Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 243]
| ||||||
[pagina 245]
| ||||||
DE welluidende naam van Duarte wekt bij den vriend der Nederlandsche Letteren aanstonds de gedachte op van voortreffelijk gezang en snarenspel. Wie weet niet van Francisca Duarte, door den zoo muzikalen Hooft, onder den naam van Frankje, met hooge bewondering toegezongen, en onder dien van ‘de fransche Nachtegael,’ in zijne brieven geprezen en bij zijne feesten onmisbaar geacht; ‘joffre Francisca met haeren genan op een' letter nae,’Ga naar voetnoot1) te Alkmaar woonachtig? Ook herinnert men zich het Duarte, Brabantschen Amphion, eert dit graf;
Dien noch de steenen die sijn' konst het roeren gaf
Vervolgen naer sijn' Dood:
| ||||||
[pagina 246]
| ||||||
van Huygens, in de Korenbloemen, uit zijn latijn, in de Momenta Desultoria, overgebracht. Dit grafschrift gold Gaspar Duarte, gezegd Du Weerdt of De WeertGa naar voetnoot1), te Antwerpen, waar hij woonde en door zijn vriend Huygens, volgens diens dagboek, meermalen bezocht werd, in November 1653 in zijn zeventigste jaar overledenGa naar voetnoot2), en aldaar bij zijn vader Diego in de St. Jacobskerk begraven. Wij twijfelen niet of het is deze geweest, die in 1640 met zijne kinderen aan Anna Roemers de loftonen ontlokte, die wij in het hier volgend gedicht vernemen. Dat hij, benevens twee zonen, vier dochters had en hoe zij heetten, vernemen wij uit het ontwerp van een opschrift voor een gedenkpenning, hem na zijn dood door zijn oudsten zoon toegedacht, voorkomende onder de handschriften van Huygens bij de Koninklijke Akademie bewaardGa naar voetnoot3), en dus waarschijnlijk door dezen gesteld. De naam van dien oudsten zoon was Jacob (spaansch: Diego), naar zijn grootvader; zijn broeder heette, als de vader, Gaspar; en van de begaafde dochters heette de oudste Leonora, naar haar grootmoeder Leonora Rodriguez, de tweede Catharina, de derde Francisca, en de vierde Isabella. Was deze Francisca dezelfde met de ‘fransche Nachtegael’ te Alkmaar getrouwd, en gold Anna's lof hier dus slechts de drie andere, nog bij vader thuis?Ga naar voetnoot4) | ||||||
[pagina 247]
| ||||||
Niet alleen de zang- en toonkunst, maar ook andere fraaie kunsten hadden in deze familie hare vereerders en beoefenaars. Aan Jacob Duarte vind ik eene door Aegidius Hendrickx uitgegevene groote gravure naar de schilderij van Rubens, Paris Oordeel, opgedragen, hem daarbij noemende: ‘singularem pictoriae artis cultorem, hujus archetypi tabulam inter plurima possidentem’Ga naar voetnoot1). De gravure draagt geen jaartal, doch daar Aegidius Hendrickx in 1648 te Antwerpen met drukken aanving, twijfel ik niet of deze Jacob was de bovenvermelde zoon van Gaspar, ook van elders, ook te Amsterdam, als een groot liefhebber van schilderijen bekend. Of hij ook dezelfde was met den dichter van het tooneelstuk ‘Den Weerdigen Gunsteling,’ op ‘'t Antwerps Schouburgh’ vertoond, en door Witsen Geysbeek vermeld, durf ik niet beweren. De naam Duarte, portugeesche vorm van Eduard, en de naam Diego een der spaansche vormen van Jacob, wijzen naar het Spaansche Schiereiland. Da Costa gewaagt in zijn Israel en de Volken van negen Duarte's, kleinzonen uit de overtalrijke nakomelingschap van het hoofd der familie, Abraham Aboab, sedert zijn doop Duarte Diaz, wederom op hun beurt voorvaders van talrijke nakomelingen in Spanje, Portugal, België, Italië, Nederland. Prof. Rooses schrijft mij: ‘Er waren te Antwerpen verscheidene families Duarte, onder andere twee | ||||||
[pagina 248]
| ||||||
van adel.’ Dat zij schatrijk waren en welk wapen zij voerden, meldt mij Prof. Alberdingk ThijmGa naar voetnoot1), die mij in dezen ook met zijne genealogische kennis gediend heeft.
| ||||||
[pagina 249]
| ||||||
Aen den e heere Duarte
| ||||||
[pagina 250]
| ||||||
dat hij met sijn stem (jst waer?)
song de steenen an malcaer
Van haer vesten. die door t' Raken
Schynen noch Musyck te maken.
Geesten, beesten, cruijden boomen
Steenen ja al wat sij droomen
dat beroerden: t' Comt niet bij
Wanneer als Duwerte ghij
Met u Dochters lust te singen
doet ghij vrij al grooter dingen:
Want gij Menschen van de Aerdt
Stygen doet ten Hemelwaert
En hun leert de Sonden mijen
Om haer Eeuwich te verblyen.
Antwerpen Ao 1640.
|
|