Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Het sevenste Schock van de Quicken.Q.7.1aant.Als ghy crijght brabbelingh van mijn Musen soet,
Hendrick, soo seght ghy, byloo dat is seer goedt,
U werck verbetert altijt noch int lest:
dats te segghen, oude Narren zijn de best.
| |
Q.7.2aant.Jan was met een quaet en spytich Wijf ghequelt,
die met hem leefde als de Kat met de Muys,
die veeltijt wel soo lief war had als reet ghelt,
die hem meenighe nacht sloot buytens huys:
5[regelnummer]
Nu isse ghesturven, o welcken Cruys,
En reden heeft Jan om te weenen en schreyen,
Ghelijck of de coorts van hem was ghescheyen.
| |
Q.7.3aant.Packebier kan niet, alsser yet moet zijn ghedaen,
Salmen dansen, soo seydt hy, ick en kan niet springhen,
Sal hy een bootschap doen, soo kan hy niet gaen,
Moet hy ryden, soo en kan hy t'Paert niet dwinghen,
5[regelnummer]
Sal hy wat coopen, hy en kan niet dinghen:
Hy en kan niets niet, dits een wonder verstant,
En nimmermeer soo is de kan uyt zijn hant.
| |
Q.7.4Ga naar margenoot+aant.Dat ghy Joost een hantschrift hebt toe gedroncken,
Daer hy u twee duysent gulden met schuldich belijdt,
Gaet daerom niet segghen, ick heb hem gheschoncken
Twee duysent gulden dat is niet eene mijt,
5[regelnummer]
Hy wasse my schuldich, dan ghy waertse al quijt,
Maer wilt ghy hem eens hondert gulden tellen,
Hy sal u dat hantschrift wel weer bestellen.
| |
Q.7.5aant.Uws Jaep en de Ver zijn bey van eender zede,
De Ver is een Meester, soo is uws Jaep oock mede,
De Ver maeckt leer, uws Jaep die tout het vel,
De Ver maeckt vaersen die hippelen en springhen,
5[regelnummer]
Uws Jaep maeckt vaersen diemen dansen en singhen,
De Ver steeckt met hoornen, uws Jaep met woorden fel,
In als is hy dat een Ver is, wesen sal, of was,
Woude hy int velt met de Koeyen eten gras.
| |
Q.7.6aant.Jaep maeckt vaersen met voeten om dansen en singhen,
daerom wort hy gheacht een Poetelijck Gheest:
De Ver maeckt vaersen die hippelen en springhen,
Nochtans blijft hy een onredelijck beest:
5[regelnummer]
de Boeren in Waterlant met boonen ghemest,
Achten des Vers vaersen ver voor de best.
| |
Q.7.7
| |
Q.7.8Ga naar margenoot+aant.Het mackelijck Paradijs, daer de aldereerste nacht
De beschaemde Bruyt, haer heete Bruygom wacht,
Om t'ghenot van de boom des levens te smaken:
De Acker daer twee wel ghegaeyde sinnen,
5[regelnummer]
Met lachenden arbeyt schreyende vruchten winnen,
Daer gaet Harmen de Pijnbanck van zijn Wijf afmaken:
Och Hermen hoe qualijck moeten staen zijn saken.
| |
Q.7.9aant.Met een Rentemeesterschap was Joost van staten versien,
Nu versiet hy huys, Hof, en Camers deur dien,
Hy versiet zijn Wijf met blinckende cieraden,
Hy versiet zijn Dochters op de nieuwe manier,
5[regelnummer]
Hy versiet zijn Kelder van wijn en van bier,
Hy versiet zijn Tafel met ghesoon en ghebraden,
Hy versiet zijn lichaem van bonte ghewaden:
Dan versiet hem de reeckeningh niet euvel wel,
Soo versiet hy de kans en t'gheheele spel.
| |
Q.7.10aant.Ghy zijt Abel Broer Joost om een Meyt te verleyen,
Ghy zijt Abel om t'recht te buyghen en breecken,
Ghy zijt Abel om een slechten Boer te ontweyen,
Om een Burger het caper vol hoys te steecken:
5[regelnummer]
Maer verstaet Caim eens u Abele treecken,
Hy helpt u om een luchgen ter schuldigher stont,
En God sal hem vergheven saeck en sont.
| |
Q.7.11aant.Die tot Leckere beetges voor haer vyven begeeren,
Een ontbyten, die hebbent voor twee gouden Croonen,
En tot Morses moghen wel een goe maeltijdt teeren,
Om minder ghelts veel meer persoonen,
5[regelnummer]
Dan noch moet ick segghen (God moetet hem loonen)
Die my smorgens tot leckere beetges siet gaen lagen,
Derf smiddaechs tot Morses niet nae mijn vraghen.
| |
Q.7.12Ga naar margenoot+aant.Janneken vraecht ghy noch, wat Want beduyt?
Want dat is Laken, by de Duytsche knechten,
Want is dat de zyden van de huysen sluyt,
Want seyt hy, die met reden wat uyt wil rechten,
5[regelnummer]
Want is reetschap om de Visschen te bevechten,
Want deckt de hant voor hetten en voor kout,
Dan de meeste Want hebt ghy ghetrout.
| |
Q.7.13aant.Ringhen, Cleynodien, noch ghebordeerde cleeren,
Gheback, ghebraden, noch costelijcke dranck,
Dansen, springhen, mommen, noch bancketteren,
Wandelen, vryen, couten, noch lieflijcke sanck,
5[regelnummer]
Orgels, trompen, fluyten, noch snaren gheclanck,
En moghen niet vermaken mijn waertste Kersou:
Dan alleen dat van een Maghet maeckt een Vrou.
| |
Q.7.14aant.Harmen heeft veel dijcx en luttel lants,
Is veel schuldich, en doet weynich boets,
Heeft een groote pleyt, en weynich verstants,
Is een Crijchsman, en heeft weynich moets
5[regelnummer]
Heeft veel kinderen en weynich goets,
Een crom Mes dat niet langher dan een Engelsche gaert,, is,
En elck seyt dat arman recht beswaert,, is.
| |
Q.7.15aant.Al wijst ghy Jasper waer te vryen is een hubsche Maecht,
Van eerbaer gheslachte, en van goede zeden,
Gheschickt, lieflijck, die haer eerlijck draecht,
Ghesont van lichaem, en begaeft met reden.
5[regelnummer]
Daer vraecht hy niet nae, als dees jonghe Sotten:
Dan hy vraecht slechs nae nobels en angelotten.
| |
Q.7.16aant.Om dat Nelleken is van have rijck,
Soo wil sy niet anckeren dan aen haers ghelijck:
Maer overleyt sy de sake bloot en naeckt,
Soo moet het ongelijck zijn dat het huwelijck maeckt.
| |
Q.7.17Ga naar margenoot+aant.Dat Hof is uyt, men trompter niet meer,
Ick hebber gheweest, ick comer niet weer,
De waerheyt ghesweghen en is niet ghelooghen,
Janneken seecker is noch ghecomen ter eer,
5[regelnummer]
Ick segh niet datse ghebroken heeft meenighen speer,
Dan ten minsten ghesplit, ghecrackt of gheboghen,
Die haer voor Weduw' trout, die sal minst zijn bedroghen.
| |
Q.7.18aant.Jaep wat doet ghy altijt opt hoexken van dat straetgen,
By de Wevers Dochter, mijn lieve kint?
Wa vaertgen ick verleen haer een drooch praetgen,
Daerse alleen by haer Moerken sit en spint,
5[regelnummer]
En gheef somtijts t'Vlas datse om de rocken wint:
Daerom sietmer mijn garen, dats goet te ghelooven,
Maer wie vercoopt de webben, diemen weeft van de rooven?
| |
Q.7.19aant.Hans ghy zijt gheen Patriot dat ghy't weet,
Dan ick gheloof wel dat u Pater Jotto heet.
| |
Q.7.20aant.Hans is uyt Westfalen zijn Vaer ontloopen,
Over t'heck ghespronghen, of deur ghecroopen,
En hier roept en crijt hy, om te werden verheven,
Al de oude Burghers zijn verraders of sot,
5[regelnummer]
Ick ben een goet oprecht Patriot:
Was het soo, hy had wel heym ghebleven:
Dan die hem Lantlooper schelt, sou hem die oock toenaem gheven?
| |
Q.7.21aant.Uyt erre moet heeft Jorden een wijf ghetrout,
Uyt erre moet heeft hy haer Hoer gheheten,
Uyt erre moet maeckte hy ryck de Schout,
Uyt erre moet heeft hy zijn Moer ghesmeten,
5[regelnummer]
Uyt erre moet heeft hy veel quaets bedreven:
Ist niet recht? Dat hy nu in arremoet moet leven?
| |
Q.7.22Ga naar margenoot+aant.Die Joncker die om een cleyntgen niet wilde bocken,
Zijnde daer de Caentgens haer rijckdom quellen,
Sach so noest dat hy met zijn ooghen scheen op te slocken,
Dees snoepige Camer Katges die haer knipgen stellen,
5[regelnummer]
Om te belaghen, niet mijn of mijns gelijcke gesellen,
Maer dierbare beminners van schoone Vrouwen,
Riep, laet wijntgen halen, doet eyeren pellen,
Met Suycker en Caneel om Candiel te brouwen,
Ghelt mach de tant byten noch de maech verdouwen,
10[regelnummer]
Patrysen, Phasanen, laet braden en coocken,
Haelt Taerten, Marsepeynen, om bancket te houwen,
Wateren, speceryen, soetgurighe roocken,
Dan smorghens doe hem de stert veer was geloocken,
En in zijn buydel scherp was Munt noch Cruys,
15[regelnummer]
Cocht hy een duyt aen spiering, en droechse self t'huys.
| |
Q.7.23aant.Doe de stadt van vreuchden stont over endt,
Heeft mijn Joncker van Weeldemal zijn beste cap gesmeten,
In een huys daer hy uyter maten wel was bekent,
Dan waer het staet, dat heeft hy gansch vergeten,
5[regelnummer]
Gheeft weder dat met schanden van u sou zijn beseten,
Om dat de Cay niet vercouwen sou, och haest u knap,
Dit bid u mijn Joncker niet, dan de cap.
| |
Q.7.24aant.Claes timmerde een huys, nae Amsterdams ghemack,
Op een erf omtrent van derthien voeten breet,
Een voorhuys, een koocken, een schoorstien, een back,
Daer aen een Camer beschoten en becleet,
5[regelnummer]
Costelijck ghenoech, als de manier wel weet,
En op dat hy die voor doorloop sou bevryen,
Schoot hy daer een doorgangh af ter syen,
Dan siet hoe reyn comt doch alle dingh ter snee:
Claes maeckte een gangh, en hy heefter twee.
| |
Q.7.25Ga naar margenoot+aant.Als ick savonts gae ondecken mijn lieffelijck lyen,
By haer die lust raept in mijn minrijcke clacht,
Soo seydt sy, ghy sout Maeyken of Griet gaen vryen
Die zijn rijcker, gheschickter, en van hoogher geslacht,
5[regelnummer]
Ghy mochtet u beclaghen als ghy recht bedacht,
Dat ghy u by my ghestelt hadt in soo nederen staet:
Gheeft daer ick om coom Lief, ick coom om geen raet.
| |
Q.7.26aant.Hercules hadt op zijn schoften den Hemel ghevat:
Sampson verdroech de poorten van Gasa de Stadt:
Milo droech een volwassen vierjarighe stier:
Jorgh in elcke hant een tonne vol bier:
5[regelnummer]
En de woorden van Lijs Kaecx, o jammerlijcke plagen,
Can Herc, Sampson, Milo, noch Jorgh verdraghen.
| |
Q.7.27aant.Sy die my op den tuy heeft ghehouwen.
Heeft my ghetoont haer barmherticheyt,
In haer Camer brocht my de fleur van Vrouwen,
Daer stont een beddeken wel bereyt,
5[regelnummer]
Al haer stuersheyt hadt sy afgheleyt,
Wilde ick haer cussen, sy boot my de mont,
Haer hert schonck sy my door edelheyt,
Dies vliech ick van vreuchden, t'dunckt my goet ront.
| |
Q.7.28aant.Verdriet en droefheyt liet ick vallen,
Doen ick sach dat haer hert was mijn,
Ick seyde, Liefken tis niet met allen,
Mach ick niet slapen inde armkens dijn:
5[regelnummer]
Daer op antwoorde dat Meysken fijn,
Laet my met dit vraghen doch onghequelt?
Want vant lijf sal hy haest Meester zijn,
Die t'herte heeft in zijn ghewelt.
| |
Q.7.29aant.Soo veel ghenoech meer is als veel:
Soo veel als dapper gaet voor eel:
Soo veel vrolijck min is als bly:
Soo veel scheelt beleeftheyt en courtosy.
| |
Q.7.30Ga naar margenoot+aant.Abel regeert nu lant luyden en steden,
Abel heeft sich op Moyses stoel ghestelt,
Abel heeft nu recht met gheweldighe reden,
Caim is vernielt, en Abel hout het velt,
5[regelnummer]
Abel heeft Caim met list en ghewelt
Verdreven, verjaecht, verbannen, verstoten,
Sijnse dan met een sop niet overgoten?
| |
Q.7.31aant.Verlepte afghemende van lenden moe,
Dat ghy Rogghe broot eet en drinckt water toe,
Voorwaer Marry Bredeborsts is niet bysonders:
Dan u Dochter drinckt water, dat is wat wonders.
| |
Q.7.32aant.Ghy wilt een Proper en groot man zijn gheacht,
Voorwaer Pietgen Proper, dat is al nacht,
Een Proper Dier is dat fiere jente Janneken:
Een Proper Man is gheen man, dan een manneken.
| |
Q.7.33aant.Wie misdoet meer? hy die gaet spreen,
Dat ghy mijn Bruyt sult zijn met u bloosende caken?
Of ghy? die hem maeckt een loghenaer ghemeen,
Daer ghyt nochtans wel waer kondt maken?
5[regelnummer]
Siet hier staen u te doen drie fraeye saken,
My moocht ghy van alle verdriet ghenesen,
Hem helpen dat hy uyt de loghen mach raken,
En dat ghy niet ondanckbaer sult schijnen te wesen.
| |
Q.7.34aant.Meent ghy dat Joost die onsoete corst,
(Om dat hy belooft heeft tot berou en boet,
Anders niet te drincken dan voor den dorst)
Sobereren wil? Voorwaer hy en doet,
5[regelnummer]
Recht en slecht is zijn meeningh en ghemoet.
| |
Q.7.35Ga naar margenoot+aant.Ick ben niet meer, dat ick heb gheweest,
Noch salt niet worden tot gheender tijt,
Mijn Lenten en mijn Somer meest,
Die ben ick al gheworden quyt:
5[regelnummer]
O Liefde ick heb u ghedient met vlijt,
Boven alle Goden, niet om verhooghen,
Dan werde ick herboren in swerelts crijt,
Soo soude ick u weder dienen moghen.
| |
Q.7.36aant.Waerom bedrijft ghy soo grooten rou?
Om dat u jeucht u heeft begheven?
Seecker ghy zijt al frayer nou,
Dan dese jeuchdekens onbedreven,
5[regelnummer]
Ghesloten cnoppen, Rosen verheven,
Seer haestelijck dorren en vergaen,
Gheduerigher schoonheyt sietmen aencleven
Den bladen groen, die op den roselaer staen.
| |
Q.7.37aant.Waerom wenscht ghy om weder te stryen,
Dat ghy inde Werelt wilt zijn herboren?
Om te minnen, en druck te lyen?
Cont ghy daer voordeel in besporen?
5[regelnummer]
Seecker my dunckt hy slacht de dooren,
Die tweemael een harde noot wil craken,
En deur den wech wil gaen daer hy te voren,
Met nauwer noot cost deur gheraken.
| |
Q.7.38aant.Janneken seyt datse my laetst sach
Soo droncken, datmen wel mocht vreesen:
Ick gheloof dattet wel soo wesen mach,
Want sy mocht self wel droncken wesen.
| |
Q.7.39aant.Nel meent dattet een parl is aen haer crans,
Datse noyt voor mom gingh noch te dans:
Dan Maleyeren is ghesturven Maecht,
Om dattet haer niet en is ghevraecht.
| |
Q.7.40Ga naar margenoot+aant.Om winst soo steeckt de Visscher van strant,
Om winst vaert de Schipper over Zee, en Zant:
Om winst reyst de Coopman door t'gantsche lant:
Om winst ghebruyckt den Lantman den couter:
5[regelnummer]
Om winst stelt de Lansknecht zijn lijf te pant:
Om winst soo leeft de Hoere in schant:
Om winst spreeckt de voorspraeck als een loos quant:
Om winst soo gaet de Paep ten outer:
Dan alleen de Vryers (t'moet haer verdrieten)
10[regelnummer]
Die moeten altijt t'haer daer in schieten.
| |
Q.7.41aant.De Meyskens van de Courtosye,
Stellen op Brabants haer fantasie:
Op Brabants setten sy het cap:
Op Brabants ist huyfken met den oorlap:
5[regelnummer]
Op Brabants zijn haer lubbekens gheset:
Op Brabants is haer fluwelen klet:
Op Brabants knoopen sy haer mouwen:
Op Brabants fronsen sy haer bouwen:
Op Brabants segghense jae voorwaer:
10[regelnummer]
Op Brabants spreken sy alle gaer:
Op Brabants singhense haren sangh:
Op Brabants makense haren gangh:
Op Brabants
Op Brabants
15[regelnummer]
Amsterdamse Dochters doet mijn bescheyt,
Schaemt ghy u van de Hollantsche botticheyt?
| |
Q.7.42aant.Men lubt een Heynst, om een Ruyn te maken,
Men lubt een Ver, om aen een Os te raken,
Men lubt een Haen om een Cappoen te speten:
Maer ghy zijt ghelubt, seght, hoe wilt ghy heten?
| |
Q.7.43aant.Hendrick, dit sende ick u tot u nieuwe Jaer,
Hout het my ten besten, offer yet ghebrack:
Ten zijn niet dan woorden: seght ghy, dats waer:
Maer betaelt my met woorden, soo ist lapsack.
| |
Q.7.44Ga naar margenoot+aant.Die sonder Hop zijn bierken brout,
die zijn cost koockt sonder eeck of sout,
Broot backt sonder heven of te sueren,
En maeckt vaersen sonder merrich daer in,
5[regelnummer]
Mach vryelijck dencken in zynen sachten sin,
dat zijn soetsapich werck niet langh sal dueren.
| |
Q.7.45aant.Elck een vraecht my, seght doch wanneer,
Wanneer sult ghy daer een eynt af maken?
Ick doe mijn best, en meenighen keer,
Om in mijn Liefs deur en gracy te raken:
5[regelnummer]
Dan sy die beter verstont de saken
Seyde om haestelijck het eynt te vinnen:
Soo moet ghy schoon Lief int middel beginnen.
| |
Q.7.46aant.Frans noemt zijn Cock Coocker, en tis een Meyt,
Al ist wat quaet Duyts, tis goet bescheyt,
Hy doettet op dat hem niet sou ghebreken
Een schie om zijn Penne-mes in te steken.
| |
Q.7.47aant.Als Gosen by scheel Neelken altemet comt praten,
Soo seyt hy, datse excelent is, jae al boven maten
In al haer wesen, staen, gaen en doen,
Sy is excelent van neus, lippen en tanden,
5[regelnummer]
Excelent van middel, voeten, en handen,
T'aensicht excelent van coleur, en van fatsoen,
Sy gaet excelent in cousen en in schoen,
Jae Gosen seyt de waerheyt, ey slechte oy:
Maer excelent is alsoo wel laelijck als moy.
| |
Q.7.48aant.Natuerlijcke welghedaenheyt is geensins ghenoech,
Om roemgierich in schoonheydt de moet te verheffen,
Boerten, lachen, singhen, en spreken wel te voech,
De beeldelijcke suyverheyt ver overtreffen,
5[regelnummer]
Natuere wort ghehulpen door wel belede const:
Maer isser gheen gheneghentheydt? Soo isset al om sonst.
| |
Q.7.49Ga naar margenoot+aant.O aerdighe waerdighe Meysken cleen,
O Vrouwen hert soo hart als steen,
Waerom martelt ghy mijn ghedachten,
Met een lymich verdwynich wachten?
5[regelnummer]
Ick bemin u siet in sulcker voeghen,
Als t'Paert moe en mat van ploeghen,
T'gareel bemint daert in moet braken,
Om dattet daer af niet vry kan raken.
Bemin ick dan spijt mynen sin,
10[regelnummer]
Teghen mijn danck dat ick bemin:
Soo en haet ick immers hoe het gheschiet,
Dan even wel soo en bemin ick niet.
| |
Q.7.50aant.
Amour et mort m'ont faict outrage,
Pourquoy me pleins amerement,
Amour m'a jetté en servage
D'une belle vrayement:
5[regelnummer]
Mais la mort cruellement,
A icelle a osté la vie:
Amour osta mon entendement,
Et la mort ma doulce amie.
| |
Q.7.51
| |
Q.7.52aant.Ghesinde dat niet trou en is,
Stinckent vleysch, ghesturven vis,
Vuyle eyeren over hoop,
Malle luy en rotte peeren,
5[regelnummer]
Boecken die gheen deucht en leeren,
Drancxkens die daer maken loop,
Hoe meer om't ghelt, hoe quader coop.
| |
Q.7.53Ga naar margenoot+aant.Ghy hebbet soo ver ghebracht met u labben,
Dat ghy u wel sout met neuten beslabben.
| |
Q.7.54aant.Die't laeckt is quaet, die't prijst is mal:
Dan ick werp op't dack, kaetst ghy de bal.
| |
Q.7.[55]aant.T'is goet,, T'is jock,
T'is soet,, T'is goet,
T'is roet,, T'is crock,
T'is goet,, T'is jock:
5[regelnummer]
Malle moy rock.
Eynde van de Quicken. |
|