Het hek van de dam
(1971)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
R | De voorlopige hechtenis Taferelen uit het grote vergeetboek van het nederlandse gevangeniswezenaant.‘Maar ik heb dit bij mij zelven voorgenomen, dat ik niet wederom in droefheid tot U komen zou. Want indien ik Ulieden bedroef, wie is het toch, die mij zal vrolijk maken, dan degene, die van mij bedroefd is geworden? En ditzelfde heb ik U geschreven, opdat ik, daar komende, niet zou droefheid hebben van degenen, van welke |ik moest| verblijd worden: vertrouwende van U allen, dat mijne blijdschap Uw aller blijdschap is. Want ik heb Ulieden uit vele verdrukking en benauwdheid des harten, met vele tranen geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt verstaan, die ik overvloediglijk tot U heb. Doch indien iemand bedroefd heeft, die heeft niet mij bedroefd, maar ten dele (opdat ik hem niet bezware) Ulieden allen. Den zodanige is deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is. Alzo dat gij daarentegen hem liever moet vergeven en vertroosten, opdat de zodanige door al te overvloedige droefheid niet enigszins worde verslonden. Daarom bid ik U, dat gij de liefde aan hem bevestigt. Want daartoe heb ik ook geschreven, opdat ik Uwe beproeving mocht verstaan, of gij in alles gehoorzaam zijt. Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook: want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de Satan over ons geen voordeel krijge: Want zijne gedachten zijn ons niet bekend.’ De Tweede Brief van den Apostel Paulus aan Die van Corinthe, Hoofdstuk 2, 1 tot en met 11. | |
[pagina 147]
| |
Een meer-dan-treurspel. De eerste dag: een grote leegte. De tweede dag: een grote wanhoop. De derde dag: een groot gemis. De vierde dag: een grote behoefte aan liefde. De vijfde dag: een grote ontdekking - je bent alleen. De zesde dag: een grote twijfel - besta ik? De zevende dag: een verlamming. De achtste dag: een huilbui (alleen voor mannen - vrouwen durven, godzijdank, altijd te huilen, of nooit, wat ook heilig is). De negende dag: een vergissing, een onrecht, een misdaad. De tiende dag: het herontdekken van de masturbatie. De elfde dag: een weeklang roetine, elke dag anders & hetzelfde. De twaalfde dag: hier komt nooit een einde aan. De dertiende dag: wanneer gaat het beginnen? De veertiende dag: het enig levende zijn de kleuren van de dag. De vijftiende dag: hoe lang zal het duren? De zestiende dag: bezoek is bezoek is bezoek is bezoek is bezoek. De zeventiende dag: alle draden zijn doorgesneden, je lijdt een schijnbestaan. De achttiende dag: wie niets heeft blijft niets vindt niets onthoudt niets weet niets doet niets leert niets blijft steken in het niets. De negentiende dag: wat lijkt deze wereld op die daarbuiten: wat is de demokratie een karikatuur. De twintigste dag: brandstichten, moorden, geselen, slaan, schoppen, huilen, destruktie. De eenentwintigste dag: 3 weken - naar de raadkamer. De tweeëntwintigste dag: verlenging voor een maand - 30 × 24 uur, 30 × wachten op wachten op wachten op wachten op wachten, half zeven op met een schelle bel, de schelste | |
[pagina 148]
| |
en meest door je ziel snijdende bel ter wereld, ruwe tonnen (staal op steen) pijndoend aan je gehoor - je zult je handen niet wassen je zult schijten in een ton met deksel je zult namaak-voedsel eten je zult geen levend wezen ontmoeten je zult geen bloem zien je zult geen geld wisselen je zult je zult je zult je zult (litanie in het land der zulthoofden.) De drieëntwintigste dag en de 24e en de 25e enzovoort- Ik ken een inbreker: zeventien maanden voorarrest. Ze wisten niet wat ze met hem moesten doen (25 keer recidive). Weten jullie wat je moet doen? Weten de mensen wel wat ze elkaar aandoen? Wat moeten we doen? Wat is er te doen? Wie zal het doen? Ik ben niet die ik ben. Ik ben er uit. Ik ben er in. Ik lijd mee. Ik zit in voorarrest. Jullie hebben een lopend vonnis. Wat gij niet wilt dat u geschiedt. Wie is hier de vergissing? Wie begaat hier een vergissing? Wie weet het hier beter? Ik weet dat ik de muur niet mag beschadigen of beplakken. Ik weet dat ik kleding- of ligstukken niet mag gebruiken als stoelkussen. Ik weet dat ik de inventaris niet mag vernielen. Ik weet dat ik gedurende de nachtrust niet anders dan met het hoofd naar de raamzijde mag liggen. Ik weet dat ik in de cel niet op sokken mag lopen. Ik weet dat ik de ton niet mag gebruiken voor iets anders dan het bekende doel. Ik weet dat ik niet op enigerlei wijze kontakt mag zoeken | |
[pagina 149]
| |
met lotgenoten. Wat al weet ik niet? Ik weet dat de vrijheidsberoving de grootste schanddaad is die de ene mens de andere kan aandoen - deze maatschappij zal (in de woorden van prof. Belinfante) eerst bewust moeten worden van de onbewuste motieven, die haar ertoe geleid hebben om de vrijheidsstraf in te voerenen - ik weet ook dat deze maatschappij, gegrondvest op schuldgevoelens, daartoe niet in staat zal zijn. Ik werk voor een andere maatschappij, zonder bomen, zonder tralies, zonder holle woorden, zonder dwaze wetten - die maatschappij bestaat, goddank. Zij bestaat uit non-konformisten, nieuwlichters, delinquenten, klandestiene strijders voor zon en licht, rebellen, schuinmarcheerders, lieve en minder lieve mensen, maar mensen, die het huidige bestel ondergraven tot het ineenstort. Want laten we van één ding bewust zijn: geen steen zal op de andere blijven - en hoe eerder er hier, binnen deze referentie-kaders, aan het voegsel gemorreld wordt, hoe beter, want als je de zaak justitie 1969 op de keper beschouwt, zit ieder mens in de gevangenis onschuldig.
Ik heb het gedaan. Ik heb het niet gedaan. Ik weet waarom ik zit. Ik weet niet waarom ik zit. Ik weet waarom ik niet zit. Ik weet niet waarom ik niet zit. Ik zit niet. Ik beweeg. Ik ben vrij: mijn gedachten zijn vrij. Ik kan opstaan, wegwandelen, en vallen. Ik help mezelf weer opstaan. Hoevelen laten jullie liggen, hoevelen schieten jullie niet te hulp, als ze vallen? AI zou het maar één mens zijn, om wie het gaat. En het gaat om velen: naamlozen, die het woord niet kunnen of willen voeren. Doe iets, lieve mensen, doe iets, in God's naam, terwille van de liefde. De enige autoriteit die ons de vrijheid verleent, waarzonder | |
[pagina 150]
| |
wij niet kunnen leven. In de woorden van Karl Jaspers (Freedom & Authority, Diogenes 1, 1952): ‘Vrijheid heeft geen inhoud behalve in de relatie tot de autoriteit waaraan zij onderhevig is. Autoriteit is slechts dan waarachtig als zij oproept tot vrijheid. Zo zal hij die waarlijk vrij wordt zich onderwerpen aan autoriteit en hij die waarlijk autoriteit gehoorzaamt zal vrij worden. Verloren autoriteit herstellen is als het opzetten van een toneeldekor: niemand gelooft er in.’
17 oktober 1969 |
|