Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 210]
| ||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||
DEN 11den Februari 1624 trouwde te Amsterdam, uit haar vaders huis, ‘Joncvrouw Anna Roemers met Mr. Dominicus Boot van Wesel’, van welk huwelijk de geboden ook in de Wieringerwaard gegaan waren. Mr. Dominicus van Wesel, achtëndertig jaar oud, en dus twee jaar jonger dan zijn bruid, was een geboren Hagenaar, maar uit een Dortsch regeeringsgeslacht, bloedverwant van de beroemde geleerden Rochus van den Honert en Johan van Beverwijck.Ga naar voetnoot1) Zijn vader was Jan van Wesel, baljuw (en dus van de gereformeerde religie) in de Zijpe; zijne moeder, Josine Boot, zuster van Dominicus Boot, tot in 1619 Baljuw en Dijkgraaf van de Nieuwe Zijpe of Wieringerwaard, en het is dus niet ver te zoeken hoe de bruidegom bij den naam van van Wesel, | ||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||
aan die van Dominicus en van Boot kwam; namen trouwens, in deze vereeniging, aan den huize Visscher wel bekend, en die, ofschoon niemand het tot hiertoe schijnt te hebben opgemerkt, sedert 1614 in al de uitgaven van Roemer Visschers Sinne-poppen met zoo vele letteren te lezen stonden.Ga naar voetnoot1) Ook de bruidegom zelf woonde in de Wieringerwaard, waar hij, sedert hare droogmaking in het begin der eeuw, bezittingen hadGa naar voetnoot2) en een der tweeëntwintig huizen moet bewoond hebben, die daar in 1632 te vinden waren; en de jonge vrouw volgde er haren manGa naar voetnoot3), om er zich, naar een uitdrukking, waarschijnlijk door haar zelve in een schrijven aan Hooft gebezigd, ‘als levend te begraven.’ Op haar dringend verzoek, ‘haer luidt daerom roepen’ zond deze haar het Grafschrift toe, dat wij in zijne Gedichten lezen,Ga naar voetnoot4) maar daarbij een brief, | ||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||
ons insgelijks bewaard, waarin hij meent haar gelukte mogen wenschen met een dood als den haren, die met zooveel leven en levengevens bestaanbaar was. Hij maakt daarmede (de brief dateert uit het laatste vierde van datzelfde jaar 1624) eene toespeling op eene te verwachten gebeurtenis, waar hij het blijde vooruitzicht van vernomen had, misschien wel door vrienden uit den Haag, waar wij weten dat het jonge paar zich vertoond had.Ga naar voetnoot1) Metterdaad beviel zij den 27sten Februari van het volgende jaar van een zoon, edoch niet in de Nieuwe Zijpe, waar waarschijnlijk destijds nog geen vroede hulp te bekomen was, maar te Alkmaar; laat ons denken ten huize van haar zuster ‘Joffer Tesselschae Crombalghs’, sedert dier huwelijksdag in 1623, daar woonachtig en wel, indien het adres van een lateren brief van Hooft hier het rechte zegt, ‘in de Korenstraet.’ Zij noemde dien zoon, naar haar vader, Roemer, verlatijnscht Romanus;Ga naar voetnoot2) tegen den regel, welke wil dat de mans- | ||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||
vader eerst vernoemd wordt, hetwelk waarschijnlijk de oorzaak is dat zijn broeder Johannes bij velen voor den oudste gehouden is.Ga naar voetnoot1) Deze werd in het volgend jaar geboren, maar zoo min te Alkmaar als in de Nieuwe Zijpe. Het was in den Haag, dat hij het eerste levenslicht zag, mij dunkt, in de eerste dagen van het jaar, vermits haar vriend Huygens onzer dichteres zijn Veel gelucks van Constantijntje
Met uw' mann' en voesterkijntje
reeds den 18 Januari toezong.Ga naar voetnoot2) Meer dan deze twee zonen heeft zij niet ter wereld gebracht, en aan papieren kinderen schijnen haar eerste huwelijksjaren ook niet rijk te zijn geweest; maar wel bleef zij, ofschoon minder dan Tesselschade, met de dichters en de dichtkunst in betrekking. In het begin van 1630 zendt haar de Drost, die ‘niet genoeghende aen HEd. by de ooren gefokt te hebben met dit gedicht, eenen tweeden torn met het zelve komt doen op H.E. ooghen’, zijn Hollandschen Groet aan den Prince van Oranje toe, en schrijft er bij: ‘de vaersen sneeuwen UEd. op 't lijf van alle kanten, met zoo kleen een' schreumte, als oft licht waer voor de juistheit van UE. oordeel te bestaen;’ dit mag geen wijsheid heeten; maar ook is het geen dwaasheid ‘de schaemschoe ujt te trecken, om zijn leemten te toonen ende raedt daer tegens te verwerven,’ waar het hem dan ook, zonder eenigszins gespaard te willen worden, naar den eisch hunner ‘ouwde en openhartighe vrund- | ||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||
schap’ om te doen isGa naar voetnoot1). Den achtsten Februari 1640 zingt haar, aan den disch van den Drost, waar hij met haar en haar zuster en Wickefort aanzit, Barlaeus zijn Illustris Anna, magna Tesselae soror,
Fulgor perennis praepotentis Amstelae,
Et erudita ditis Yae filia,
toe; en nog in 1643 vinden wij, in een brief van Hooft aan Tesselschade, ‘Joffre Anna, (H.)E. zuster,’ genoemd en op een door haar te bewijzen vriendendienst gerekend.
|
|