Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| ||||
[pagina 301]
| ||||
ON wout ghy u vernoegen,
Soo moet ghy u gaen voegen,
Al na de Amstel stroomen,
Daer woont een Roemers kint
Van Pallas seer bemint,
Wt Clio voortgekomen.
Indien deze dichtregelen van Margaretha van Godewyck, uit een H.S. door den heer Loffelt bekend gemaakt, en die, naar zijne schatting, van 1643 of 1644 dagteekenen, op Anna Roemers slaan, dan weet ik daarmede geen weg; maar het is van algemeene bekendheid dat zij zich in het jaar 1646, om den wil van hare zonen, nu rijp voor het academisch onderwijs met haar gezin te Leiden ging nederzetten. Haar ouden vriend Heinsius kon zij er nog vinden, maar reeds twaalf jaar weduwnaar van de door hare luit verheerlijkte Ermgard RutgersGa naar voetnoot1); ziekelijk en afgewerkt; na veertigjarige diensten, vruchteloos | ||||
[pagina 302]
| ||||
gepoogd hebbende van de lasten van zijn professoraat ontslagen te worden, en lusteloos en zwaarmoedig het volslagen gemis van zijn geheugen te gemoet gaande. Scriverius, ouder dan hij en reeds een zeventigerGa naar voetnoot1), voor dertig jaar de uitgever zijner Nederduytsche Poemata en daarin van het lofgedicht op haar met hare beantwoordingGa naar voetnoot2); ‘de verstandige en Geleerde Heer Petrus Schrijverius,’ haar neefGa naar voetnoot3) was er nog druk aan den arbeid, en had nog vier jaren te goed, eer hij zijn gezicht verloor, zonder dat zijn werkader daardoor gebroken werd, en nog zes, eer de dood zijner echtgenoote hem naar Oudewater deed verhuizen. Mr. Clemens van Baarsdorp was van 10 Nov. 1643 tot 10 Nov. 1645 Burgemeester van Leiden geweest, waar ook in 1638, in 1618, ja reeds in 1602 aan mannen uit zijn geslacht een zelfde eer was wedervaren; in 1646 was hij het echter niet meer, en het mag wel door misverstand geweest zijn dat Anna Roemers, die door zijn tusschenkomst haren eerbiedigen groet aan het Leidsch Atheen, waar zij wonen kwam, deed geworden, den oud-Burgemeester als oudsten Burgemeester betitelde.
| ||||
[pagina 303]
| ||||
Aan de vermaarde Stad Leiden;
| ||||
[pagina 304]
| ||||
En belgt u niet dat ik u slechte Burgerin
U groeten derf doch van geleerdheid een vriendin
En kon ik uwen lof niet na waardije uitten,
Dat hoop ik zal geschien van mijn twee jonge spruiten.
UE. onderdanigste Vrindin en Burgerin
ANNA ROEMERS;
Huisvrouwe van Dominicus van Wezel. |
|