Het hek van de dam
(1971)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
J | Brief aan Hans van Zonaant.Beste Hans van Zon, Ik schrijf je, omdat ik over je te schrijven heb - ik schrijf, omdat ik begrijpen wil, wat het doel van ons aller leven is. Jij wilt begrijpen, jij doet wanhopige pogingen te begrijpen, begrip is het schoonste bezit van de mens, het verandert de dingen en de loop der geschiedenis, het kent slechts één vijand, de onwetendheid - die de bron is van alle angst, alle oorlog, alle agressie.
(‘Hoe meer ik hegrijp, hoe meer ik liefheb, want alles wat begrepen wordt is goed’. Laatste woorden De Dageraad der Magiërs, Louis Pauwels & Jacques Bergier).
Ik weet, wat je tot je mis-daden heeft bewogen. Dat wil zeggen: ik kan het aanvoelen, ik kan het in duizenden beelden (een roman!) aaneenschakelen, ik kan het mee-beleven - ik heb als ieder ander mens een moordenaar aan boord-maar verklaren kan ik het niet, evenmin als jijzelf, je rechters, de ‘deskundige’ getuigen en de andere gezworenen iets kunnen uiteenzetten van het grote raadsel, dat ons bindt aan leven en dood. De dood is het enige vaststaande moment, dat wij in het leven hebben, als wij ons eenmaal bewust worden van het feit dat wij leven (en wat dat inhoudt: ik kan het niemand op de mouw spelden) - maar het is een grote misvatting te menen, dat je er door geweld achter kunt komen wát het betekent. Moord en zelf-moord zijn geen antwoord op de vraag - en wat straffen betreft, ik neem aan dat je levenslang gestraft bent met een schuldig geweten, dat je nooit zal loslaten - als | |
[pagina 92]
| |
je niet onmiddellijk begint met dat geweten te zuiveren. Dat houdt inderdaad in, dat je even ‘heilig’ je leven vervolgt als je tot dusverre ‘zondig’ door het leven bent gegaan, totdat je alle antwoorden op al je vragen zult hebben gevonden: een genadeschenkende God. En zoals je hebt aanvaard, dat er een kwade geest in je gevaren is op een gegeven ogenblik - de kwade geest, die de resultante is van de huidige maatschappij, die haar eerste lesje nog moet leren - kun je aannemen, dat vanaf dit ogenblik een goede geest je in al je daden begeleidt, die je - voel zelf maar - op de schouder zal tikken als je nog eens opschept, of de branie uithangt. Want dat hoeft niet meer: je bent nu, wie je bent, niemand anders. Je hoeft niet de vlotte student te spelen, niet de versierder (er valt in Nederland binnen huizen van bewaring, gevangenissen en inrichtingen weinig gezonde sex te behalen), heel Nederland weet dat je er een kaartsysteem van veroveringen op na hield (‘als u een losbladig zakboekje tenminste een kaartsysteem wilt noemen’), iedereen weet alles: je bent geheel doorzichtig. Je bestaat al niet meer, je bent niet langer van de aarde, je verblijft in een onbereikbare staat, en je hebt jezelf nog niet eens buiten de mensengemeenschap gestoten, want alle mensen zullen eens broeders worden - en jij bent één van hen. Wel een heel zwakke, ongezonde, en ziekelijke - niet een van de meest ‘respektabele’ broeders, maar die weten dan vaak ook nauwelijks dat ze leven.
Ik liet het woord ‘heilig’ vallen, eigenlijk net zo nonsensikaal als dat andere woord ‘zondig’ - vooruitgang is het als wij de gedachte aan erfzonde zó definitief van ons afschudden wilden, dat wij allen schuldeloos en ook straffeloos aan het begin van ons verdere leven konden staan, dus wat minder oordelen willen en wat meer trachten te begrijpen. Jij, zondaar, weet waarover ik het heb - maar geef toe, dat het begrip necrojilie moeilijk past in het kader van de geaksep- | |
[pagina 93]
| |
teerde intermenselijke betrekkingen; Freud mag dan wel in een zeer preutse tijd verklaard hebben dat ieder mens polymorf pervers is, weinigen zijn er met hun dagbewustzijn van doordrongen. Slechts het bewustzijn is het, dat zich de volledige spelruimte van leven en dood kan voorstellen voorbij bestaande grenzen - of die nu wetenschappelijk zijn, van ruimte en tijd, dan wel maatschappelijk bepaald of algemeen aanvaard: dat er bijvoorbeeld een kloof zou bestaan tussen de waanzinnige en de gezonde mens - het meeste recht van spreken hebben wellicht zij die weten - uit eigen ervaring - hoe gemakkelijk het is te glijden van de ene bewustzijnsstaat in de andere, hoe automatisch wij leven, hoe gefrusteerd wij onze gevoelens en instinkten onderdrukken, hoe schadelijk de onderdrukking (en ontkenning) van onze driften is. Dat jij in de eerste plaats een slachtoffer bent van de omstandigheden waarbinnen je geboren bent, met een welmenende moeder (ik ben het met de heren rechters en psychiaters oneens die ‘verwennen’ eigenlijk ‘verwaarlozen’ noemen - hoewel ik begrijp wat ze bedoelen) die door haar verzengende liefde maakte, dat ze je een ‘voetveeg’ werd, zonder wie je niet kon - het verschrikkelijkste is nog, voor mij althans die volledig aanvaardt dat jij niet anders gehandeld hebt dan je kon, onder de gegeven omstandigheden, dat je nooit iemand tegen het lijf gelopen bent die je heeft begrepen.
Misschien was het meisje Michèle dat je leerde kennen, toen je op je 16e in dat pleeggezin in Haarlem woonde, de eerste die begrip voor je opbracht - het werd tenslotte door alle instanties geraden geacht dat je het ouderlijk huis verliet, nadat je er zelf - op primitieve wijze - kennis van had gegeven, maar ook háár was het maatschappelijk taboe te machtig, toen je naar de (jeugd)gevangenis moest, en ze maakte het | |
[pagina 94]
| |
af. Verschrikkelijk. Je begrijpt dat ik deze dingen wel te voorschijn moet trekken: de waarheid is nu eenmaal een oude koe - en de eerste mens die op z'n eigen benen stond in je leven, was wellicht Nol, die oude nicht met wie je naar Amsterdamse clubs en sauna's ging - die was óveral thuis, en zichzelf; kende de ups and downs, had zich zelfstandig gemaakt - ten koste van 30 jaar vrijheidsberoving - die maakte niemand iets wijs, die was iedereen te slim af, had evenals jij voor iedereen een goed en vriendelijk woord - hij was veel meer vader voor je dan je eigen vader die je wel eens uit de kroeg moest halen. Misschien had die goede man nooit IJsselstein moeten verlaten, om in Utrecht bij de ums-Pastoe fabrieksarbeiderhoutbewerker te worden - binnen de besloten gemeenschap van de plaatselijke kultuur had je wellicht een even grote rol kunnen spelen in de toneelvereniging ‘Tot Ons Genoegen’ als je grootvader, Manus, naar wie je genoemd bent. Ordentelijke mensen, waar een streepje door liep - meldt mij een plaatselijke bemoeial, die me vertelt waarom jij het mes zo goed kunt hanteren, ‘omdat je familie van moeder's kant (de Welpen en Vossen) teenwerkers waren, bezig in de buitenlucht, rietsnijders die slecht aangeschreven stonden’.
Je weet wat voor namen ze er voor bedacht hebben: pseudologica fantastica; als je het voorrecht hebt Charley Chaplin, of Jacques Tati te heten, kun je slagen in show-business - wat dat betreft was de jazz ook een way-out voor de onderdrukte getto-bewoner - maar zodra je als moederskindje gekonfronteerd wordt met de harde werkelijkheid, wordt het opscheppen, branieschoppen, verhalen vertellen die steeds groter worden, moedige en roekeloze daden ondernemen, waarmee je jezelf in de vingers snijdt, want niemand anders dan jezelf draait voor je eigen daden op, uiteindelijk, hoe mooi ondertussen je verhaal ook geklonken heeft. Godzijdank ben je ook uit díe wereld weg: waarin een mens | |
[pagina 95]
| |
vooruit kan komen, of denkt te komen, door zich beter voor te doen dan hij is, de wereld van fake pretenties, waarin mensen zich verdringen om van hun status te doen blijken, waarbinnen inderdaad per mode een aantal conversatie-onderwerpen te bedenken is, en een eigen (kroeg)taaltje. Dat gehele lusteloze en onmachtige, door dranklucht benevelde milieu waarbinnen zich die eenzame meisjes ophielden, met wie je de vereniging zocht die verloren was gegaan toen je, keer op keer verstoten, het evenwicht had verloren tussen binnen- en buitenwereld die de harmonie inhoudt van het menselijk bestaan. Je bent niet de enige in deze positie; tot de over jouw schouder meelezenden herhaal ik het nog eens dat één op de vier (van hen, van de mensen in Nederland) aan een niet-onderkende volksziekte lijdt, geheten de neurose.
Het orgasme is inderdaad een bevrijdingsweg, maar niet wanneer het verspild wordt in bange omhelzingen, waarin de mens een warmte zoekt die hij nauwelijks meer zelf kan ervaren, als hij voortdurend opnieuw wordt verstoten en verbannen. Hoe vroeg begon het al, dat je ‘anders dan anderen’ werd, dat jij in je zelf een ‘fantasie’wereld ontsloot, die méér dan werkelijkheid werd? Niemand weet wat er met je gebeurt als je anderhalf uur naar een schilderij staart; het kan Zonsopgang of Zonsondergang heten, het kan je genezen, het kan je vernielen. Alles kan; wie van ons is zich bewust van de keten van konsekwenties, die voorbij oorzaak-en-gevolg liggen, voorbij aktie en reaktie, uitdaging en beantwoording? Wat je bewogen heeft, of bewogen kan hebben (wat hetzelfde is), het laat zich voorstellen aan iemand die in niets onvoorstelbaars meer gelooft: de moordenaars zijn onder ons. Op mijn televisie-scherm heb ik een paar moordenaars hun daden zien en horen navertellen; het ging om gebeurte- | |
[pagina 96]
| |
nissen uit Indonesië anno '47-'49; van één hunner was ik er van overtuigd, dat het hem goed deed zijn daad in het publiek te kunnen biechten - hij werd verlost. Die verlossing kan jou geen mens geven, die ligt in jezelf besloten - voor jou zijn de konsekwenties van het voorgoed anderen vrijheids-beroven, dat jouw eigen vrijheid je een tijdlang (een lange tijd) afgenomen zal worden. Het leven heeft zich voor jou tot het uiterste teruggebracht, tot een survival-game, een spel van overleven, in omstandigheden die te absurd zijn om er over te spreken.
Je rechters en psychiaters hebben zich het hoofd er over gebroken, vrijdag toen je niet aanwezig was, in de raadszaal, wat ‘het beste’ voor je was; er is in Nederland geen plaats, voor iemand als jij. Ze nemen je volkomen serieus; het eerste wat mij opviel in Utrecht was de voorkomendheid, waarmee je behandeld werd, het volkomen ontbreken van enig moralisme, alleen maar het recht dat zijn loop moet hebben, zoals het geschreven staat: oog om oog, tand om tand. Al ben je ‘verminderd toerekeningsvatbaar’, je zult toch met eigen verantwoordelijkheid het vonnis te aanvaarden krijgen; beide nood-oplossingen, ‘gevangenisstraf’ of ‘t.b.r.’, het ter beschikking van de regering stellen is even afschuwelijk, maar wij zijn nu eenmaal klein behuisd in dit land, en aan visie heeft het vaker ontbroken. ‘Met onverschilligheid proberen wij ons te onttrekken aan de invloed van maatschappelijke en zoereld-problemen - maar aan het bestaan van een jeugdprobleem wensen wij zelfs niet het minste geloof te hechten, omdat het voor onze gemoedrust en gemakzucht veel gemakkelijker is, “onze stand”, “ons milieu”, “ons gezin”, en daarmee: ónze kinderen immuun te verklaren voor alle verzieking vangeest en moraal. Van onze houding, onze openheid, ons de-ander-de-ruimte-geven, van onze leiding en ons groeien laten, hangt niet alleen de | |
[pagina 97]
| |
toekomst van onze jonge mensen, maar ook de toekomst der wereld af. Wanneer we hieraan beginnen, dan zal er ongetwijfeld ook een nieuwe orde ontstaan, nieuwe maatstaven, een nieuw centrum voor 't gehele leven. Deze zullen anders zijn dan wij ouders en ouderen ons dit voorstellen. Maar ook deze openheid zullen wij moeten hebben om dit te aanvaarden. Het komt me voor, dat op weg te gaan om deze levenspuzzel daadwerkelijk op te lossen een der grootste avonturen is, die de mensheid ooit heeft gekend’. Woorden uit de inleiding die K.O. Finkenzieper, pres.-dir. der Heldringgestichten in Zetten schreef voor het in 1955 verschenen boek van Ton Schilling: Ook Uw Kind!
Er is veel veranderd in Nederland in de laatste tientallen jaren, en het is nog maar een enkele krant die van jou het stereotype beeld tracht te crëeren dat van de ‘moordenaar’ bestaat - jammer, want zij bestrijken een groot lezersterrein; en deze lezers zullen moeilijk aan durven te nemen (als zij het al kunnen!) dat er een moordenaar in elk hunner op de loer ligt, als de afstand tussen hun onbewuste ontkenning en jouw onbewuste bevestiging kunstmatig groot wordt gehouden. Dat misdaad een ziekte is, zoals honger, en oorlog, dat je er dus iets aan doen kunt, dat er iets aan te doen valt, dat er behalve te genezen ook te voorkomen is, dat voor onze wijze van opvoeding drastische veranderingen noodzakelijk zijn, dat sociologie en psychologie al op de lagere school onderwezen dienen te worden, dat er een schrijnend jeugdprobleem is, dat niet anders dan door begrip uit de wereld te helpen is - het wordt met de dag duidelijker, en de vakliteraturen aller landen staan er vol van. Maar het jeugdprobleem (en jij bent nog maar een onvolwassen broekje, bang voor de inhoudelijkheid van het volwassen-zijn) is het probleem van de samenleving-zélf, en het is maar zéér de vraag of het in de huidige omstandigheden mogelijk is zekere ziektebeel- | |
[pagina 98]
| |
den voorgoed uit te roeien. Met jou is een begin gemaakt; jij kunt er van op aan dat men zal trachten de individuele aanpak te vinden, waarop iedere gedetineerde recht heeft, dag én nacht - op dit moment staat het er anders voor: lees wat prof. mr. Ch. Enschedé aan Hans Smits van het Algemeen Handelsblad vertelt (Supplement, 15 februari jl.):
‘De overheid heeft de plicht om de mensen, die om welke redenen dan ook van hun vrijheid worden beroofd, een adequate bejegening te geven. Alle gedetineerden hebben het recht op een zo goed mogelijke psychologische begeleiding of medische behandeling, wanneer zij dat nodig hebben. In de gevangenissen is het nu nog hoge uitzondering, dat een gedetineerde psychiatrisch wordt behandeld, terwijl de mensen die ter beschikking staan van de regering, die behandeling wel krijgen. Onderzoekingen hebben aangetoond, dat de bevolking van de gevangenissen psychiatrisch gezien nauwelijks verschilt van de ter beschikking gestelden, met slechts eengeringe verschuiving naar de abnormaliteit voor de laatste groep’.
Maar het gaat om jou, hoe groot de problemen ook zijn die jij maatschappelijk opwerpt, en die door jouw bestaan dichter tot een oplossing zullen komen. Je bent niet verbannen: er bestaat voor jou zelfs ‘hoop’, dat meest illusoire en waardevolle begrip waarmee wij mensen godzijdank nog kunnen werken en leven. En je hoeft niet langer een speelbal te zijn in de golven van de evolutieleer, waarover je op dit moment in de cel van de Psychiatrische Observatie Kliniek in Utrecht leest: je weet dat je één leven achter je hebt gelaten, om een ander - zij het lichamelijk zeer beperkt - te kunnen aanvaarden. Tijd om de konfrontatie met je ware ik, die je al begonnen bent, in afwachting van je proces, door te zetten, je zwakheden overwinnen, je gezondheid hervinden, van opgelegde ziektebeelden afstand doen. Niet langer een ander spelen, | |
[pagina 99]
| |
een van de honderden figuren die je ten tonele hebt gevoerd in je leven - maar je zelf ter hand nemen. Niet langer lijden onder datgene wat je niet weet of kent, maar pogingen doen uit je ervaringen positieve lessen te trekken. Het zal je moeilijk vallen, maar niets is onmogelijk. Je gedachten zijn vrij, en je hebt een scheppingsdrang die de beste therapie is: de verlossing uit banden met vroeger, de doorbraak voortzetten naar een terrein waarop niemand deskundiger is dan jijzelf: Hans van Zon.
‘Want de geest door zoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is?’ luidt de tekst van i Cor. 2:10-11, die niet alleen voor jou is bedoeld. Ik weet hoe het gegaan is, al herleid ik het niet uit processenverbaal of psychiatrische rapporten: er bestaat een ander rapport tussen mensen dat onvergankelijk is, en eeuwig. Het bestaat, dat is alles wat je er van zeggen kunt: het bindt niet en het scheidt niet, het is. Er zijn geen woorden voor, uitleggen, verklaren, interpreteren is onmogelijk. Er staat een mens terecht; ieder mens is dichter. Ieder moet zich kunnen vereenzelvigen met je gedicht Nachttrein. Laten we die voor het laatst door de nacht razen: vanaf dit moment (we slingeren hem van de rails: het is maar een speelgoed-trein) ben je op reis naar het Licht.
‘Mijn trein raast door de nacht,
ik heb mijn dromen omgebracht.
De aarde onder mij trilde,
nimmer zal zijn wat ik wilde.
Mijn ogen willen de duisternis doorboren,
mijn oren de wereld horen.
Steeds sneller, sneller vooruit:
waarheen, waar stap ik uit’.
| |
[pagina 100]
| |
We hebben er allemaal levenslang op zitten; het is maar hoe je er mee leert leven. Houd je op de plaats rust? Beweeg je je in een cirkel die niet groter wordt? Ben je onderweg? Slechts het proces van de zuivering leidt je naar je vrijheid. Het ga je goed.
(februari 1969) |
|