Het hek van de dam
(1971)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
X | Door het oog van de naaldaant.Mijns inziens is het allerbelangrijkste dat ons in het Westen te doen staat, in verband met de dingen die de wereld te wachten staan: de eensgezindheid terug te vinden, die aan de oorsprong van onze schepping staat. Dat houdt in - en het zal een proces van eeuwen zijn, dat zich als evolutionnair proces op gang heeft gezet, en zich steeds sneller, versnellender, ontwikkelt - de liefde te ontwikkelen, het medeleven uit te dragen, voor al datgene wat zich aan ons voordoet, bekend en onbekend, nieuw of oud, onvoorzien en onverwacht: het leven zélf, in al zijn verschijningsvormen. Want alles heeft onvoorwaardelijk betekenis, in de volle zin van elk woord, dat nauwgezet en met nadruk op je afstormt: elke handeling die van je uitgaat beslist mede over je leven. Ons aller toekomst hangt van ons aller toekomstbeeld af. Hoe meer mensen weigeren zich met het leven in te laten, hoe meer mensen zich schaakmat gezet voelen, hoe meer mensen de strijd om het bestaan opgeven, hoe groter de chaos waaraan mensen geestelijk en lichamelijk kapot kunnen gaan. Eigenlijk is het de eerste taak van de mens nu om orde op zijn zaken te stellen, de allereigenste zaken die zijn eigen leven en gezin, zijn eigen huiselijke en plaatselijke wereld betreffen. Wij willen nog teveel Vrede in Vietnam, Voedsel in Biafra, Suiker uit Cuba, en Olie uit het Midden-Oosten - om nog te zwijgen van de velen die nog meedoen aan de goud- en diamantkoorts uit Zuid-Afrika en Rhodesië. Wij zijn nog te weinig doordrongen van het feit, dat het heelal niet een grote gebeurtenis buiten onszelf om is, maar dat het ons doordringt, zoals wij er ook doordrongen van dienen te zijn. | |
[pagina 218]
| |
Een ander pijn doen is jezelf pijn toebrengen. Een ander in de kou te laten staan is schade aan jezelf toebrengen.
Er hoeft nergens meer aan getwijfeld te worden; het is hoognodig en de hoogste tijd, dat wij ons met een zucht van verlichting overgeven aan al datgene wat wij zo nodig voor onszelf en anderen verscholen moesten houden. Als wij een kijkje in ons diepste eigen zelf willen nemen, zullen we de deuren naar buiten moeten openzetten - iedereen moet altijd mée kunnen zien. Wie licht ontvangt, moet het willen uitdragen. Geen last is te zwaar, geen opgave te groot: alles gebeurt te rechter tijd. Voor de wanhopigen is de redding het meest nabij, als de nood het hoogst is - maar nood zul je altijd om je heen blijven zien, hoezeer je jezelf ook leert louteren van het aanslibsel dat als een stoflaag op ons zieleleven is gedaald. Wat stof is, zal tot stof vergaan - maar hoe schoon verrijzen de vele gestalten waarin het leven zich telkens weer opnieuw openbaart. Mijn zoon van negen zag een fotoboek in: De eerste negen maanden van ons leven (voorgeboortefoto's). De eerbied en bewondering, die hij voor dit gebeuren toonde! Ik zou willen dat zulke gevoelens overdrachtelijk waren, bij de dagelijkse voorraad supermarktinkopen zouden kunnen worden ingeslagen, in de ijskast gezet, voor het ontbijt bijvoorbeeld - als weer zo'n dag op je afkomt, waarin je verder moet, terwijl er nog zoveel is dat je aan gisteren en eergisteren herinnert. Elke dag opnieuw weer kunnen ontwaken met het besef dat littekens kunnen genezen, maar dat het leven zélf weer onverbiddelijk nieuwe littekens aanbrengt, dat de menswerkelijk niets bezit, en dat het hem (of haar) allemaal plotseling inééns, totaal weer kan worden afgenomen... Hoeveel liefde heeft niet elk mens nodig - een glimlach van verstandhouding, een blik die getuigt van begrip, iemand die je hand grijpt, de hand op je schouders laat rusten - hoe- | |
[pagina 219]
| |
veel mensen hebben nog iemand bij wie zij kunnen uithuilen? Hoeveel mannen houden zich nog groot, durven bij hun vrouw de troost niet vinden, die klaarligt om wakker gekust te worden? Hoeveel mensen slaan 's morgens de deur achter zich dicht zonder een ander in de ogen gekeken te hebben? Het kan de laatste keer geweest zijn, weet je. Het kan als een blikseminslag plaatsvinden, zo ben je er, zo ben je er niet meer. En al die mensen, op straat, in de trams, allemaal even kwetsbaar, allemaal even hulpbehoevend, stuk voor stuk onhoorbaar voor de ander schreeuwend smekend biddend om liefde en begrip, medegevoel en kontakt...
Geen machine zal het ooit kunnen wegredeneren: mensen hebben mensen nodig, en geen vertegenwoordigers, of lokettisten, of statistieken en stemmentellers... Gewoon, elke dag, in de omgang, en famille: steeds meer begrip. Want we hebben elkaar nodig. En soms een stapje naar buiten zetten; trachten datzelfde begrip dat je voor de eigen familie op wilt brengen, te vergroten, te laten omvatten. Op dezelfde plaats waar in mei 1940 mijn oom Barend onder een duitse bom terechtkwam (Blauwburgwal, Amsterdam), vroeg mij precies 30 jaar later een duitse jongen om geld. Dat is vrijheid voor mij; niet de poppenkast op de Dam. Niet het vlagvertoon; niet het onophoudelijk défilé van kanonnevlees - dat de mens zich nog zo laat degraderen, het is ten hemel schreiend! Dat niet alle predikers van alle kansels bij voortduring oproepen militaire dienst te weigeren, dat niet iedereen doordrongen is van het onontkoombare, al vele malen onomstotelijk aangetoonde feit, dat het gebruik van geweld alleen maar leidt tot steeds meer geweld... Dat dit weer eens opnieuw wordt aangetoond, in het Verre en in het Midden-Oosten - een wet, die behoort tot de gro- | |
[pagina 220]
| |
tere levenswetten, waaraan wij allen, lichaam en ziel, onderworpen zijn. Slechts wie de vrede in zichzelf vindt, zal de vrede in de wereld ontdekken, en die vrede is geen doel, maar de weg zelf. De kortste weg naar de vrede in de wereld is die van jouw hart naar het hart van de mensen met wie je omgaat, spreekt, nadenkt.
Laten wij toch eens wat meer samen nadenken, hardop - laten wij eens al die mensen gelegenheid geven zich te uiten, die tot dusverre nooit aan het woord kwamen: al die eenzamen, verwaarloosden, achtergeblevenen, die ons eigen ontwikkelingsgebied zijn. Die jongens in de achterwijken, met een schandelijk gebrek aan reële en onderwijsopvoeding, al die mensen die verveeld bijeenhokken zonder dat iemand ze ooit tot iets stimuleert... Ik moest een kreatieve dag ergens in Rotterdam opluisteren (niet het poëzie-feestje in De Doelen, níet het massale popfestijn in het Kralingse Bos) en ik stond - na een tijdje omgang met alleen maar begenadigden, begaafden, bezielden, begeesterden, knokkers, werkers, willers en weters - gewoonweg versteld van de leegte waarin ik een aantal 16 tot 20-jarige lieve kinderen, jongens en meisjes, aantrof. Niets wisten ze; ze zouden naar iedereen luisteren die hun een beloofd land voorspellen zou - maar na 2000 jaar christelijke beschaving had geen kerk ze ooit die eenvoudige boodschap kunnen overbrengen dat het koninkrijk der hemelen in henzelf verscholen lag, dat ze lering moeten trekken uit louterende levenslessen, om te ervaren dat het leven zélf de vervulling is... Maar wie is er, inderdaad, met grote visie, om de veelvormigheid van hedendaagse verschijningsvormen korrekt te interpreteren? De wetenschap is verdwaald geraakt in eigen vaktermen, uit het bijna ondoorzichtige labyrint van technologische ontwikkelingen, ‘strukturele analyses van de | |
[pagina 221]
| |
taal’, en de gehele materialistische rataplan is alleen maar steeds overduidelijker komen vast te staan dat dit een doodlopend kultuurpatroon is. Dat we volkomen overstag moeten gaan, onze gehele zogeheten westerse superioriteit van ons afleggen, leren genoegen te nemen met het allergeringste, meest hoognodige, alledaagse - datgene waar de andere, in onze ogen ‘primitieve’ kulturen eeuwenlang mee moesten uitkomen: niets dan de natuur die gebiedt, met de elementen die vrij spel hebben, in een wereld waaruit het winstbejag wordt verdreven. Want laten wij wel weten (en het is uiteraard onmogelijk de klok terug te draaien; maar ergens zullen wij het allen individueel moeten leren) dat het in goud en baar geld gesymboliseerde begrip ‘bezit’ vervlogen is tot een symbolisch leeg gebaar. In Amerika leven mensen al lang niet meer met geld, maar met credit-cards, voortdurend aan elkaar uitstaande leningen, die door niets meer worden gedekt! ‘Nationale Schuld’ bestaat niet; het enige dat er is, zijn de natuurlijke rijkdommen van de aarde, die klaarliggen als toekomstig erfdeel: voor iedereen vrij en gelijkelijk - want dát is de énige toekomst. Om terug te gaan tot het Boek der Wijsheid van Salomon (II, vii: 5-6) ‘Want geen Koning had ooit bij zijn geboorte een ander begin. Gelijk is voor allen de aanvang en het einde van het leven.’
Er is niets om aan te wanhopen - er is zelfs niets te hopen. Je kunt alleen maar verwachten - met alle konsideratie die je een ander mens maar kunt opbrengen. Je vijanden leren liefhebben, als jezelf: het is een goed begin en nog lang geen half werk. Want wie zich werkelijk wil inzetten, kan er voor zorg dragen dat alle onrechtvaardigheden uit de wereld worden geholpen: de onschuldigen in gevangenissen en andere tehuizen, alle om geestelijke hulp smekenden, roependen, in wat vaak nog een woestijn is. | |
[pagina 222]
| |
Want dat is onze honger, die van het Westen, en het gaat erom die te stillen. En leren te hongeren; de honger naar de macht vergeten, de honger naar méér loos bezit achter ons laten - en respekteren de honger van de ander naar menselijk kontakt. Want dát is het wat de jeugd met open ogen de wereld rondvoert: wie helpt hen bewust worden? Wie wordt zich van zichzelf bewust en leert er naar handelen? Aan woorden geen gebrek: ik zou er jaargangen Panorama mee kunnen vullen! Dit was orde op zaken. ‘Eensgezindheid.’ Het was maar een uitgangspunt, mijns inziens. Door het oog van de naald naar het licht gekropen.
(juli 1970) |
|