FRANCISCUS van Heerman, omstreeks 1610 in Friesland geboren, studeerde te Wittenberg in de Rechten en zette zich, na zijne bevordering, te Amsterdam als advocaat neder. Aldaar gaf hij, vierëntwintig jaren oud, zijne Guldene Annotatien en Gedenck-waerdighe Spreucken in het licht, Vertoonende de Heerlyckste deuchden, daden, Leeringen ende Sententien van de Alderdoorluchste, ende Vermaerste Mannen der Weerelt. Het boek maakte grooten opgang en werd van 1634 tot 1739 meer dan dertig malen op verschillende drukkerijen en in verschillende formaten herdrukt. De zesde uitgave, ten jare 1642 te Franeker in 40. formaat uitgegeven, prijkt, in voortreffelijke gravure, met het zacht ernstig en schoon gelaat van den schrijver en, onder een reeks van andere in oude en nieuwe talen, tot in het Arabisch toe, met een lofdicht van Anna Roemers, waarvan ik niet weet of
| |
het al dan niet ook vorige uitgaven versierd heeftGa naar voetnoot1). Dat zij den auteur, wiens werk zij prees, persoonlijk niet kende, kan ons niet bevreemden, wanneer wij bedenken dat zij, toen hij zijn boek begon uit te geven ruim eens zoo oud als hij, de hoofdstad, waar hij onlangs was komen wonen, reeds sedert een twaalftal jaren metterwoon verlaten had om zich, op de wijze die wij gezien hebben, ‘levende in de Zijp als te begraeven.’
Franciscus Heerman, Guldene Annotatien Vertoonende [enz.], Nu op 't nieu door den Autheur met morale Leeringen verryckt ende grotelycx vermeerdert. Den sesten druck 1642. Tot Franeker by Ids Alberts. |
Schotel, Letter- en Oudheidk. Avondstonden. Dordr. 1841. bl. 93. |
| |
Lof-ghedicht aen den gheleerden heere Franciscvs van Heerman,
op syne Guldene Annotatien en Ghedenckwaerdighe Spreucken.
Ghelijck een Blinden van gheen Verruw weet te spreecken,
En dat Gheleertheyt on-ghe-acht is by den Leecken.
Constighe Schildery ghestelt wert, in een graet,
By lompe claddery; van een die 't nîet verstaet.
Het Goddelijck Musijck en streelt gheen groove Ooren,
Die liever, sonder maet, in 't wilt, een Deuntje hooren:
Soo datmen veeltijdts vind het oude Spreeck-woort wis.
d'Onwetenheyt, der Consten grootste Vyandt is,
Maer ick, ô Heereman! derf van u kennis booghen,
Niet van u Lichaem: maer met innerlijcke Ooghen
Sie ick u braef Verstant, en ken u groote Gheest;
V sucht tot Wijsheyt, en wat loflijck heeft gheweest.
V onvermoeyde vlijt, die uyt soo vele Boecken,
Met grondigh oordeel, weet de Spreucken op te soecken
Van soo veel Eeuwen, en ons' Eeuw daer me vereert:
Dies blijckt, daer uyt, dat ghy zijt Wijs en Hooch-gheleert.
|
-
voetnoot1)
- Stellig niet de 1ste uitgave, welke ik mede het geluk gehad heb onder de oogen te krijgen. Daarin komen slechts twee dier lofgedichten voor: het eene van P. Baardt Med. Dr., het andere van - Gomarus! De man is te weinig als dichter bekend, het boek, waarin deze zijn dichtvrucht voorkomt, te weinig in handen, en het onderwerp te karakteristiek, om het korte stukje hier niet eens (naar den 6den druk) uit te schrijven:
't Is waer, der Heyd'nen Deughden, zijn, Ten rechten vergheleken
By d'App'len Sodoms, schoon van schijn, In doode-Meyrs Landt-streken,
Want, metter handt, raeckt die maer aen, 't Is Asschen voor u Ooghen;
Soo oock Schijn-Deughden niet bestaen, Godts Toets sy niet ghedooghen.
Maer, wijl der Heyd'nen, sonder Wet, Seer veel Deughd'lijcke Daden,
Hier in dit Boeck zijn voor-gheset Om ons tot Deughd te raden;
Soo moeten Christ'nen, nae Godts Leer, Betrachten hare Namen;
Op-dat der Heyd'nen Deughden, meer Hen voortaen niet beschamen.
|