Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| ||||
[pagina 235]
| ||||
IN het jaar 1640 had het zonenpaar Van Wesel den leeftijd van zestien en vijftien jaren bereikt. Het was bepaald dat zij te Brussel op het instituut der Vaders Jesuieten hunne middelbare opleiding zouden ontvangen, en de catholieke moeder bracht ze in eigen persoon derwaarts. Dit, en latere daarop gevolgde bezoeken aan de Spaansche Nederlanden gaven tusschen 1640 en 1646 aanleiding tot aanrakingen met geleerden, letterkundigen, geestelijken en aanzienlijken, waar menig, door hare eigen pen voor ons bewaard dichtstukje de vrucht van is geweest; in de eerste plaats met Balthasar Moretus. Balthasar Moerentorf, gezegd Moretus, was de behuwdkleinzoon en, sedert 1610, tweede opvolger van Christophel Plantijn, in diens beroemde drukkerij te Antwerpen. Leerling van Lipsius, overtrof hij zoowel zijn behuwdgrootvader als zijn vader (Jan Moerentorf) in geleerdheid en letterkundige begaafdheid, en gaf hij aan de zaken eene aanzienlijke uitbreiding. Vondel wijdde hem, | ||||
[pagina 236]
| ||||
soo druck-rijck als syn vaders,
En soo vermaert, gelijck hun bladers,
zijn lierdicht: De Druck kunst toe (1625). Hij was ongehuwd en stierf, zesendertig jaren oud, in het jaar volgende op de kennismaking met Anna. Onder de schatten van het sedert een paar jaren geopend Museum Plantijn-Moretus te Antwerpen, is naar aanleiding van mijne navraag, het op drie van de vier zijden beschreven folio-blad gevonden, waarop onze dichteres, in voldoening aan Moretus' verzoek, de vier Sonnetten van Hooft en Huygens van het jaar 1621 (zie bl. 63 en volgg.) op den trant van de ‘schoncken’ afschreef, waaraan zij nog het hare van dat jaar toevoegde, onder het opschrift: ‘Sonnet aen beyde mijn vrinden P.C. Hooft en Constantijn Huygens, op den trant van den voorgaende Sonnetten, Die aen wedersijden door mij bestelt sijn’; maar dit niet alleen; ook, op een afzonderlijk blad, het origineel van het Sonnet, dat hier volgt en tot geleide der afschriften gediend heeft en in alles met het H S. in het Letterjuweel overeenkomt. Haar meesterlijk schrift en kloeke handteekening zijn in beide stukken onmiskenbaar. Ook blijkt het; al deze wetenschap ben ik aan de vriendelijke mededeelingen van den geleerden Conservateur van het Museum Plantijn-Moretus, Max Rooses, verplicht; ook blijkt het uit meer dan eenen aldaar bewaarden brief aan, en uit minuten van brieven van Moretus, dat het Anna Roemers, bij haar bezoek aan de Zuidelijke Nederlanden, mede om de ontmoeting van belangrijke personen te doen was.
| ||||
[pagina 237]
| ||||
Aen den heere Moretus die de Conings Druckerij heeft, die mij bad de Sonnetten van den E Here Hooft en Huygens
| ||||
[pagina 238]
| ||||
Ick wrijf, jck stamp, jck brand noch oly uyt de schoncken. Er zat vrij wat olie in. Na Hooft en Huygens en Anna en Tesselschade en Doublet en Brosterhuysen, schreven ook Margaretha Godewyck (Schotel, Avondst. bl. 119), Jan Beuken (Rijmen, Leyden z.j. of pagineering), Johan van SomerenGa naar voetnoot1) en diens vriend Johan van Michiels (van Someren, Uitspanning, Nijm. 1660, bl. 312-314) Sonnetten op dezelfde rijmen; Joh. van Someren zelfs twee. Ik kan mij niet weerhouden bij de veertien, ook nog dit vijftiende te voegen. 't Zij hiermeê afgedaan! Laat nu de schoncken schoncken!
Drie zangsters maakten zij en zeven zangers rap.
Onze Anna zette zich tentweedemale schrap.
Die tweede proef scheen in vergetelheid verzonken;
Maar 'k bracht ze weer aan 't licht; wij proefden haar, wij dronken,
Mijn vrienden! nog dees teug van 't zelfde druivensap,
Dat nimmer werkloos bleef, maar manheid, vrijerschap,
En maagd, en thans ook mij, in dichtgeest wist te ontvonken.
Onze eeuw heeft weinig op met klink- of ander dicht.
Op alles wordt haar kroost en nog wat afgericht,
Maar wat poëtisch riekt strookt thans niet met de zeden
Van 't nut en nog eens nut bejagend Nederland.
Geen mans of vrouwen meer in Hoofts, in Anna's trant -
Schrijf proza, gij die schrijft; rijm heeft ‘noch rijm noch reden.’
|
|