DE drieëntwintigjarige Huygens volgde in April 1619 den Heer van Sommelsdijk naar Venetië. Als hij in Augustus van datzelfde jaar van daar terugkwam, vond hij Huig de Groot tot levenslange gevangenschap veroordeeld, en zat deze sedert twee maanden op het slot Loevesteyn.
Een klaagdicht, door Anna Roemers aan den roemruchtigen gevangene gericht, kwam hem ter hand, en daar dit ook zijnen dichtgeest opwekte, heeft hij ook dit voor de vergetelheid bewaard, door het met de versregelen, die het hem in de pen gaf, in zijn geheel uit te schrijven. Wat deze laatste betreft, zij vonden, ofschoon waarschijnlijk weder om andere, voor den aanstaanden Secretaris van drie Oranjevorsten gewichtiger, redenen, evenmin als zijn weerklank op het Sonnet aen de Sanggoddinnen, in zijne gedrukte werken een plaats.