gysbert Japix, dl. 2, p. 293) is deze bijzondere positie in het voorwerk aanleiding tot de voorzichtige veronderstelling dat er ook hier van mogelijke invloed van Roemer Visscher op Japicx sprake zou kunnen zijn net als in het geval van een ander gedicht uit het voorwerk bij Japicx' Friesche rymlerye (1668) waarin invloed van Visscher zeker aanwijsbaaar is. De enige overeenkomst tussen beide hier bedoelde gedichten is de notie ‘venijn’. Verder is de strekking echter geheel anders, zoals ook Breuker toegeeft. Eventuele invloed van Visscher is in dit geval dan ook te vergezocht.
-
voetnoot504
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot505
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot507
- Zie verder de inleiding bij schok 2 van de ‘Rommelsoo’.
-
voetnoot508
- Naar aanleiding van Ro.2.16 heeft Van der Laan in zeer algemene termen een relatie met een van de Dicta Catonis gesuggereerd. Uiteindelijk blijken er toch geen gronden aanwezig om deze veronderstelling te handhaven. Zie verder aldaar.
-
voetnoot509
- Het WNT (dl. 8.1, kol. 421) geeft in elk geval één vindplaats waar deze uitdrukking in overeenkomstige zin gebruikt wordt, bij Visschers iets oudere tijdgenoot Cornelis van Ghistele. Als spreekwoordelijke uitdrukking kon de frase verder nog niet elders getraceerd worden.
-
voetnoot511
- Voor de afstand tussen de Haagse bevolking en de kringen rond het Binnenhof, zie onder meer: Van Gelder, 's-Gravenhage in zeven eeuwen, p. 81-82; Stal, ‘Een plaets so magnifycq’, p. 47-50. Stal (Den Haag in kaart gebracht) geeft een gedetailleerd overzicht van de fysieke ontwikkeling van Den Haag en het Binnenhof. Op verschillende kaarten is de geïsoleerde ligging van het Binnenhof goed waarneembaar, zoals op die van Jacob van Deventer (rond 1560, p. 6).
-
voetnoot512
- Zie ook: Twe-spraack (Ed. Dibbets), p. 439.
-
voetnoot513
- Als uiting van uiteenlopende opvattingen bij Visscher en Spiegel aangaande gekunstelde dichtvormen ook gesignaleerd door: Buisman Jr., ‘Marot en Spiegel’, p. 100.
-
voetnoot514
- De Twe-spraack verscheen als een collectieve uitgave van De Eglentier, waarbij Spiegel naar alle waarschijnlijkheid als een soort eindredacteur een bepalend aandeel in de totstandkoming heeft gehad, zie: Peeters, ‘Auteurschap [...] “Twe-spraack” (1584)’; Twe-spraack (Ed. Dibbets), p. 23-26 (met een samenvatting van de gevoerde discussie).
-
voetnoot515
-
Twe-spraack (Ed. Dibbets), p. 204-205, zie ook p. 435-437, 439.
-
voetnoot516
- Begin achttiende eeuw, in 1723, nam Vlaming beide versies op in zijn inleiding bij de door hem bezorgde uitgave van Spiegels werk (Spieghel, Hertspieghel, fol. ***4v).
-
voetnoot518
- Martialis, Epigrammaton libri XII, p. 338. Van der Laan (dl. 1, p. XXXIV, 144) verwijst ook nog naar Martialis 12.103 als bron. De toeschrijving aan Hildebertus Cenomanensis is te vinden in: Veenman, ‘Martialis en het “Bataafse oor”’, p. 34.
-
voetnoot519
- Geciteerd naar: Hildebertus Cenomannensis, Carmina minora, p. 3, nr. 9.
-
voetnoot520
- Soortgelijke noties over sexuele initiatie in Q.3.11 en Q.7.13.
-
voetnoot521
- Geciteerd naar: Dousa, Epigrammatum lib. II (Ed. Heesakkers), p. 28.
-
voetnoot522
- Scheltema, Anna en Maria Tesselschade, p. 85-86 (verwijzend naar nr. 3.16); Japicx, Wurken, dl. 1, p. 37, dl. 2, p. 36-37; Japix, Gysbert Japix. Een keuze uit zijn werk, p. 109, 252-253 (alwaar een verwijzing naar Q.5.16 in T'Loff vande mutse uit 1612. De genoemde nummering is echter die uit de Brabbeling).
-
voetnoot523
- Eerdere bronvermeldingen in: Lm, p. [9] (§5r) (alleen naar Martialis, en wel nr. 1.65); VdL 1. p. XXXIV, 144.
-
voetnoot524
- Eerdere bronvermeldingen in: Lm, p. [8] (§4v) (alleen Martialis); Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 351, n. 2 (alleen Martialis); VdL 1, p. XXXIV, 145.
-
voetnoot525
- Vindplaats en citaat in: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1148-1149.
-
voetnoot526
- Voor de Franse voornaam, waarbij het dubbele gebruik bedoeld is om de symboliek ervan te intensiveren, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1148; Koopmans/Verhuyck, Een kijk op anekdotencollecties, p. 276-277. Voor het Nederlandse ‘Jan’ met de connotatie ‘sul’, zie: WNT 7.1, kol. 191.
-
voetnoot527
- Eerdere bronvermelding in: VdL 1, p. XXXVI, 145.
-
voetnoot528
- Over de specifieke aanleiding tot deze gedichten, Épigrammes 1.26-27, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1002-1003.
-
voetnoot529
- ‘Zonder Ceres en Bacchus heeft Venus het koud’. Liber was een andere benaming voor zowel Bacchus als Dionysus.
-
voetnoot530
- De traditionele nummering van Erasmus' Adagia bestaat uit drie onderscheiden cijferreeksen. Vrij recent is daarnaast ook een gewone doorlopend getelde nummering in gebruik genomen, waarbij van de eerste twee getallen een cijfer wordt afgetrokken en het eindcijfer gelijk blijft. Dat resulteert in het nieuwe nummer 1297 voor adagium 2.3.97. Omdat in alle edities van de volledige werken van Erasmus de traditionele nummering te vinden is, beperk ik me vanwege de overzichtelijkheid daartoe. De lopende, zogenoemde ‘Amsterdamse’ editie van de Opera omnia hanteert zowel de traditionele als de nieuwe nummering.
-
voetnoot531
- Erasmus, Opera omnia, dl. 2.3, p. 312-315. Zie voor een Nederlandse vertaling: Erasmus, Spreekwoorden. Adagia, p. 302-303. Erasmus
geeft net als Marot en Visscher de variant van het spreekwoord met Bacchus als god van de wijn in plaats van Liber.
-
voetnoot532
- In de beeldende kunst was het Hendrick Goltzius (1558-1617) die voor een echte introductie van het thema in de Nederlanden zorgde. Sedert 1588 verbeeldde hij wat wel zijn favoriete onderwerp genoemd mag worden in een rijke variatie aan voorstellingen en gebruikte materialen en technieken. Zie: Leeflang/Luijten, Hendrick Goltzius, nr. 78, 83, 87, 99, 100, met nadere informatie over het thema en Goltzius' rol in de verbeelding ervan op p. 203-204, 241-242, 275-277.
-
voetnoot533
- Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 3, p. 269.
-
voetnoot534
- Eerdere bronvermelding in: Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 351, n. 2.
-
voetnoot535
- Kalff (Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 352) oordeelt negatief over Visschers vertaling. Hij vindt de Nederlandse dichter ‘wanhopig duidelijk’, terwijl de Latijnse zijn lezers te denken overlaat. Volgens Kalff heeft Visscher het oorspronkelijke gedicht verwaterd, de fijnheid ervan verminderd.
-
voetnoot536
- Pas in de achttiende-eeuwse spreekwoordenverzameling van Tuinman staan verwante formuleringen: ‘De vogel is ontvlogen en heeft het ledige nest gelaten’ (WNT 22.1, kol. 487); ‘Hij vindt het nest ledig’ (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 2, p. 121).
-
voetnoot537
- Eerdere bronvermelding in: Foncke, ‘Over Roemer Visscher en zijn “tuyters”’, p. 179-180.
-
voetnoot538
- Fonckes kwalificatie van de navolging als ‘woordelijk weergegeven’ (‘Over Roemer Visscher en zijn “tuyters”’, p. 179) en ‘deunt [...] zijn model na’ (idem p. 180) doet geen recht aan Visschers inventiviteit. Alleen vers 9 noemt hij als originele bijdrage van Visscher.
-
voetnoot539
- Foncke, ‘Over Roemer Visscher en zijn “tuyters”’, p. 180.
-
voetnoot540
- Het WNT (3.2-3, kol. 2728) geeft vindplaatsen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw (Bredero, De Brune) voor ‘het doen’ in de betekenis van ‘geslachtsverkeer hebben’. Uit het variantenapparaat valt op te maken dat ‘het’ in de redacties Br2/1 een bewuste vervanging is voor het eerder gebruikte ‘haer’. Mogelijk moest die wijziging dienen om het woordspelige karakter van de frase ‘doen het/haer best’ te versterken. Bovendien zou de vergelijking met de moeder in deze versregel ook op een associatief verband met sexuele omgang kunnen wijzen. Zo wordt dit fenomeen in Cornelis Everaerts spel Aerm inde buerse omschreven als: ‘leeren hu spelen sulc een toerken [= u zo'n kunstje leren verrrichten] [...] // ghelyc hu vaerken hu moerken [= uw vadertje uw moedertje] dede’ (Everaert, De spelen (Ed. Hüsken), dl. 2, p. 586, vs. 332-333).
-
voetnoot541
- Ten behoeve van de vergelijking citeer ik het volledige sonnet.
-
voetnoot542
- Hoewel deze interpretatie stoelt op een citaat uit 1873 en betrekking heeft op oude gewoonten in de omgeving van Antwerpen, is de combinatie van de specifieke terminologie (‘zouten’), de specifieke dag (de dinsdag voor Aswoensdag) en de strekking van het gedicht (al dan niet bemind worden) van dien aard dat Roemer Visscher hier wel op dat speciale vastenavondgebruik moet doelen. Voor de duidelijkheid geef ik het desbetreffende citaat compleet: ‘Te Contich en in andere dorpen rond Antwerpen heeft een jonkman, die om een meisje vrijdt, het recht haar op dingsdag van Vastenavond te bezoeken, wat men noemt: zijn lief in het zout leggen. Met [...] Halfvasten bezoekt hij haar weder, en dan heet het: zijn lief in het zout omleggen. Zijn derde bezoek is vastgesteld op Paaschdag, en dan zegt men, dat hij zijn lief uit het zout haalt, d.i. alles met haar bespreekt voor het aanstaande huwelijk’. Het WNT geeft dit citaat bij het lemma ‘zout’ (dl. 28, kol. 2418); bij het lemma ‘zouten’ ontbreekt de hier gegeven, zeer specifieke betekenis.
-
voetnoot543
- Het WNT (12.1, kol. 982) wijst naar aanleiding van dit citaat op het figuurlijk gebruik van deze frase zonder deze nader te duiden. Hoewel de zegswijze aan een spreekwoordelijke uitdrukking doet denken, kon ze nog niet als zodanig getraceerd worden.
-
voetnoot544
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot545
- De dracht van religieuzen is nog relatief weinig onderzocht. Contacten met de heer Staal van het Museum Het Catharijneconvent te Utrecht en met de heer Van Liebergen van het Museum voor Religieuze Kunst te Uden (juli 2003) bevestigden het vermoeden dat bij de aan hun religieuze geloften gebonden nonnen het hoofdhaar werd afgeschoren in tegenstelling tot de begijnen, die niet door geloften gebonden waren.
-
voetnoot546
- Van der Laan (dl. 1, p. 147) suggereert dat ‘haar’ in vs. 11 zou zinspelen op het spinnen van de begijnen. Daartoe doet hij een beroep op een versregel in Q.2.5 (vs. 4), waarin zonder nadere invulling sprake is van spinnen in de Kalverstraat en waarbij Van der Laan onder andere aan de spinnerij van de Begijnen daar in de buurt dacht. Voor die bewuste passage lijkt echter het Clarissenklooster meer in aanmerking te komen (zie aldaar). Verder verwijst Van der Laan naar het spreekwoord ‘Alle ding zal blijven, als 't was: 't Bagijntje moet spinnen vlas, En de pater drinken uit het groote glas’ (Harrebomée, Spreekwoordenboek, dl. 1, p. 27). Van der Laans suggestie lijkt echter nogal gezocht, te meer omdat ‘haar’ in de betekenis van materie om te spinnen eigenlijk niet voorkomt. Alleen de betekenis van ‘beestenhaar bestemd om er weefsels en
dergelijke van te maken’ sluit daar enigszins bij aan, maar de bewijsplaatsen daarvoor zijn van latere datum (WNT 5, kol. 1416). De eerst opkomende gedachte bij dit woordenspel, ‘hoofdhaar’, lijkt daarom toch het meest voor de hand liggend.
-
voetnoot547
- Eerdere bronvermelding in: Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 351, n. 2; VdL 1, p. XXXIV, 147. Bovendien geeft Visscher zelf naar aanleiding van dit epigram al een algemene verwijzing naar Martialis in ‘sinnepop’ 2.27.
-
voetnoot548
- Ook gesignaleerd door Van der Laan (dl. 1, p. 148).
-
voetnoot549
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot550
- Met dank aan de heer A. Warffemius van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (Zeist) voor deze suggestie.
-
voetnoot552
- Vanwege dit roomse element dateert Van der Laan (dl. 1, p. XVt) het gedicht voor 1578, de Amsterdamse Alteratie. Daarbij verwijst hij naar Sterck die zich echter niet over dit specifieke gedicht uitlaat. Aangezien Visscher dat roomse aspect ontleent aan zijn bron en omdat de Alteratie geen einde maakte aan de katholieke manier van denken en doen, valt er over de datering ook in het onderhavige geval weinig concreets te zeggen.
-
voetnoot553
- Eerdere bronvermelding in: Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 349, n. 1; VdL 1, p. XXXVI, 148; Thronus Cupidinis, p. [28]-[29], ‘Inhoud’ sub K8b en L1a. Over de toeschrijving van dit epigram aan Marot schijnt enige discussie te zijn geweest, maar Defaux aarzelt niet om het in zijn editie op te nemen, zie: Marot, Oeuvres poétiques, dl. 2, p. 1112.
-
voetnoot554
- Deze derde druk werd door De la Fontaine Verwey in facsimile heruitgegeven, met het gedicht van Visscher op fol. L1r en de tekst van Marot op fol. K8v. Beide gedichten dragen daar het opschrift ‘Epigramme’. Voor de drukgeschiedenis zie de inleiding bij Thronus Cupidinis, p. [23], [25]-[32].
-
voetnoot555
- Martialis, Epigrammaton libri XII, p. 193. Eerdere bronvermelding in: Kalff, Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 351, n. 2 (verwijst naar 7.102); VdL 1, p. XXXIV, 149. Van der Laan gebruikte de uitgave 1595 van Junius' Martialis-editie (zie aldaar p. 173).
-
voetnoot556
- Voor deze toeschrijving zie: Veenman, ‘Martialis en het “Bataafse oor”’, p. 34.
-
voetnoot557
- Kalff (Geschiedenis Nederlandsche letterkunde [...] 16de eeuw, dl. 2, p. 352) spreekt naar aanleiding van Visschers vertaling in vergelijking met de brontekst van een gemis aan fijnheid die te raden laat.
-
voetnoot558
- Geciteerd naar: Hildebertus Cenomannensis, Carmina minora, p. 3, nr. 7.
-
voetnoot559
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot562
- Dousa, Elegiarum lib. II, p. 38-39. Een groot gedeelte van Dousa's ‘Elegia ad Romulum Piscarium’ alsmede de vertaling ervan is te vinden in: Heesakkers/Reinders, Genoeglijk bovenal, p. 57-64. De verzen die handelen over het boek vol Romeinse oudheden (vs. 79-122) ontbreken daar echter. Prof. dr. Chr. Heesakkers was zo vriendelijk mij bij de interpretatie van dit gedeelte terzijde te staan, waarvoor mijn dank.
-
voetnoot563
- Zie voor Aquanus: Heesakkers, ‘Schatkamers van geleerdheid’, p. 98-99; Koppenol, Leids heelal, p. 181, n. 378.
-
voetnoot564
- Dousa, Elegiarum lib. II, p. 39 (vs. 106-108): ‘Ausoniam in Batavo tu facis orbe mihi. // Nil longas opus ire vias, dum contiguus mi, // Deque tuo nobis largus AQUANUS erit’.
-
voetnoot565
- Heesakkers, ‘Schatkamers van geleerdheid’, p. 99.
-
voetnoot566
- De Amsterdamse doop-, trouw- en begraafregisters bevatten tot het overlijdensjaar van Visscher (1620) slechts één vermelding: de doop op 25 juni 1589 van Sara Mack, dochter van Jeronimus en Truijtgen Mack. Later in de zeventiende eeuw volgen nog enkele vermeldingen, waarna ze in de achttiende eeuw frequenter worden.
-
voetnoot567
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot568
- Voor tekst en commentaar bij Secundus, zie: Guépin, De kunst van Janus Secundus, p. 16-17 (Latijnse tekst en vertaling), p. 503 (commentaar), zie verder p. 339-340 en 358. Zie ook: Second, Oeuvres complètes. Vol. 1. Basiorum liber, p. 130-132 (Latijnse tekst en Franse vertaling; met een overzicht van Franse navolgingen).
-
voetnoot569
- Aldus vertaald in: Guépin, De kunst van Janus Secundus, p. 17.
-
voetnoot571
- Over Dousa als promotor van Secundus en over zijn en Van Houts, alleen in handschrift overgeleverde, Nederlandse vertalingen van Secundus' werk, zie: Heesakkers, ‘Secundusverering’, met name p. 34-36. Mogelijke suggesties voor de namen van de andere vertalers doet Heesakkers niet. Zie ook: Boemendal, ‘Janus Dousa’, p. 160. Volgens Bloemendal vertaalde Dousa veertien ‘kusgedichten’. De vertalingen van Dousa en Van Hout werden pas in 1901 voor het eerst, als tijdschriftartikel, gepubliceerd door Molhuijsen onder de wat misleidende titel ‘Jan van der Does, Nederduitsche gedichten’. Een zelfstandige publicatie, en dit maal onder de naam van de oorspronkelijke auteur Secundus, verscheen voor het eerst in 1930, verzorgd door Stols en, getrouw aan de handgeschreven redactie, onder de door Dousa vertaalde titel: Secundus, Het boeck der kuskens.
-
voetnoot572
- Geciteerd naar: Guépin, De kunst van Janus Secundus, p. 16.
-
voetnoot573
- Geciteerd naar: Secundus, Het boeck der kuskens, p. 5.
-
voetnoot574
- Van der Laan (dl. 1, p. XVI) denkt aan een datering vóór de Alteratie van 1578 vanwege het roomse karakter van het gedicht. De religieuze veranderingen hadden echter te weinig invloed op het algemene klimaat in Amsterdam om daar met zekerheid een datering aan te kunnen vastknopen.
-
voetnoot577
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot578
- In Q.5.35, vs. 2 wordt het begrip ‘groen’ eveneens gebruikt in een context van sexuele lust.
-
voetnoot579
- Erasmus, Colloquia familiaria, p. 199-208; idem, Colloquies, p. 448-467.
-
voetnoot580
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot582
- Van der Laan (dl. 1, p. 151-152) suggereert dat het mogelijk om een meisje van verdachte zeden gaat dat uit alle steden waarin zij gewoond heeft iets heeft overgenomen om daarmee in Amsterdam te geuren. Het is moeilijk om op basis van de tekst een dergelijke conclusie te trekken. Weliswaar draagt de aanbedene de naam van de aanvankelijk lichtzinnige bijbelse Maria Magdalena, maar een dergelijk aanknopingspunt is erg summier. Het gedicht kan, zeker ook gezien de verwantschap met de klassieke anekdoten over het schilderen van de mooiste vrouw, net zo goed gezien worden als een lofzang op de uitgelezen kwaliteiten van Magdaleen Jans.
-
voetnoot584
- Reeds geïdentificeerd door Van der Laan (dl. 1, p. V, 152).
-
voetnoot585
- Personalia van Wijbrand Appelman in: Elias, De vroedschap, dl. 1, p. 70; voor de relatie tussen uithangbord en familienaam, zie: idem, dl. 2, p. 1072.
-
voetnoot586
- Hooft, Lyrische poëzie, respectievelijk nr. 287, 92 en 75. Hooft vermeldt haar als G.P. of Margarite Proosten. Ze komt ter sprake in twee brieven uit 1630, zie: Hooft, De briefwisseling, nr. 362, 369. Zie voor personalia: Elias, De vroedschap, dl. 1, p. 70 (met als abusievelijk jaar van overlijden 1632). Griet Proosten werd begraven op 14 juli 1631 (Stadsarchief Amsterdam, DTB, inv. nr. 1054, fol. 62r).
-
voetnoot587
- Het WNT (dl. 2.1-2, kol. 564 i.v. ‘appelman’) spreekt naar aanleiding van deze plaats bij Roemer Visscher van een ‘niet onaardige woordspeling’.
-
voetnoot588
- Over deze bundel, zie: Keersmaekers, Wandelend in Den nieuwen lust-hof, en aldaar voor dit specifieke gedicht p. 71-72, 73 (niet-geannoteerde tekst), 124. De bundel werd tot 1610 nog drie keer, met aanvullingen, uitgebracht. Ik raadpleegde de eerste en tweede druk. Het, anoniem gepresenteerde, gedicht van Visscher aldaar op p. 13.
-
voetnoot590
- Eerdere dateringen ten tijde van de beeldenstorm: Sterck, ‘Aanvullingen tot het “Leven”’, p. 213-214; idem, ‘De dateering’, p. 48-49; VdL 1, p. XIII.
-
voetnoot591
- Jorissen (‘Roemer Visscher en zijn gezin’, p. 315) citeert dit gedicht zelfs als zijnde Roemer Visschers leuze, waarin zijn streven tot uiting komt om tevreden te zijn met alles wat het leven schenkt.
-
voetnoot592
- Met de verwijzing bij Van der Laan (dl. 1, p. XXXIX, n. 15) naar Ro.1.42 is Ro.2.42 bedoeld.
-
voetnoot593
- Voor een beschrijving van die weinige varianten, zie de rubriek ‘Oeuvre’ onder Ro.2.42.
-
voetnoot594
- Het is een van de gedichten die in de inleiding tot T'Loff vande mutse (p. [9] (§5r)) expliciet vermeld worden vanwege de kwaliteit van het woordenspel, zie verder alhier de commentaar bij deze passage.
-
voetnoot595
- Naar aanleiding van deze plaats geeft het WNT (dl. 8.1, kol. 494) bij ‘kuddeman’ als toelichting: ‘hoeder van eene kudde, schertsend gevormd’. Deze interpretatie doet geen recht aan de context waarbinnen dit woord gebruikt wordt. Het gaat juist om iemand die met de massa meeloopt, zelfs als haar leider van het slechte soort is, een ‘kuddedier’ dus.
|