Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
[pagina 173]
| |
ONDER de Zeeuwsche dichters en bewonderaars van Anna Roemers vinden wij ook een Medicinae Doctor, met den min dichterlijken, maar eigenaardig Zeeuwschen naam van Lenart Puetemans, ook gespeld Peutemans. Wij kenden hem reeds als een bewonderaar van Cats, door zijn ‘lofdicht’ op diens Maechden-plicht, vóór de eerste uitgave van dat dichtwerk (1618) geplaatstGa naar voetnoot1), waar hij goed gevonden had in dezelfde dichtmaat een zestal regelen ‘Aen Jonck-vrou Anna Roemer Visschers’ op te laten volgen, in welke hij haar aandeel in dat door hem geprezen dichtwerk, min of meer in den naam van Momus, schijnt te betreurenGa naar voetnoot2). Van zijne hand is, in den Zeeuschen Nachtegael, een | |
[pagina 174]
| |
gansch niet onbevallig lied ‘op haer onverwacht vertreck uyt Middelburch’, waarin ons de diepe droefenis, waarmede dit vertrek Al de Herders van den lande,
Staende treurich op het strande,
vervulde, met aandoenlijke trekken geschetst wordt. Mopsus, Tytirus (sic), Coridon worden daarbij in 't bijzonder vermeld; Coridon vooral, die zijn ruischpijp opneemt om ‘het laetste dicht’, Dat hy in de groene hoven,
In de Beemden van west-hoven,Ga naar voetnoot1)
Met haer onlanx had' gesticht,
nogmaals te spelen. Hier-en-tusschen;
aldus besluit de dichter: Hier-en-tusschen is verdwenen
En de Nimph' niet meer verschenen,
Daer nu Coridon om sneeft,
Sijnen roem is nu gheweken,
Naer den Amstel en de Beken,
Daer sy hare weyden heeft.
Is dit, is misschien de dichterlijke dokter zelf, de ‘Vrinthouwende Coridon’, wiens ter onderhouding der vriendschap toegezonden ‘gift en brief,’ waarin verschijnselen van een on- | |
[pagina 175]
| |
gegrond wantrouwen en van een bedenkelijke jaloerschheid schenen door te stralen, door onze dichteres uit's Gravenhage in het aangenomen karakter van eene Herderinne, met het wedergeschenk van een gesneden roemer beantwoord wordt? Zij noemt zich daarbij met den in idyllen zekerlijk lang niet ongewonen naam van Silvia, maar waarom juist met dezen? Coridon zal het geweten hebben. Wij weten 't niet.
Zeeusche Nachtegael, I. bl. 78, 79. | |
[pagina 176]
| |
Aen den vrinthouwende CoridonWaerden herder die voor deesen
My hebt soo veel eer beweesen
Wat mistrouwt gij aen mijn gunst?
Ist om dat ic nae de cunst
Niet mijn woorden weet te dreijen
Noch behelpen can met vleijen?
Ach! al ben ic boursch en slecht
T'hert is danckbaer en oprecht.
Hoe souw Silvia begeeven
Coridon haer lieve leeven?
Die sij cuijsch en heylich mint
Niet als vryer, maer als vrint.
Meent gy dat het dertel vrijen
En de laffe courtosijen
Van den Haech my soo behaecht
Dat gij daer soo over claecht?
Neen mijn caertje, hoofsche treeken
Heb ic door en door gekeeken
T'Haechs gesnor dat prachtich bralt
Mij in t'minste niet gevalt.
T'soetste dat ic weet te wenschen,
is, dat ic van sulcke menschen,
| |
[pagina 177]
| |
Die oprecht syn van gemoet
als vrindinne wert gegroet
Die k' weer (sonder vrees van Roemen)
Mach met lieve naempjes noemen.
Dit docht mij dat ic bevon
Aen Myn Zeeusche Coridon:
Die goet ronts is en mewaerdich
Vrindlijc, heusch, beleeft, en aerdich
Daerom is sijn gift en brief
Mij seer aengenaem en lief.
Als ic eens op groene weijden,
Had myn beesjes gaen geleyden,
En door hette mat en loom,
In de schaduw van een boom,
Ruste mijn vermoeide leeden
heb ic op dit glas gesneeden.
T'geen ic van een hoveling,
Op een briefje corts ontfing.
Om de leege plaets te cieren
Greep ic in haer snorrent swieren
Dit gewieckte lichte goet
Onbelaen van vlees of bloet
| |
[pagina 178]
| |
Dat ic self nauw weet te noemen
k' sloech mijn oogh oock op de bloemen
Die daer keeken uijt het gras,
daer ic bij geseeten was.
Versche bloemjes, schoone spruijtjes,
Lieve blaetjes, soete cruijtjes
Die jck vlechten souw te gaer
Om u op het jeuchdich haer
Van mijn Herder-maet te schicken
Saem geknoopt met vrinschapstricken,
Soo hy hier aen onsen cant,
Was gecomen uijt sijn lant.
Eevenwel sal ic u plucken
En u op dees Roemer drucken
Om te senden daer ic gis
Dat hij tegenwoordich is.
Wilt dees gift jn danck aenvaerden
Groot van gunst, maer kleijn van waerden,
Eedel Herder! op dat gy
Altemet eens denckt om Mij.
Silvia
Den 20 februwarij Ao 1623
|
|