Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
I.1.7 Datering van de gedichtenUit het werk van Roemer Visscher valt nauwelijks op te maken van wanneer het dateert. Het lijkt er trouwens sterk op dat hij dergelijke informatie zelf weinig relevant vond. Zo dagtekende Visscher, in tegenstelling tot de meeste anderen, bij voorkeur zelfs zijn inscripties in alba amicorum niet (Ro.1.3; Ro.1.61).Ga naar voetnoot97 We zijn dan ook van andere indicaties afhankelijk om ons in dit opzicht een beeld te kunnen vormen. Een eerste, zij het wat vage hint is afkomstig van de auteur zelf. In het begin van zijn inleiding bij de Brabbeling staat Roemer Visscher stil bij de kritiek op zijn werk die hij kan verwachten van de kinderen van ouders wier gebreken hij destijds voor het licht gehouden heeft (p. 4).Ga naar voetnoot98 Hij plaatst in 1614 zijn schrijfactiviteiten dus in een tamelijk ver verleden, zo'n twee generaties terug. Sedert die tijd zijn de kinderen van de ouders die hij een spiegel voorhield inmiddels zijn lezerspubliek geworden. Een tweede aanwijzing omtrent de periode waarin Roemer Visscher literair actief was komt uit zijn naaste omgeving, van zijn dochter Anna. In een dichtbrief, geschreven waarschijnlijk rond 1615 en bestemd voor Janus Gruterus, op dat moment hoogleraar en bibliothecaris van de Bibliotheca Palatina te Heidelberg, introduceert ze zich via toespelingen op de geschriften van haar vader. Die moeten voldoende zijn om Gruterus te doen beseffen wie de schrijfster van deze dichtbrief is. Anna brengt dan eerst in herinnering hoe haar vader in zijn jeugd, in de war door dartele minnestrikken, kwikken schreef om mee te lachen. Zijn Sinnepoppen dateren volgens haar van later tijd toen hij door ouderdom en tijd grijs geworden was.Ga naar voetnoot99 Tot slot brengt Anna de groeten van haar vader over. Roemer Visscher en Gruterus waren dus met elkaar bekend.Ga naar voetnoot100 Literair werk als de ‘quicken’ dateert derhalve uit Visschers jonge en volgens dochter Anna ook nog wat onbezonnen jaren. We zullen dan, bij iemand die in 1547 geboren werd, moeten denken aan de periode vanaf midden jaren zestig. Een andere eigentijdse indicatie dat Roemer Visschers literaire werk in een vroegere periode van zijn leven ontstond is afkomstig van Janus Dousa. Op een moment dat de publicaties van Roemer Visschers werk nog in een ver verschiet lagen, in 1591, prees deze in zijn inleidende gedicht bij de Hollandtsche rijm-kronijk van Melis Stoke, zoals eerder al gemeld, Roemer Visscher als de ‘tweede Martialis’, een passage die in de voorrede van de drukker tot de lezer in de uitgave van T'Loff vande mutse uit 1612 overigens nog eens uitvoerig geciteerd werd.Ga naar voetnoot101 Waar het hier om gaat is dat Roemer Visscher in elk geval in bepaalde kringen rond 1590 al behoorlijk naam had gemaakt als literair auteur. Die moet dan gebaseerd zijn geweest op handschriftelijk materiaal van hem dat circuleerde.Ga naar voetnoot102 In 1599 kwam immers voor het eerst, zij het nog anoniem, een wat omvangrijker aantal gedichten van Roemer Visscher (88 in totaal) op de markt. Dit alles wijst erop dat in elk geval een substantieel deel van Visschers literaire productie tot stand kwam vanaf zijn vroege volwassenheid tot wellicht de eerste decennia daarna.Ga naar voetnoot103 Naast deze externe aanwijzingen bevat de Brabbeling zelf ook nog enkele aanknopingspunten die licht kunnen werpen op een mogelijk tijdstip van ontstaan, hoewel exacte dateringen niet voorkomen. Het meest nauwkeurig te plaatsen zijn twee huwelijksgedichten: het ene in de zomer van 1578 (Q.5.50) en het andere naar alle waarschijnlijkheid in januari 1580 (Ro.1.43). Zoals hiervoor al aangegeven dateerde Visscher zijn bijdragen aan alba amicorum niet, maar bij benadering valt er wel iets over te zeggen. De inscriptie voor Jan van Hout (Ro.1.3) zal geschreven zijn in september of oktober 1578; die voor Dousa (Ro.1.61) waarschijnlijk ergens tussen 1578 en 1583. Drie andere gedichten die verband houden met Dousa (Q.6.3-5) kwamen ook ergens in deze periode tot stand, met als einddatum een uitloop tot 1586. Van de gedichten gewisseld met Spiegel kan er een bij benadering geplaatst worden ergens vóór diens huwelijk in 1578 (Ro.2.34). Hetzelfde zou mogelijk ook nog kunnen gelden voor Ro.1.56-57. Nog twee andere (Q.5.11-12) ontstonden op zijn laatst in 1584, want ze bevatten regels die ook voorkomen in de in dat jaar onder Spiegels auspiciën gepubliceerde Twe-spraack. Het afscheidsgedicht van Amsterdam en omgeving (Ro.1.59) dateert in elk geval van na 1578 en mogelijk van voor Visschers huwelijk in 1583. Eén gedicht kan vanwege referenties naar actuele tijdsomstandigheden eveneens nader thuisgebracht worden (Ro.1.16). Het zinspeelt op de calvinistische vluchtelingenstroom die in 1567 op gang kwam en spreekt over de Prins van Oranje, die in 1584 vermoord werd, als zijnde nog in leven.Ga naar voetnoot104 Al deze schaarse gegevens over de ontstaanstijd van Roemer Visschers gedichten wijzen op de jaren zeventig en tachtig van de zestiende eeuw, toen hij zelf ongeveer tussen de twintig en veertig jaar oud was. Een andere indicatie inzake de mogelijke datering van Roemer Visschers werk bieden de bronnen waaraan hij teksten ter vertaling ontleende. In sommige gevallen, met name bij de sonnetten, is het namelijk mogelijk om wat nader te bepalen welke edities hij gebruikte. Vooral zijn bewerkingen naar Ronsard bieden wat dat betreft een goed beeld.Ga naar voetnoot105 Eén sonnet (Tu.22) is zelfs terug te voeren op een redactie verschenen voor 1557, terwijl enkele andere ofwel ontleend zijn aan uitgaven van voor 1578 of voor 1584. In het geval van Desportes is in elk geval één bewerking gebaseerd op een versie verschenen voor 1585 (Tu.5). Ook enkele bewerkingen naar epigrammen van Beza wijzen op een gebruik van vroege edities, omdat Beza die teksten in latere door hem geautoriseerde edities achterwege liet. Zo komen de bronteksten voor Q.3.43 en Ro.1.31 alleen in de editio princeps van 1548 voor, terwijl de gebruikte variant voor Q.3.28 daarentegen pas in de editie van 1569 verscheen. Daarnaast ontbreken enkele bronteksten in de laatste door Beza bezorgde editie, die van 1597 (Q.3.42-43). Het beeld sluit ook in deze gevallen aan bij de andere waarnemingen dat Roemer Visschers literaire activiteiten zich in een vroegere periode van zijn leven afspeelden. Een en ander betekent overigens niet dat Visscher op latere leeftijd dit materiaal niet belangrijk genoeg meer vond om er zorgvuldig naar om te zien. De redactionele varianten in de door hemzelf bezorgde edities laten zien dat hij op het einde van zijn leven zijn teksten nogmaals kritisch tegen het licht gehouden heeft.Ga naar voetnoot106 In het verleden is wel gepoogd om de poëzie van Roemer Visscher, die zo vaak de indruk wekt op het bestaan van alledag betrekking te hebben, te verbinden met zijn eigen biografie of met bepaalde tijdsomstandigheden.Ga naar voetnoot107 Inmiddels is genoegzaam bekend dat een biografische interpretatie van poëzie uit deze periode de nodige risico's in zich draagt, onder meer omdat achter teksten vaak een andere bron schuilgaat zoals ook bij Visscher regelmatig het geval is. Een bekende casus in dit opzicht is het beeld over het turbulente liefdesleven van Bredero dat men zich aanvankelijk op grond van zijn poëzie vormde en dat niet te handhaven bleek.Ga naar voetnoot108 Ook in Visschers eigen tijd zijn terughoudende geluiden te horen waar het gaat om de biografische interpretatie van bijvoorbeeld vrijmoedige liefdespoëzie. Zo reageert Beza, een van Visschers bronnen die hiervoor al ter sprake kwam, in de tweede door hem geautoriseerde editie van zijn werk uit 1569 op aantijgingen jegens zijn levenswijze gebaseerd op grond van zijn gepubliceerde en niet allemaal even brave epigrammen. Hij stelt daar nadrukkelijk dat dergelijke poëzie niet autobiografisch gelezen dient te worden.Ga naar voetnoot109 Zoals hiervoor al is aangegeven zijn er nauwelijks gedichten die aan concrete gebeurtenissen in Visschers leven te liëren zijn. Voor zover dat in het verleden toch gepoogd is, kunnen we inmiddels vaststellen dat dergelijke suggesties meestal niet te handhaven zijn. De teksten zijn te weinig specifiek of het gaat om bewerkingen naar eerdere bronnen waardoor eventuele biografische interpretaties op losse schroeven komen te staan.Ga naar voetnoot110 Daarom blijken suggesties over bijvoorbeeld een mogelijke datering van bepaalde gedichten vóór Visschers huwelijk in maart 1583 bij nader inzien vaak weinig grondslag te hebben.Ga naar voetnoot111 Ook de koppeling van bepaalde gedichten aan historische omstandigheden blijkt bij herhaling problematisch. Zo is wel gepoogd om de datering van gedichten met opvallende roomse elementen te plaatsen voor de Alteratie van 1578 in Amsterdam, waarbij de stad zich aan de zijde van de calvinistisch georiënteerde Republiek schaarde.Ga naar voetnoot112 Een en ander betekende echter allerminst een radicale breuk met het katholicisme als zodanig in de stad en ook Roemer Visscher zelf heeft nooit openlijk afstand genomen van het oude geloof of zich tot een andere geloofsrichting bekend. Veel zaken, zoals ook de Beeldenstorm en de kettervervolging, behoorden tot het collectieve geheugen en bleven daarvan deel uitmaken, zelfs als de politieke omstandigheden radicaal veranderden. Roemer Visscher reageerde op deze gemeenschappelijke schat aan ervaringen en dat maakt het moeilijk om zijn poëzie ook op die grond nader te dateren. |
|