De gedichten
(1994)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||
Sonnetten | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
1 Hoewel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken (1621)Een sonnet van P.C. Hooft gericht aan Constantijn Huygens inspireerde verschillende dichters tot het schrijven van sonnetten, alle met dezelfde rijmwoorden. Hoewel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken,
Ga naar voetnoot1
Soo voel ick evenwel mijn geesten werden rap,
Ga naar voetnoot2
Gemoedicht door u Rijm, hun krachten stellen schrap
Ga naar voetnoot3
Om weer te krijgen 'tgeen in luijheijt was versoncken.
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
U suijglinck als vermindt lagh overstallich droncken
Ga naar voetnoot5
In weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sap
Ga naar voetnoot6
Wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap
Ga naar voetnoot7
Wt blusten met hun vier als water uwe voncken.
Ga naar voetnoot8
9[regelnummer]
Noch hielt ghij d'overhant, dies stel jck u gedicht
Ga naar voetnoot9
Veer boven helterij Ten oorloch affgericht.
Ga naar voetnoot10
Die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.
Ga naar voetnoot11
12[regelnummer]
Minvaders alle beij van't luckich Nederlant
Ga naar voetnoot12
Al wat van voeten weet moet dansen nae u Trant,
Ga naar voetnoot13
En wel getroffen galm op sleutel van de Reeden.
| |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
Zorgvuldige lezing van v. 12 maakt duidelijk dat
hier Minvaders moet hebben gestaan.
| |||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||
Naar het handschrift, een afschrift van Constantijn Huygens van deschoncken-sonnetten. kb Den Haag, KBH XLa, 8 Huygens. | |||||||||||
VerantwoordingHuygens noteerde als opschrift aanvankelijk Sonnet van Anna Roemers Noch opden selven trant, wat hij verbeterde met behulp van Door Joff Tesselschade en Visscher (zie diplomatische transcriptie). Hij heeft zich waarschijnlijk vergist omdat de tekst direct volgt op zijn afschrift van het schoncken-sonnet van Anna Roemers. Het opschrift noch de wijzigingen van Huygens in de verzen 4 en 12 zijn in de tekst overgenomen. Wij geven immers waar mogelijk de oorspronkelijke versie van Tesselschade Roemers. 4 Om weer te krijgen 'tgeen in luijheijt was versoncken is in het handschrift doorgehaald; in de marge heeft Huygens het vers genoteerd dat ook te vinden is in diens Otia en in Worp (1918: 17): om kanten teghen 'tluy dat d'ijver hield versoncken. Boven kanten staat kampen, dat is doorgeschrapt. Damsteegt (1981: 67) en Van Koeven (1989a: 49) vinden de wijziging van Huygens een verbetering, omdat er een grotere felheid uit spreekt en omdat het vers beter aansluit op v .3. 12 Tot nu toe las men het doorgeschrapte gedeelte als Mijn vaders. Damsteegt (1981: 67) oppert dat Huygens Mijn vaders wijzigde, omdat hij zich te jong voelde om door de dichter met vader te worden aangesproken. Wij lezen echter Minvaders, dat de rijke beeldspraak van zuigeling en zogen verder doorvoert. Huygens' verandering in Moetblasers, overgenomen in Worp (1918: 18), doorbreekt dit ruw en is daarmee geen verbetering. Enkele kleine aanpassingen maken de tekst duidelijker: de /vv/ is weergegeven als /w/ in wt en Leeuwen (v. 1), evenwel en werden (v. 2), was (v. 4), wt (v. 7 en 8) en dwingen (v. 11); de /v/ als /u/ in u (v. 3, 5, 9 en 13). Spaties zijn aangebracht in En sooch (v. 6) en van de (v. 14), en een apostrof-t in van't (v. 12). Het handschrift geeft een /n/ als abbreviatuur in dwingen (v. 11). De /pp/ in Coppers (v. 7) is dooreen geschreven. Door vlekken zijn de /m/ van Rijm (v. 3) en de /d/ van dwingen (v. 11) niet goed te lezen. Ten slotte is er nog een variant te vinden op sooch (v. 1) in Worp (1918: 17): ‘soock’. Deze lezing wordt niet door het handschrift ondersteund; de werkwoordsvorm ‘soock’ past hier bovendien niet. | |||||||||||
Diplomatische transcriptie[-Sonnet van Anna] +<Door Joff Tesselschade>+
Roemer[-*s*] +<Visscher>+ Noch opden selven trant.
Hoewel ick noijt en sooch pit vvt der Leeuvven schoncken,
Soo voel ick evenvvel mijn geesten vverden rap,
gemoedicht door v Rij*m*, hun krachten stellen
schrap
[-om weer te krijgen 'tgeen in luijheijt vvas
versoncken]. =<om kanten +<[-kampen]>+ teghen 'tluy dat d'ijver hield
versoncken.>=
V suijglinck als vermindt lagh overstallich droncken
in weeldens vette schoot*,* Ensooch het suchtich
sap
vvt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap
vvt blusten met hun vier als water uwe voncken.
Noch hielt ghij d'overhant, dies stel jck v gedicht
veer boven helterij*,* Ten oorloch affgericht.
die *d*vvi-gen met gewelt, ghij met beleefde
seeden.
[-Min*-*vaders] =<Moetblasers>= alle beij vant luckich
Nederlant
Al wat van voeten weet moet dansen nae v Trant,
en wel getroffen galm op sleutel vande Reeden*.*
| |||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||
Notities 1 pit wt der leeuwen schoncken: Hooft
noemt in zijn sonnet merg als voedsel voor de mythologische held
Achilles.
| |||||||||||
Korte inhoudDe lyrische ik wordt door voorafgaande gedichten (van P.C. Hooft en C. Huygens) geïnspireerd om zelf eveneens te gaan dichten. Dit kost haar moeite, omdat ze juist Koppermaandag gevierd heeft. Dat het haar toch lukt, is te danken aan de wijze van overtuigen, die niet (als bij Achilles) met geweld gepaard gaat. De leiding van Hooft en Huygens berust op geestelijke bekwaamheden. | |||||||||||
AchtergrondP.C. Hooft zond zijn sonnet aan Constantijn Huygens toen deze zich in januari 1621 klaarmaakte om als secretaris van een gezantschap naar Engeland te gaan. Deze beantwoordde het gedicht met een sonnet dat dezelfde rijmwoorden heeft. Dit is het begin van een literair spel waaraan ook Tesselschade Roemers en haar zus Anna Roemers meedoen. De reeks staat bekend als de schoncken-sonnetten. | |||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||
Sonnet van P.C. Hooft: ‘Aen Heere Constantijn
Huighens’
Men voede'Achilles op, met mergh wt leeuweschoncken
Dies siedende'oorloghsucht reed door sijn leeden rap.
Van rusten wierdt hij mat: van woelen frisch: en schrap
Stondt hij veel liever, dan hij stack in lust versoncken.
Maer Huighens inborst, die voor sógh heeft
opgedroncken
Der eedle konsten, klaer en sinnesujvrend sap,
Vlamt op het eerlijck' fraey. Waer nae sijn vrijerschap
Wt allen ijver rent, geprickt van heilghe voncken.
Dies luistren nu sijn lujt, sijn stem, sijn streelend dicht,
Nae wetten van dien geest op alles afgericht.
Nae dese schickt zich't pujck zijnre'wtgeleesen zeeden.
Doch dit's maer voorspel. T'hans de welvaert van sijn landt
En vrijgevochten volck, aenstellen wil haer trant,
Op maetslagh eener siel soo vol van rijm en reden.
Jan. 1621
Omnibus Idem
Uit Uit Hoofts lyriek. Ed. C.A. Zaalberg. Den Haag
1981: 73.
Sonnet van Anna Roemers
Dit heb ick noch gelickt uyt d'uijtgesopen schoncken
Daer van mijn stram verstandt en stijve pen werdt rap,
Niet weerde Vrijenden om mijn selfs te stellen schrap
Tegen u lieden geest; dan lach ick laegh versoncken
Jn diepe hovaerdij; Maer om dat jck gedroncken
Van suijver vriendtschap heb het smaeckelijcke sap,
Soo ben ick blij dat ick de groene vrijerschap
Met rijpe manheijt heb in vrienschap doen ontfoncken.
Gelijck mint sijns gelijck, beij sijt ghij door u dicht
Vermaert, en beyde in geleertheijt affgericht;
Ook beijd' uijtmuntend in verstand en brave zeeden.
Waer vintmen zulcke twee int gansche Nederlant;
Want soo de eene speelt, gaet d'andere sijn trant
Dat ghij dan vrienden zijt is (dunckt mij) meer als reden.
Uit De gedichten van Constantijn Huygens I. Ed. J.A.
Worp. Groningen 1892: 199.
| |||||||||||
datering 1621naar de datering van het sonnet van P.C. Hooft. |
|