Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| ||||
[pagina 141]
| ||||
BEAUMONT had in een zijner welkomstdichten een verband aangeduid tusschen aandoeningen van liefde en vatbaarheid voor de Zeeuwsche koorts. ‘Maer,’ had hij er bijgevoegd, dit can u niet schaen, die met een koele sin
Hebt altijt by de hant goet raet teghen de min;Ga naar voetnoot1)
Noch van Cupidoos toorts, noch coorts hebt ghy te duchten,
Hy sal niet min van u als van Diana vluchten.
Was het echter wellicht een vermaning van een van beiden, die haar onverwacht, die haar overhaast besluiten deed te vertrekken, en een vriendenkring te leur stellen, tot een gastmaal vergaderd, waar het wel in de eerste plaats om haar te doen zal zijn geweest? Wat ook de oorzaak moge geweest zijn, zij vertrok den 11den Juli, en gaf zich zelfs den tijd niet tot een persoonlijk vaarwel zeggen; maar, de toevlucht nemende | ||||
[pagina 142]
| ||||
tot de diamantstift en zijn ‘snellen treck op het gelasen blad’, reikt zij haren vrienden ten afscheid dien ‘gladden mondt,’ die naar luid van een van haar vaders Raedtselen ‘meer gesoent (wordt) dan eenige Vrouw.’
| ||||
[pagina 143]
| ||||
Op een Roemer geschreeven, en in mijn plaets op een banquet gesonden, daer ick door mijn haestich vertreck niet gaen condeT'is om Zeelant versch en groen
Mij int' minste niet te doen
Dat ick over zee com sweyen
En soo noode weer can Scheyen.
Waerde vrinden, die ic weet
Dat hier nu te saemen Eet
T'is om u, om u! te spreeken.
Ach! en t' hert van Rouw moet breeken
Dat gelegentheijt vol Nijt,
Mij niet jonnen wil de tijt,
dat ic na beleeftheyts teemen,
Mach een Eerlijck afscheyt neemen.
Send u hier de helft dan
Daermen mij bij noemen can.
| ||||
[pagina 144]
| ||||
Jammert u, myn droeve clachten?
Coom ic noch in u gedachten?
Kust hem aen syn gladde mont.
Een Adieu, en op den gront,
Laet een druppel wyn niet drijven,
Op dat ic gesont mach blijven.
|
|