Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |||||
[pagina 205]
| |||||
HENDRIK Gout, wiens naam, naar de gewoonte des tijds, ook door hem zelven op onderscheidene wijs gespeld wordtGa naar voetnoot1), Utrechtsch edelman, schilder en plaatsnijder, was, te Rome, beide een leerling en de weldoener geworden van den Francforter schilder Adam Elshaimer. Deze schilderde, volgens Karel van Mander, ‘veel Nachten, Toortsof Fakkellichten,’ en Gout bracht van zijne werken er te Utrecht onderscheidene in plaat. Indien het werkelijk aan dezen Gout gericht is geweest, dan moet het hier volgend dankdichtje noodwendig van voor 1624 dagteekenen; daar het te Utrecht in 't koper brengen van de ‘opgegaarde konst’ van Elshaimer, volgens Houbraken, ‘Gouts eerste en laatste werk’ was. ‘Want’; dus luidt zijn verhaal; ‘want een juffrouw, die graag met hem wilde trouwen, gaf hem iets in, dat in steê | |||||
[pagina 206]
| |||||
van hem verlieft te maken, hem 't verstant deed verliezen (dit was in 't jaar 1624) zoodat hij geen weet van iets had, tenzij men hem over de kunst aansprak, daarvan hij tot zijn dood wist te oordeelen.’ De gravures van Gout, bij Kramm in zijn Levens en Werken der Holl.-Vlaemsche Schilders opgenoemd, allen ‘nachtstukken’ met maan- en vuur-, of fakkel- of lamp-belichting zijn van 1610, 1612, 1613. Eene gravure, Tobias voorstellende door Rafael geleid, naar een schilderij van Elshaimer, draagt de onderteekening: H. Goudt sculpt Anno 1608. Gout, in 1585 geboren, overleed in 1630.
| |||||
[pagina 207]
| |||||
Aen mijn heer H. Gout my ver-Eert hebbende met verscheyden Aerdige Nachtjes, door Syn Constryke hant gesneeden.Het onverhoets gesicht van Nacht-meer, schim of geest
Maeckt kinders niet alleen, maer Mannen wel bevreest;
Het onder-aerts gedrocht, vermaent door toverijen,
Het waerende gespuijs, de naere spoockeryen
Daer schrick ick af! nochtans en kreech jck angst noch vaer
Doe ick onlangs u geest wert jnde nacht Gewaer.
| |||||
[pagina 209]
| |||||
Met Pallas schilt bedeckt heb ick de Min ghetert,
Hy lachte scheets, en schoot, ayme! recht in mijn hert.
Minne-poppen V.
penetrat et solidiora.
|