Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| ||||||
[pagina 190]
| ||||||
Nooit heeft haer Diamant op brijzlend glas gesneên,
Of 't glas werd duurder dan de diamanten steen.
Jan Vos.
| ||||||
[pagina 191]
| ||||||
SCHELTEMA wist in 1808 van een reusachtig grooten Roemer, die bij den Heer Dijl te Alkmaar bewaard werd, door Anna ‘met verwonderlijke schoonheid besneden met de spreuk: Pacifici beati sunt.’ ‘Waarschijnlijk,’ zegt hij, ‘dezelfde Roemer, waarvan melding is in Hoofts Brieven No. 738 als vervaardigd bij de verzoening van een vriendelijk geschil.’Ga naar voetnoot1) Ook zag hij er een van haar ‘met de zinspreuk van Hendrik Laurensz. Spiegel, Deught verheught, boven diens zinnebeeld, Arion op de Dolfijn.’ Nog wist hij te verhalen van een anderen Roemer, omtrent den jare 1750 in 't bezit van den dichter Spex, ‘door Anna in 1642, met een pruimpje en twee vlinders, en de woorden Hospitalitatis ergo besneden, en waarschijnlijk aan Hooft vereerd.’ Barlaeus schrijft den 13 April 1640 aan Huygens: ‘Anna te vitri stupenda inscriptione beavit. Ego meum expecto cum hoc elogio: Ungula vatum.’ | ||||||
[pagina 192]
| ||||||
De heer A.D. Schinkel te 's Gravenhage was nog in 1848 in 't bezit van een drinkglas en van een bokaal, door het werk van Anna Roemers verheerlijkt, waar hij in zijne Oudheidkundige Bijdragen niet slechts de beschrijving, maar ook de afbeelding in de wezenlijke grootte van gaf. Op de bokaal stonden met fraaie letters en sierlijke krullen de woorden Vincens tui; daartusschen een viooltje en een kersentakje met vrucht en blad. Tusschen de onderste takken had zij haar naam voluit geschreven, met het jaartal 1646. Het fiksche werk was dus werk van haar tweeënzestigste levensjaar. Het kleinere drinkglas, eveneens met haar naam gemerkt, was van vroegere dagteekening. Anno 1621 stond er op te lezen, en zoo was het dan de zevenëndertigjarige Anna geweest, die hier een anjer, een wild roosje, en een afrikaan, waar een rombout op nederstreek, ‘op het glas gestipt had.’ Ga naar voetnoot1) stond in fraaie schrijfletters tusschen de bloemen te lezen. | ||||||
[pagina 193]
| ||||||
Het glas was in de verzameling van den heer Schinkel gekomen ‘uit de nalatenschap eener hoogbejaarde vrouw, wier mans grootvader tuinman was op Zorgvliet, en in wiens familie het, sedert onheugelijke jaren, als een zeldzaam kleinood was bewaard geworden.’ Op dien grond vermoedde hij ‘dat het langen tijd in het bezit van den Raadpensionaris Cats was geweest.’ In een brief van 1642, door den heer van Vloten in 1852 aan 't licht gebracht, spreekt Anna van een ‘grooten roemer’ daar zij ‘weleer voor Cats wat op had gecrabbelt’, waarvan het blijkt dat deze hem bij groote gelegenheden voor den dag liet komen, en waar de heer van Vloten van verzekert dat zij toen in het bezit was van den heer Schinkel. Van dezen hebben wij in diens, trouwens vier jaar vroeger gedrukte, Oudheidkundige Bijdragen geene beschrijving. De dichter Vollenhove heeft, naar luid van zijn schrijven aan Gerard Brandt, in Februari 1679 het dankbewijs nog gezien waarmede de stad Dordrecht den gesneden Roemer ‘vergolden’ had, haar onder geleide van het hier volgend dichtje toegezonden, als zij ten jare 1623 haren nieuwen Pensionaris aan den feestelijken disch had te verwelkomen.
| ||||||
[pagina 194]
| ||||||
Op de wellecom-maeltijt die de Heeren van Dordrecht gaven aen haer Nieuwe Pencionaris, den heer Jacop Cats,
| ||||||
[pagina 195]
| ||||||
Grooter noch is mijn begeer,
Om (na mijn vermogen) Eer,
Aen te doen die wijse Man
Dien ic niet volloven can.
Wensche dat dees Roemer mocht,
Vol van goede Rynsche vocht
by U sijn gedronken om
Tot sijn blijde wellecom.
|
|