Alle de gedichten. Deel 2
(1881)–Anna Roemer Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 43]
| ||||
[pagina 45]
| ||||
HUYGENS liet zich, als bekend is, tot in hooge jaren op zijn vroegtijdige geoefendheid in de muziek en vooral op zijn hanteeren van de luit, moeielijk speeltuig, ‘daer 't al te mael voor swicht’ voorstaan. Maar als hij, op zijn drieëntwintigste jaar, een proef van de muzikale begaafdheid van Anna Roemers gehoord had, gevoelde hij zich gedrongen zijn diepe minderheid te erkennen. Dit blijkt ons uit een gedicht van dat levensjaar. Wij vinden het; het behaagde den Haagschen jonker in die dagen meermalen zijne liederen in de rol van een boerenzoon of herdersknaap op te zingen; wij vinden het in de Ledige Uren onder den titel van Yet boerighs, Aen den Vryheere van Asperen, aengaende Joff. Anna Visschers, met het jaartal 1619, en in de Korenbloemen onder dien van Boerentael, Aen den Vryheer van Asperen; maar in het handschrift, dat wij er van gezien hebben, luidt het oorspronkelijk opschrift aldus: Grill oft Haegh- | ||||
[pagina 46]
| ||||
sche-herder-boeren-luyt-liedt Op het Amsterdamsche-Visscher-fluytriet van Joff. Anna Roemers Visscher ende daervan het besluyt aenden Heere Myn Heere van Asperen etc., en vinden wij niet slechts het jaar, maar ook den dag der vervaardiging opgegeven, 3 Id. Nov. Het eerste gedeelte van het gedicht verheft, in opwekkelijke maat, den lof van zijn luit, door de dankbare herinnering van wat zij hem tot hiertoe geweest is: zijn troost in leed, zijn onschuldig vermaak, zijn voorspraak bij de schoone kunne, zijn toegangskaart tot de huizen der grooten, het hof van een koning, - maar om op eens met dezen uitroep af te breken: Luyt, te veel gepresen Luyt
Stopt uw snaeren, Anna fluyt.
Daarop gaat hij aldus met ernstige alexandrijnen voort: Uyt was den boerendeun; zoo haest het Herder-wicht
Sijn' Anna, sijnen schrik, kreegh naerder in 't gesicht,
En sagh haer 't Fluytgen vast van alle kanten klaren,
En sagh een jonghen Rey rontsom haer lijff vergaeren,
En sagh het soet geswell van d'een' en d'ander' koon,
Daer mede, zoo hem docht, sy peylde nae den toon.
Bekoorlijk schrikbeeld! Hoe klaar staat het hem nog weder voor den geest! Hoe aanschouwelijk maakt hij het ons met deze fiksche trekken van een meesterlijk gevoerde teekenpen! De Vrijheer van Asperen, de gelukkige, niet Herder-, maar ‘Heer-Poeet,’ ten wiens huize het geschetste tooneel heeft plaats gehad, die het een parel aan zijne kroon mag achten dat hem de eer wedervaren is, de welluidende tonen ten zijnent | ||||
[pagina 47]
| ||||
te mogen ‘hooren en ontvangen’Ga naar voetnoot1), en die ook op de hoogte is om te verstaan hoe verr' een Amsterdamsche fluyt
Verketelt en verdooft een Haegsche Herder-luyt,
moge tusschen hem en haar, wier bescheidenheid er wellicht anders over denkt, ‘vonnis spreeken.’ Off niet de lompe Jongen
Sijn schrale darmgeschrapGa naar voetnoot2) voorsichtich heeft bedwongen
Toen Annas keel verscheen. Oft niet is, zoo hy meent,
Best tydelyck geswicht, eer schandelick verbeent.Ga naar voetnoot3)
De ‘lompe Jongen’ schijnt zich echter, schoon niet spoedig, te hebben laten overreden, en de partij, door zijne eerzucht meer dan zedigheid, gekozen, eervol te hebben verlaten. Het was nu aan de Amsterdamsche Fluit-speelster om op haar beurt verstomd te staan.
| ||||
[pagina 48]
| ||||
Aen Constantinus Huijgens,
|
|