Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Het vijfde Schock van de Quicken.Ga naar margenoot+Q.5.1aant.Isser yemant soo bitter, of quaet mijns,
Die seyt dat dees dichten zijn vol venijns:
Wat sal ick hem anders segghen, dan,
Die daer met besmet is, die trecket hem an.
| |
Q.5.2aant.Doe ick met alle vlijt op mijn Hof gingh passen,
Doe wilden de Roosen daer niet wel wassen:
Maer nu ick niet acht wat datmen daer doet,
Comt siet nu bloeyt de roos aen mijn voet.
| |
Q.5.3aant.Menich Vryer noemt zijn Lief, reyn Roosgen delicaet,
Soo langh alst noch voor hem te pluycken staet,
Dan smakende de eggicheyt van't voorghebeelde soet,
Heeft hyse soo lief, als ick de Roos aen mijn voet.
| |
Q.5.4aant.Mijn voeten gaen geen liever wech, dan na u wooninge,
Mijn ooghen en sien gheen schoonder vertooninghe,
Mijn ooren niet liever dan u lof aenhooren,
Mijn stemme singht niet liever dan tot u eer,
5[regelnummer]
Mijn memory ghedenckt gheen dingh soo seer,
Dan t'lieflijck antwoort van u mijn uytvercoren,
Mijn verlanghen wort uyt u Liefde herboren:
Ghy zijt mijn leytster, rechtsnoer, compas en clock:
Nu weet ick wat al de Werelt is in een rock.
| |
Q.5.5aant.Hans Mifmaf was gisteren gaer vol ghedroncken,
Nu heeft hy veel pluymen op't hooft ghehecht,
Ick wed hy sal segghen, sy zijn hem gheschoncken,
Om te draghen als een vroom Lantsknecht:
5[regelnummer]
Maer ick denck wel neen, t'is anders die't wist,
Hy draechtse te drooghen, hy heeft zijn bed bepist.
| |
Q.5.6Ga naar margenoot+aant.Had ghy niet meer ghedroncken, dan ghelesen,
U neus die soude soo root niet wesen.
| |
Q.5.7aant.Hy die een Trechter maeckte van zijn keel,
En een lecke bierlaers van zijn gloeyende dermen,
Hy die zijn gheloof belast heeft soo veel,
Dat de Waerdinnen niet langher wilden ontfermen,
5[regelnummer]
Heeft hem begheven onder t'ghetal der armen,
Inde rijcke gheloovighe milde ghemient:
T'is God niet Fobert, dan zijn buyck die hy dient.
| |
Q.5.8aant.Povere Jan die seyt dat al de Doctoren,
Die segghen datter niets niet van niet wort gheboren,
Dan niet, hebben van niet, niet gheproeft de smert,
Want niet in zijn Beurs, baert een Cruys in zijn hert.
| |
Q.5.9aant.Laet af Michiel van hoochmoedich spreken,
Dat u Jonghe Wijf maeckt een fluwelen deken,
Om sacht toe te decken u oude coude vel,
Dat sal gheen deken zijn Michiel, dan een pel.
| |
Q.5.10aant.Coele Wijn, schoone Vrouwen, Ros noch Waghen,
En mochten my inden Haech behaghen,
Dan daer elck een ten hoof over claecht,
Dat is dat my inden Haech behaecht.
| |
Q.5.11
| |
Q.5.12
| |
Q.5.13Ga naar margenoot+aant.Dat seer versochte, wel betaelde, beslepen Kunierken,
Dat voor midnacht niet slapen gingh met zijn wil,
Dat lijssinghende, jent, ghepopte, enghe dierken,
Dat seven Vryers voor Liefsten hielt op ter tril,
5[regelnummer]
Is huyden met Jan dras broeck haestich en stil,
Op dattet niemant sou beletten, inde Kerck getoghen,
Trout hy haer voor Weduwe, so is hy minst bedrogen.
| |
Q.5.14aant.Jorden, ghy vercoopt, goudt, yser en stael,
Dat de cooper neemt wech, en gaet daer met strijcken:
Maer u Wijf vercoopt ghy soo menichmael,
En ghy behoutse altijt, dat zijn pracktijcken.
| |
Q.5.15aant.Als ick begeer een nacht, by u mijn Lief bemint,
Te slapen, soo segt ghy dat ick ben een kint:
Ist waer dat ghy segt, ick weet ons raet, wel an,
Ben ick een kindt, soo maeckt van my een Man.
| |
Q.5.16aant.Om dat ick in't stormen drie kuskens gaf mijn Lief,
Daerom gaetse segghen dat ick ben een dief:
Met verlof Vryer, wie heeft u dat bevolen?
Ben ick een Dief, om dat ick heb ghegheven?
5[regelnummer]
Veel meerder dievery hebt ghy selfs bedreven:
Want int soenen hebt ghy mijn hert ghestolen.
| |
Q.5.17aant.Ghy zijt een vriendelijck Meysgen, dat sien wy wel,
Ghy zijt schoon van aensicht, van lijf, van vel,
Ghy zijt rijck van ghelt, van bouwens en rocken:
Maer ghy segt het selfs, daerom ist jocken.
| |
Q.5.18aant.Doe ghy in't Pothuys sat en lapte schoen,
Doe songt ghy altijt, en hadt een vrolijck leven:
Dan nu men t'uwaert t'gheluck siet spoen,
En God u heeft ghelt en goet ghegheven,
5[regelnummer]
Nu sietmen u altijt sorghen en beven,
Wat sullen wy dan bidden, dat u moet ghebeuren,
Dan weder schoenen te lappen sonder treuren.
| |
Q.5.19Ga naar margenoot+aant.Ghy hebt alleen Jan u huys en hof,
Ghy hebt alleen u renten en pacht,
Ghy hebt alleen u eer en lof,
Ghy hebt een knecht die op u wacht,
5[regelnummer]
Ghy hebt alleen u ghesontheyt en cracht,
Ghy hebt ghenoech, t'sy van wijn of broot,
Ghy hebt u zyden cleederen, een costelijcke dracht,
Ghy hebt alleen al dat u is van noot:
Dan of ghy gantsch zijt sonder wederstoot,
10[regelnummer]
Dat weet ick niet, dan dorst wel segghen neen:
Want u Wijf (soomen seyt) en hebt ghy niet alleen.
| |
Q.5.20
| |
Q.5.21aant.Wat sal ick segghen van u, die altijt ruyckt soo soet
Van Ambra, Zivetta, ofte Musceliaet,
Dan alleen dat ghy't om beters wille doet?
Om te bedecken u verburghen quaet:
5[regelnummer]
Want stinckende luyden
Met grooter vlijt,
Draghen ruyckende Cruyden,
Ende dat altijt.
| |
Q.5.22aant.Soo daer een Dochter is in't gantsche lant,
die gheensins te houwen wil stellen haer sinnen,
die sal my juyst beroeren mijn verstant,
En t'ongheluck sal my haer doen beminnen:
5[regelnummer]
Maer soo ick erghens een soetelijck Dier can vinnen,
die geern als haer Moeder, sou doen het best,
d'een sot of d'ander sal voor my beginnen,
En verwerven accoort op zijn request:
Een ander crijcht de Voghel, en ick het leghe nest.
| |
Q.5.23Ga naar margenoot+
| |
Q.5.24aant.Prickelende wil, aengheboren gheneghentheyt,
Woelende lust, en voorghebeelde spoet,
Tyrannighe ghewoonte, lockende gheleghentheyt,
Hebben my ghejaecht tot het aldersuerste soet,
5[regelnummer]
Dat Liefde ghenaemt is, en u wesen vroet,
Welsprekende schoonheyt, lodderlijcke wanghen,
Daer ick rust aen socht in mijn verdoolde moet,
Leyden my inden Kercker van hopen en verlanghen:
Comt troost toch Lief, u arme ghevanghen.
| |
Q.5.25aant.Alle mijn Susters seyt Hilleken my benyen,
Dat ick dus langh hebbe gheweest te vryen,
Om dat sy weynich gehadt hebben van haer jonge leven:
Neen, soo niet Meysken, dan sy hebben gheproeft,
5[regelnummer]
Dat sy ghewisselijck weten dat ghy behoeft,
En uyt loutere gunst willen sy u gheven,
Aende vreucht, daer alle vreucht om wort bedreven.
| |
Q.5.26aant.In zijn eenicheyt denckende op zijn Lief Mensch,
Seyde Goossen, nae haer staet alle mijn wensch,
Nae haer verlanght Ziel, sin en ghemoet,
Om haer is al mijn hopen en duchten,
5[regelnummer]
Om haer is al mijn singhen en suchten,
Om haer soo gaf ick wel al mijn goet,
Haer Hemels wesen, is dat mijn doet
Verslyten des Jaers soo menich paer schoen,
Isser dan Goossen soo veel om hayr te doen?
10[regelnummer]
Vraechde een Bagijnken vande vesten,
Ick heb hayrs ghenoech tot uwen besten.
| |
Q.5.27Ga naar margenoot+aant.Schaemt ghy u niet, Goossen, van die verwermde loghen,
Dat ghy u Lief seght te wesen een aertsche Goddinne?
Wiens schoonheydt uyt den Hemel is neder ghevloghen
Om aenghebeden te worden als een Sanctinne?
5[regelnummer]
Swijcht ghy botterijck, creatuerlijcke minne,
Ghebiedt elck een te storten (die vruchten wil sien)
Voor sulcke zijn devotie op bey zijn knien.
| |
Q.5.28aant.Al watter op de Tafel comt neemt ghy tot dijn,
Een halve Haes, een Taeling, een heel Conijn,
Beyde voorbouten van het ghebraden Capoen,
Het middel vande Voghel met de borst ende swans,
5[regelnummer]
Een cuyl vande Swaen, de romp vande Gans,
Het neusken vande Ham, de spieren van het Hoen,
Daer gaet ghy een schoon servet om doen,
Om t'huys te draghen met een tarwen broot,
De schotels zijn ledich, wat salmen vermoen,
10[regelnummer]
Hebt ghy eenighe schaemte soo schud uyt u schoot:
Want morghen zijt ghy hier niet te gast ghenoot.
| |
Q.5.29aant.Al leght ghy Jasper daghelijcx op zijn broot,
Dat hy aen soo cleynen wijfken is ghebonden,
Rust u hooft, seyt hy, ten is gheen noot,
Ick hebse immers niet thuys ghesonden,
5[regelnummer]
En ist, soo ick menichmael heb hooren vermonden,
Dat een Vrouwe is een onmydelijck verdriet:
Is dan de cleynste de beste niet?
| |
Q.5.30aant.Hans die vercleede al zijn schat en have,
Om te gaen vryen eens Vorsten Dochter stout,
Van meening noch te worden een Vorst oft Grave,
Dan deurt marren hem vindende van Pover benout,
5[regelnummer]
Soo heeft hy een Ticchelaers Dochter ghetrout,
Daer hy tot sulcken staet met is gheraeckt,
Dat hy nu self Vorsten en Graven maeckt.
| |
Q.5.31Ga naar margenoot+aant.Dewijl men om het aflaet te verdienen moet
Biechten zijn sonden groot ende cleyn,
En om te schouwen de helsche gloet,
Men moet hebben berou met herten reyn:
5[regelnummer]
Soo bid ick u, mijn alderliefste greyn,
Gheeft my weder mijn hert, dat ghy hout in pijn:
Of wilt ghy dat behouwen voor u alleyn,
Soo biecht dan u sonden, en oock de mijn.
| |
Q.5.32aant.Een arm mensch, die om Gods willen broot begeert,
Seytmen, God troost u, God help u vrient:
Een Jongheling die zijn Lief liefde presenteert,
Seytmen, ick danck u Vryer, t'is onverdient:
5[regelnummer]
De Woorden zijn goet, dat moet ick segghen:
dan beter zijn d'Eenden die de Eyeren legghen.
| |
Q.5.33aant.De goede Jan heeft twee Jaer gheweest van huys,
Zijn landt leyt ter Dresch, en zijn Wijf gaet groot:
Vraecht ghy hoe't comt? wel zijt ghy buys?
Daer is niemant die zijn Acker wil bouwen ter noot:
5[regelnummer]
Dan om zijn Wijf te maken met kindt,
Ick wed hy wel hondert noothulpers vindt.
| |
Q.5.34aant.O soet Enghels-bier, o lieffelijck nat,
Wanneer sult ghy wederom comen aen onse cust?
Sot zijnse, die voor u wenschen ghelt of schat,
En stellen in giericheyt al haer lust:
5[regelnummer]
Mocht mijn brant van u eens worden gheblust,
Ick liet den Vreckaert garen ghelt en schat,
En verschaelt scharbier drincken in zijn gat.
| |
Q.5.35aant.Hans huerde een schuyt om een gouden croon,
Doe hy met moy Grietgen sou varen int groen:
Wat ging hem over? dat hy soo groot loon
gaf? daer't Claes om een schellingh wel wou doen,
5[regelnummer]
Dan wil ick eens raen, de oorsaeck waerom?
Hoe na was de schuyt overdect? of de schuytman stom?
| |
Q.5.36Ga naar margenoot+aant.Om het gheselschap ging Claes Mack te Roomen,
Om het gheselschap is hy weer om ghecomen:
Daerom mijn Vrient, die daer is wacker,
Om met my te wandelen ginsen en weer,
5[regelnummer]
Den eenen straet op, en den ander neer,
En somtijt buyten over Velt en Acker,
Mach ick die niet wel heeten Macker?
| |
Q.5.37aant.De Schoenmakers t'leer met de tanden trecken:
De Droochscheerders t'laecken op de ramen recken:
De Snyder heeft een ooch dat schalck en groot,, is:
De Brouwers storten eer uyt emmers dan uyt sacken:
5[regelnummer]
D'apteeckers wel Meel onder de Suycker backen:
De Backer past wel dat niet te swaer het broodt,, is:
De Tapster die overmaet tapt, een rechte malloot,, is:
Somma, elck is een Diefken zijnder hanteringhe:
Dan t'drincken dats een rechtvaerdighe neeringhe.
| |
Q.5.38aant.God heeft gheschapen alle Menschen ghelijck,
Dan d'een seer arm, en d'ander seer rijck:
D'een seer scherpsinnich, en d'ander seer bot:
D'een seer cleyn, d'ander seer groot:
5[regelnummer]
D'een seer stout, d'ander seer bloot:
D'een seer wijs, en d'ander seer sot:
Van al dit heb ick een onbeclaechelijck lot:
Dan, om dat ick sonder seer niet soude wesen alleen,
Soo gaf my de goede God een seer been.
| |
Q.5.39aant.Om een soenken badt ick u mijns hertsen rosegaert,
En met u lipkens quaemt ghy mijn mondeken rynen,
Terstont ontspringhende als een die vervaert,
Overschiets een slanghe raeckt vol venynen,
5[regelnummer]
Soo trockt ghy u wangeskens ver van de mynen,
Dat was het niet Lief dat ick u wilde verghen:
Is dat gheen soenen? Neent: Wat ist dan? Maer terghen.
| |
Q.5.40Ga naar margenoot+aant.Marten Slocker had Griet Niclaes toegheseyt,
Op datse voor hem sou gaen vryen een Meyt,
Thien Croonen tot arbeyts loon te gheven,
Vijf heeft hy haer op de hant ghetelt,
5[regelnummer]
Nu comt sy eyschen de rest van't ghelt,
Dat salse niet hebben van al haer leven:
Waerom toch? sy en heeft niets niet bedreven,
So veel te meer meent sy comt haer toe t'ontfangen,
Om datse dickmael ghehaelt heeft roode wanghen.
| |
Q.5.41aant.De Waert int schaeck biechte van herten devoot,
Dat hy inde heete wijn dickwils water goot,
Teghen een Priester diet gaern hadt in zijn vel,
Och kint (seyde hy) dat is een doemelijcke doot,
5[regelnummer]
Voor dees reys absolveer ick die zonde groot,
Dan soo ghy't meer doet, soo vaert ghy inde Hel,
Men moet geen dingh verquaen, dan verbeteren wel:
Doe verstont de Waert eerst den rechten gront,
Nu giet hy de wijn int water, dat en is gheen sondt.
| |
Q.5.42aant.Doe Janneken d'eerstemael was de Bruyt,
Worde sy van haer Neef ghegheven uyt,
Aen een Rijckaert die garen t'goe best had ghedaen,
Dan nu sy t'haer omset, en verandert het vel,
5[regelnummer]
Nu sal sy trouwen een Ael jongh ghesel,
Die voor een goet Man wel mach bestaen:
Dit heeft haer niet haer Neef, dan haer Nift geraen.
| |
Q.5.43aant.Trijn Knoetses Dochter met haer lieve Nift,
Sijn met Testament van veel duysenden begift,
Doch onder haers Vaders beleet en gheheel ghewout:
Nu drinckt hy wijntgen la la, en eet altijt bout,
5[regelnummer]
Leeft vrolijck en noot seer dickmaels gasten,
Maer zijn Dochter met haer Nift die laet hy vasten,
Tot datse de sake verstont perfeckt,
Doe gafse haer Nift wat eten eer de Tafel was ghedeckt.
| |
Q.5.44Ga naar margenoot+aant.Jaep is op het lieve ghelt soo seer versot,
dat hy om dat te bejaghen scherpt al zijn verstant,
Een ghelt Vercken heeft hy gheleyt op het cot,
Goede ghelte Hennip waster op zijn lant,
5[regelnummer]
Niet dan ghelte baers mach zijn leckere tant,
Om dat hy altijt ghelt sou hebben in zijn ghewout,
Soo heeft hy daer boven noch een ghelt Wijf getrout.
| |
Q.5.45aant.De oude Jaep soet had met een Vryster op eender nacht,
Soo verre ghevrijt, dat sy door der minnen cracht,
Een ringh op trou van hem had ontfanghen,
Maer soo haest den dach haer maeckte wijs,
5[regelnummer]
dat haer Lief was van baert en haren grijs,
Wrongh sy haer handen met betraende wanghen,
Hoe laelijck heb ick my aen den dorren boom verhanghen:
Och Lief, seyde hy, hoort, wilt treuren noch krackelen:
Ajuyns hebben oock graeuwe hoofden, maer groene stelen.
| |
Q.5.46aant.Giccher pleecht raet met zijn vrunden al,
Hoe hy behouden zijn eere danckelijk sal,
Loonen Doctoor Mats voor zijn constich bedrijf,
dan ghelt of ghelts waerde is by hem selden,
5[regelnummer]
Oock is Doctors const met gheen ghelt te verghelden:
Want hy heeft hem ghesont ghemaeckt van lijf,
En daer en boven noch met kint zijn wijf.
| |
Q.5.47aant.Nelleken treckt aen een hemdeken fris,
Om niet wollen te gaen als een Claris,
Sy treckt aen een rock en costelijcke bouwen,
Om dat haer ledekens teer niet souden vercouwen,
5[regelnummer]
Sy treckt aen een paer schoenen en muylen hooch,
Om door den slijck te treden schoon en drooch,
Seytmen dan een woordt dat heeft sy terstont ghevat,
En dat treckt sy haer oock aen, waerom doetse dat?
| |
Q.5.48Ga naar margenoot+aant.Pouwels seyt dat zijn Lief die hy dient te danck,
Vande ses Hollantsche steden heeft het uytghelesen,
Dats een Amsterdams aensicht, een Delfse ganck,
Dortse middel, en Leytse tongh by desen,
5[regelnummer]
Een Goutse stem, een Haerlems wesen:
Ick hebt gheraden Pouwels al seyde ghy neen,, tans,
Dat is niemant anders dan Magdaleen,, Jans.
| |
Q.5.49aant.Ruth gaerde aren opt velt, dan was versaet,
Doese hadt dat nootdruftighe armoet behoefde,
Ghy loopt seer naerstich om eerlijcke baet,
Daerom leeft ghy veel tijts als de bedroefde:
5[regelnummer]
Waert dat ghy des noots rechte pit eens proefde,
Die ghy sorchvuldich voor des oude mans stut,, gaert,
Soo waert ghy Ruth, nu zijt ghy noch Ruthgaert.
| |
Q.5.50
| |
Q.5.51aant.Rijckdom over Zee met perijckel ghehaelt,
Wort dickmael met sorch en hertseer betaelt:
Maer ghy met de neeringhe die u Godt toevoecht
Sijt heymrijck, om datter u mede ghenoecht.
| |
Q.5.52aant.Die met vette veren coopt een maghere Gans,
Die is becocht voor een maeltijt: maer
Die een maghere Koe coopt, met een vette Pans,
Die is becocht voor het gantsche Jaer:
5[regelnummer]
Dan die een quaet Wijf om niet wert ghegheven,
Die is aen t'vleysch becocht al zijn leven.
| |
Q.5.53Ga naar margenoot+aant.Een Vrouwe die noyt op ander Man en dacht,
Dan doese den eersten te Kercken bracht,
En een Vryer die inde Bruyloft daer hy zijn Lief verliest,
Een ander inde plaets voor zijn alderliefste kiest,
5[regelnummer]
Sijn met reden begaeft, al achtment wanckelbaricheyt:
Want sy draghen reyne liefde, en setten cleyne swaricheyt.
| |
Q.5.54aant.De Beelden ghemaeckt van Silver of Gout,
Worden ghevanghen gehouwen in verburgen secreten,
De Beelden ghesneden of gheschildert op hout,
Worden over al aen stucken ghesmeten,
5[regelnummer]
De gheborduerde worden aen tween ghereten,
In alle Geuse Kercken sonder schroomen:
Daerom derf mijn Lief inde Kerck niet comen.
| |
Q.5.55aant.Doe Elsken jongh was, en seer gheacht,
Sliepse om niet by, meenighen lieve nacht,
Waenende dat haer bloeysel eeuwich sou dueren,
Dan nu sy siet dat het ghetal der Jaren,
5[regelnummer]
Haer natuerlijcke schoonheyt doet verharen,
Gaetse om schandelijck ghewin haer lichaem verhueren,
Niet om te herbouwen d'Atheense mueren:
Maer om als sy is out, verrompelt en versuert,
Datse dan gheldt sou hebben om hueren datse nu verhuert.
| |
Q.5.56aant.Soo den tijt is, sy moet toch gheleden,, zijn,
Men mach hopen dat het sal beteren dra,
Die wenscht en can niet wel te vreden,, zijn,
Dies ick van dien my gheheel ontsla,
5[regelnummer]
Den teghenwoordighen tijt wil ick slaen gae,
Den verleden can ick niet weder locken,
Wachtende wat de toecomende sal brenghen nae,
En hier en tusschen lachen, boerten, en jocken.
| |
Q.5.57Ga naar margenoot+aant.Hans vonck mach wel voor een Hopman bestaen,
Niet om dat hy de knechten doet houden goede wacht,
Noch om dat hy een Ridder stuck sou grijpen aen,
Om de vyant in zijn legher te verlacken by nacht,
5[regelnummer]
Veel min om voor de vuyst met loutere cracht,
Een slach te leveren op d'opene velden:
Dan hy is een Hopman om de Hop te doen ghelden.
| |
Q.5.58aant.Een Cudde borstelighe wroetende swynen,
Worden ghedreven van de Hoeder deur dick deur din,
Een cudde ruych bewolde Engelsche mynen,
Volghen sachtsinnich haers Herders sin,
5[regelnummer]
Soo volcht ghy de menichte meer noch min,
Al was haer Leytsman een boef of schudde,, Jan
Wort ghy noch quaet, als ick u noem Cuddeman?
|
|