Alle de gedichten. Deel 2

[p. 287]

Aan de stad Antwerpen.
1643.

Naar het Handschrift. Letterjuweel, 30.

[p. 289]

VAN den gesneden Roemer, waarin de nu bijna zestigjarige Anna Roemers der ‘Heerlijcke Wijdtberoemde stat Antwerpen’ het aangenaam bewijs geleverd heeft, dat zij ‘het diamantstift,’ om welks meesterlijke behandeling de eerste dichters van haar land haar reeds voor het vierde eener eeuw zoo hoog verheven hadden, nog altijd wist te hanteeren, is mij gebleken in de Scheldestad niets meer te vernemen te zijn; maar de brief, in den aanvang van het jaar 1679 door Vollenhove aan Brandt geschreven, toen hij het geluk gehad had ten huize van Roemer van Wezel zooveel ‘fraaie kunst’ van diens ‘moeder en moei’ te zien te krijgen, bestaande in ‘schilderyen, borduursel, aardig schrift en beelden op glas, by zo aanzienlijke steden, als Dordrecht en Antwerpen, met papiere en zilvere dankzeggingen vergolden,’ bewijst dat haar daarvoor de eervolle erkenning van haar, die ‘men noemt des weerelts oogh,’ zoo min als, voor een

[p. 290]

dergelijke gave, die van de ‘Coningin van Hollants Steeden’, ontgaan is.¹⁾

Dat zij, die ook in het bij het eergeschenk gevoegde gedicht ‘S' Heemels Coningin’ genoemd wordt; dat de Moeder des Heeren, te Antwerpen als Beschermheilige wordt vereerd, is van algemeene bekendheid; maar dat het Attrita Resurget, 't welk hier door onze dichteres tot Antwerpens ‘statsspreuck’ verheven wordt, dit nimmer geweest is, schijnt even zeker als het aannemelijk is dat, onder de toenmalige omstandigheden, in den kring waarin Anna Roemers zich bewoog, de uitdrukking van bemoedigende verwachting, die in deze woorden spreekt, haar van veler lippen mag hebben tegengeklonken.

1) Zie boven, bl. 187.

Brieven van vernaemde mannen aen Geeracrt Brandt, achter Het Leven van G. Brandt, door Joan de Haes. 's Gravenhage, 1740. bl. 194.

[p. 291]

tekstkritische noten

ic kendt, ik erken het.

Aen De Heerlijcke Wijdt-beroemde stat Antwerpen
Op een Roemer geschreven hebbende een plantje Camillen daer bij de statsspreuck Attrita Resurget

Vermaerde stat geroemt so hoogh,
dat men u noemt des weerelts Oogh,
Die S'Heemels Coningin betrout,
V sorgh', en voor beschermster hout,
Die V soo draecht, en soo ver-Eert,
dat altijt Uwen lof vermeert.
V Heerlijcheijt heeft maet noch endt
En voor een vrouw te hoogh, (jc kendt,)
Om wel te Prijsen u waerdij:
dat sal een ander doen voor mij:
Want ick (met Recht) te vreesen had
dat uwen luijster werdt beclad.
Laet dat dan voor een hoogh verstant,
Laet dat voor een Geleerde hant,

[p. 292]

 

Laet dat voor een Poeesche pen,

 

Die woorden daer toe vinden ken.

 

Alleen so bid jck mij vergeeft,

 

(Want gij de Naem hebt van beleeft)

 

dat jc V groete met dit Glas;

 

Daer bij V Sprueck staet een Gewas,

 

dat hoemen t'meer met voeten treet

 

dan wast het weelich wijd en breed.

 

Leeft Leeft Antwerpen schoonste stat

 

Die Nederlant Oijt heeft gehat.

 

Vaert Eeuwigh wel tot hoon en Spijt

 

Van die V druckt en u benijt.

 

 

 

anna roemers.

 

 

 

1643.

cen Gewas, dat enz. Het beeld is onzer dichteres gemeenzaam. Zie boven, het vers aan de Groot bl. 70.
De Ruijckende Cammil cruijpt bij der Aerden heên
Tot datse met de voet van jemant wert vertreên.