Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
AWALDUS Schrevelius Med. Dr., ten jare 1576 te 's Hage geboren, was sedert 1624 buitengewoon, en sedert het jaar daaraanvolgende, gewoon Hoogleeraar in de geneeskunde aan de Leidsche Hoogeschool; in het jaar 1646 voor de tweede maal Rector Magnificus. Het ter gelegenheid van het derde eeuwfeest dier Hoogeschool in 't licht verschenen Album Studiosorum vermeldt op de maand Mei van dat jaar (bepaalder aanwijzing wordt onder dit rectoraat niet gegeven) o.a. de volgende inschrijvingen: Romanus Boot van Weesel Alcmarianus 21. J[uris stud]. Johannes Boot van Weesel Haghiensis 21. P[hilos. stud]. Het laatste 21, indien het geen schrijffout van den zeventigjarigen Rector of verkeerde opgave van een door de magnificentia ontsteld jongeling is, is een drukfout en moet in 20 verbeterd wordenGa naar voetnoot1). | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
In de maand Augustus; de Rector was intusschen (5 Juli) overleden; volgt de inschrijving van Dominicus Boot van Wesel Haghae Comitanus 60. L[itterarum stud]. Deze laatste inschrijving moet allen verbazen, die, met de latere vereerders van Anna Roemers, hetgeen door Scheltema ‘waarschijnlijk’ was geachtGa naar voetnoot1) voor historische zekerheid hebben genomen, en haren protestantschen echtgenoot, omdat hij 't niet was, die zijne zonen in persoon op de school der paters Jezuïeten te Brussel ging bestellen, voor reeds sedert ettelijke jaren dood hebben verklaard. Maar ook hen moet zij verbazen, die niet weten dat, in de dagen, waarin het ingeschreven zijn als student vrijdom van sommige belastingen medebracht, het zich langs dezen weg daarvan verzekeren tot die misbruiken behoorde, waar ten allen tijde goede redenen tegen, maar destijds vele en groote voorbeelden vóór waren. Zoo werd dan de echtgenoot van Anna Roemers, sedert een | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
leeftijd Meester in de Rechten, op zijn zestigste jaar nog eens, met zijne zonen, student en verkreeg hij ‘als huishoudende persoon’ op den 23 Aug. 1646 vrijdom van bier- en wijnaccijns.Ga naar voetnoot1)
| |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
Aan den Hoog-geleerden Heere, mijn Heere Ewaldus Schrevelius,
| |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
Maar gij, eerwaarde Man, die mij maar met den naam
Als noch en zijt bekent, die de gezwinde Faam
De wereld overblaast, en wilt u doch niet steuren,
Dat ik u groeten derf en zenden deze leuren:
Doch terg ik uw geduld met deze lompe stof,
Neem 't mij niet moejelijk maar moederlijken of.
Uwe E. dienstbereide Vriendin, ANNA ROEMERS. | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
VAN Anna's zonen stierf de jongste, Johannes, reeds in het volgende jaarGa naar voetnoot1), het zelfde waarin Tesselschade haar bloeiend eenig overgebleven dochtertje aan den dood moest afstaan. Wij weten dat Anna op dien treurigen laatsten Augustus te Alkmaar was en het stervende kind en hare diepbedroefde zuster in die bange oogenblikken liefderijk bijstondGa naar voetnoot2). Zij zelve overleed er vier jaar later, 6 December 1651, zeven en zestig jaar oud, twee jaren nadat Tesselschade onder hare moederlijke droefheid was bezweken. Of ook haar echtgenoot haar was voorgegaan is niet bekend. | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
Romanus van Wezel was zes en twintig jaren oud toen zijne moeder stierf. Tot de Roomsche Kerk behoorende en uit dien hoofde tot geen regeeringsposten benoembaar, wijdde hij zich aan de rechtspractijk, en zette zich te 's Gravenhage als advocaat neder. Ook hij leverde proeven, van dichtvermogen niet zoozeer als, van dichtlustGa naar voetnoot1). In het jaar 1683 was hij nog in leven. Uit zijn huwelijk met Maria Willems-dochter van Nerven, sproten vier dochters en een zoon, die bij den naam Lambertus, dien van zijn vaders vader, Dominicus, droegGa naar voetnoot2) en in den krijgsdienst ging. Zijn grootmoeders oude vriend Huygens sprong bij zijn vorstelijken meester te zijner bevordering herhaaldelijk in de bres. Dat ook deze kleinzoon de poëzie aan zich heeft willen verplichten is ondersteld, maar op goeden grond in twijfel getrokken.
|
|