Het hek van de dam
(1971)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
F | Leve het kind!aant.Hier spreekt een kind, tot kinderen, over het kind. Met pijn in het hart, met liefde in de hersenen en bewustzijn in al zijn organen. Met pijn vooral, want veel kinderen lijden onnoemelijk veel pijn - en waarom zouden wij om te beginnen niet mee-lijden, als wij ons al bij voorbaat voorgenomen hebben al het lijden tot voleinding te brengen? In de geschriften, die ik mij verplicht voelde door te worstelen ter voorbereiding op het moment, dat ik het woord tot u mocht richten, komen veel bijkans onoplosbare problemen voor, veel wat men noemt ook wel en wee. Het is menselijk om meer uit te weiden over het wee, dan over het wel; wordt niet bijna algemeen, ook en vooral door de massa-kommunikatiemedia, het wee als dagelijks nieuws gebracht, waarbij het wél naar de tweede plaats wordt gedwongen, óf wel omdat men het als de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld beschouwt, waarover niet gesproken hoeft te worden, óf wel men acht het wel iets onbereikbaars en onbestaand, waarover niet gesproken kán worden. Wel van wee te scheiden, het is een levenstaak, waaraan velen zich met hartstocht overgeven - hoe gemakkelijk is het niet voor een intelligent, weldenkend mens in deze dynamische tijd, waarin taboes sneuvelen en de heilige huisjes niet gespaard blijven, aan te geven waar zich de statische obstakels bevinden; hoeveel onbevredigde lustgevoelens elders tot uiting komen, als geldingsdrang of machtswellust; hoe slaat de gespierde journalist niet toe wanneer opnieuw een struikelblok, een zondebok, gevonden en aanwijsbaar is: een vereniging, een partij, een instituut, een federatie, een wetgeving, een gewoonte, een commissie, een taboe... Hoeveel verdeeldheid kunnen wij ook niet zelf, aan den | |
[pagina 52]
| |
lijve pijnlijk ervaren: tussen datgene wat wij zouden moéten, en wat wij kúnnen doen, tussen datgene wat wij allen hartgrondig wensen - de vrede bijvoorbeeld - en datgene, wat wij waarlijk aanrichten: een houding, die de oorlog in stand houdt. Hoe groot is niet de kloof tussen onze idealen en de zogeheten werkelijkheid, waarin wij allen ons eigen, andere, leven leiden. Hoe verdeeld zijn wij niet, gerangschikt en geordend levend naar milieu, opvoeding, afkomst, geloof, levenswijze. Hoeveel mogelijkheden tot misverstand, hoeveel onbegrip voor een ander, hoe weinig mens zijn wij soms als wij in gebreke blijven, om welke redenen dan ook: - tijdgebrek, onwil, onlust, te weinig voorstellingsvermogen - een ander niet op de weg helpen, die wij zelf állen wél zo bewust mogelijk willen afleggen? Hoe weinig mogelijkheden biedt vaak niet ons werk, gedwongen als wij zijn te administreren en te beheren, te rapporteren en te registreren, en vooral uit te voeren: wetten, voorschriften, handelingen, bepalingen, begrotingen, subsidies, resoluties... De hoeveelheid woorden, waarmee wij ons omringd hebben, is overstelpend. Op alle gebieden, waarop wij ons bewegen, kommunikatoren en vulgarisatoren, die uiteenzetten, sociologisch, psychologisch, die bewijzen, wetmatig, statistisch, aantonen, empirisch, die ons duidelijk maken, overreden, beïnvloeden. Wetenschap wordt al even zeer gepopulariseerd als sexualiteit; over het al dan niet bestaan van God ontwikkelen zich nieuwe huiskamer-theologieën, en onweerstaanbaar dringen zich bij ons binnen ál die nieuwe ontwikkelingen die niet zijn tegen te houden omdat zij een oorzakelijk gevolg zijn van al die machtsmiddelen, welke wij in deze eeuw hebben ontplooid, wij worden gedreven, gesleurd, voortgestuwd, gezocht, gevonden, wij zijn overal bij betrokken. De beheersing van grote energieën als electriciteit en het atoom hebben bijvoorbeeld geleid tot een escalatie van aan- | |
[pagina 53]
| |
vals- en verdedigingswapens voor gebruik te land ter zee, in de lucht en in de ruimte - waarvan de meest verbeeldingsvolle ons wel als gekkenwerk, het misdadig resultaat van krankzinnig-zieke breinen moeten voorkomen als wij even nadenken. Afgelopen maandag mocht ik in mijn ochtendblad, de Volkskrant lezen tot welke overtuigende argumenten voor de westerse demokratie deskundigen van het Amerikaanse Instituut voor Defensie-onderzoek waren gekomen: ‘Een super-waterpistool, gevuld met een peperoplossing, dat een bereik heeft van 10 meter; kleefbanden om menigten in hun bewegingen te belemmeren; lijmkogels en stralen lijm, waarmee betogers aan elkaar kunnen worden geplakt; netten die met de hand of vanuit helikopters over groepen mensen kunnen worden geworpen; plastik konfetti die mensen doet uitglijden en een schuimspuit waarmee straten kunnen worden geblokkeerd of waarmee menigten in donzige wolken kunnen worden opgesloten.’ Andere aanbevelingen van de deskundigen, melden ons Associated Press en Reuter's vanuit Washington, in de Volkskrant van 13 november 1967, Anno Domini, zijn jeukpoeder om zit-betogers op de loop te brengen, pijltjes met een kalmerend middel voor demonstranten die zich al te erg opwinden en verfspuiten om de belhamels te merken. Belhamels is dan zo'n moeilijk woord voor een vermoeide nachtredakteur, die ook niet weet wat hij moet maken van zo'n bericht, dat tussen al het andere wereldschokkende nieuws doorglijdt. Je kunt er alle kanten mee uit. Ik zou die wapenen wel eens beproefd willen zien op de geuniformeerde, besterde en gemedailleerde belhamels in het Pentagon, die mij ook deze week, via de voorpagina van mijn avondblad Het Parool - lieten weten dat zij ‘sterk gekant’ zijn tegen een eventuele pauze in de bombardementen op Vietnam. Zijn het dan militairen, ondergeschikte dienaren, wier levensgevaarlijk spel een oorlog te winnen, alleen maar kan | |
[pagina 54]
| |
uitlopen in het verliezen van al het leven, dat ons gegeven is, die het over ons te zeggen hebben? Moeten wij ons in de toekomst blijvend laten onderdrukken door lieden, die de oorlog zien als de meest doeltreffende vorm van kommunikatie? Ik geloof het niet. Ik geloof ook: velen mét mij niet. Velen zien met mij de behoefte voortdurend groeien naar een positief, vredelievend, wetenschappelijk verantwoord, maar vooral menselijk antwoord op de bewustzijnsvernauwende politiek van militaire belhamels voor wie het mensenleven slechts is een investering, aankleding, indeling, uniformering, tien pionnen, twee lopers. Rang. Klasse. Graad. Soldij. Mankracht. Sterkte. Eenheden. Ik geloof mij niet te vergissen als ik zie dat allerwegen het protest toeneemt, instinktief, eksessief geuit - mág men het zeggen? - tegen een samenleving die de betiteling van Christelijke kultuur misbruikt door te overtreden het allerbelangrijkste gebod: gij zult niet doden. Gij zult niet doden. Het leven niet. De kreatieve ontplooiing van de mens niet, die geschapen is in God's aangezicht. Gij zult niet doden het kind in uzelf, gij zult uzelf niet volwassen mogen noemen en protesterende jeugd als onvolwassen schouderophalend terzijde schuiven. | |
Les in psycho-hygieneUit een toekomstig leerboekje voor de eerste tot en met -n-de klassen van de lagere school. Briefing: luister goed naar Swami Vivekananda, zet je open voor zijn woorden. Debriefing: ieder blijve rustig zitten op de plaats, na 5 minuten wordt het leerprogramma hervat.
‘Iedereen kan de hemel zien, zelfs de nietigste worm die | |
[pagina 55]
| |
over de aarde kruipt, ziet de blauwe hemel, maar hoe ver weg is die! Zo is het met ons ideaal. Het is zonder twijfel ver weg, maar tegelijkertijd weten we dat we het hebben moeten. We moeten zelfs het hoogste ideaal hebben. Helaas tast de grote meerderheid van de mensen door dit duistere leven zonder enig ideaal. Als een mens met een ideaal duizend fouten begaat, ben ik er zeker van dat de mens zonder een ideaal er vijftigduizend begaat. Daarom is het beter een ideaal te hebben. En over dit ideaal moeten we horen zoveel als wij kunnen, totdat het in ons hart dringt, in onze hersenen, in onze diepste aderen, totdat het tintelt in elke druppel van ons bloed, en door iedere porie in ons lichaam dringt. Wij moeten er over mediteren.’
Wij komen elkaar allen nader via de school van het konflikt; uit de botsingen van meningen komen nog steeds ideeën naar voren. Daarbij is het opmerkelijk, dat ook de kloof tussen de generaties, de oudere die volwassen geworden is voor of in de oorlogsjaren '40-'45 en de na-oorlogse generatie van hedonistische waarheidszoekers steeds meer wordt overbrugd door denkende mensen, die het als hun taak zien de tolk van de jeugd te zijn voor oudere generaties. Zo zegt de Amerikaanse professor Leslie Fiedler, essayist en klassikus aan de Universiteit van Buffalo, in een interview met de Amsterdamse Witte Krant: ‘Ik zie van nabij hoe de hele nieuwe generatie opgroeit en ik heb zeer ambivalente gevoelens over de levensstijl van die knapen. Aan de ene kant is het zo dat alles wat afwijkt van je eigen levensstijl in jouw ogen verkeerd is, aan de andere kant heb ik het gevoel dat de jonge mensen van nu edelmoediger, warmer en liefhebbender zijn... Er zitten dus ook bizonder prettige kanten aan deze levensstijl. Ik heb het gevoel dat een zekere bekrompenheid waardoor de laatste generatie van puriteinen, mijn generatie, wordt gekenmerkt, bij deze generatie verdwenen is. Maar ik geloof dat het belachelijk zou zijn met deze | |
[pagina 56]
| |
levensstijl mee te doen. Aan de andere kant zou het nog veel erger zijn er geen begrip en sympathie voor te hebben. Eén van de aanklachten tegen mij is, dat ik de kinderen verderf, of zoiets dergelijks. Maar ik geloof dat ik de jongeren niets hoef te leren, zij weten wel wat zij willen, zij hoeven mij niet te vragen wat zij moeten doen. Mijn eigen generatie daarentegen moet ik uitleggen wat er gaande is. Zij moeten het leren begrijpen, anders reageren zij uit angst, uit onwetendheid en hysterie. Ik sta dus op de brug over deze generatiekloof, een belachelijke positie heb ik gemerkt. Als ik tegen mensen van mijn leeftijd zeg: ‘Dit zijn de goden van je kinderen’ dan denken ze van mij dat ik het geloof in afgoden propageer.’
Leve het kind! Ik zou bijna kunnen zeggen, dat wij hier verenigd zijn in een afgodendienst aan het kind, omdat wij er allen van doordrongen zijn dat bij het kind ons leven begint, met zuivere en oprechte vragen: Waarom? Waarom? Waarom? Vragend staat het kind vrijer tegenover de dingen dan de zogeheten volwassene, die het zoeken naar antwoorden beu geworden is, en zich neerlegt bij de schijn-oplossingen. Het is de volwassene, die maar al te graag vaak wil geloven dat de keizer nieuwe kleren draagt. Worden die kleren niet dagelijks witter gewassen op ons reklame-televisie-scherm? Overstemmen wij, volwassenen, onszelf niet in het aanprijzen van onze zekerheden, onze twijfels, ons gelijk, onze onmacht, ons bet- of beter-weten? Als ik zie dat in de statuten van uw vereniging, zowel als in de kerkorde uwer kerk benadrukt wordt het dienstbetoon aan het bedreigde, verweesde, verwaarloosde of ontspoorde kind, dan schieten mij de tranen in de ogen als ik denk aan de ouders van die kinderen, en niet alléen die buitenbeentjes, met wie u te maken krijgt, of ik, of de politie, of de justitie, of de ministeries van kultuur, rekreatie, maatschappelijk werk, volksgezondheid, enzovoort. Want men kan zeggen | |
[pagina 57]
| |
dat bijna élk kind wordt verwaarloosd, of bedreigd door de tekortkomingen in onderwijs, opvoeding, woningbouw. Verwaarlozing, bedreiging, verwezing en bedreiging beginnen bij ons aller onmacht bestaande strukturen aan te tasten, waar deze niet langer open liggen voor vernieuwing. Wij dienen er ons in de allereerste plaats van bewust te worden, dat vanuit verouderde strukturen niets meer kan worden ondernomen; nieuwe wijn laat zich niet in oude zakken overgieten. Elke voorstelbare verandering loopt muurvast op onwankelbare, bureaukratische burchten; zelfs de meest welwillenden onder ons, die van ganser harte te goeder trouw en van goeden wille zijn - wij allen, kortom - lopen afzonderlijk grote kans moedeloos de strijd op te geven, om ons maar neer te leggen bij een status quo, omdat wij alléén niets kunnen of durven ondernemen. Nog zoveel hierarchie ook in dit kommunikatieve en sociale spel dat kinderbescherming heet, zoveel bevoogding, betutteling, reglementering, verzuiling, gebrek aan kontakten. Zo weinig samenwerking ook, met bijvoorbeeld het onderwijs, dat gekonfronteerd wordt met dezelfde problematiek: een statisch wereldbeeld als werkelijkheid te projekteren op een jeugd, die het leven dynamisch ondergaat, waarbij televisie wel eens de derde ouder is genoemd, en situaties in het dagelijks leven ontstaan, die raken aan de essentialia van het bestaan, maar waarin niet voorzien wordt door gebaande pedagogische, maatschappelijk-werkende methodieken. Was het tot voor kort nog gebruikelijk een opvoeding voltooid te noemen, wanneer een jongeman of vrouw hun konsumptieve plaats in het maatschappelijk bestel hadden opgenomen, vandaag de dag beseffen wij dat de jonge mens méer moet meekrijgen dan een betrekking, een levenspartner, een behuizing - hoe belangrijk deze op zichzelf ook mogen zijn. Maar hun dossiers sluiten zich voor ons op hun 21ste! Vanuit onze mogelijke eigen verdeeldheid moeten wij toch | |
[pagina 58]
| |
zélf het besef deelachtig worden, dat zowel het individu als de maatschappij totale therapie behoeven, waarbij termen als aanpassing en re-integratie zeer voorzichtig gebruikt dienen te worden. Mogen wij wel een zogenaamd probleemkind, dat weigert de zaken zo onzuiver te zien als zij hem voorgeschoteld worden, dwingen om zich aan te passen bij een maatschappij, die het op essentiële punten laat afweten? Hoe weinig bereidheid vertonen wij eigenlijk de ander - welk ook zijn afwijkend gedrag, houding of levenswijze - geen duimbreed in de weg te leggen? Hoevaak verlangen wij niet een projektie naar ons beeld, van de andere mens? Het schromelijk kommunikatie-tekort tussen staatsburger en overheid is niet alleen verpestend voor de geestesgesteldheid van de huidige kiezer, maar bovenal voor die van morgen. De kans is groot dat die volwassengeworden jonge mens zich overgeeft aan gevoelens van machteloosheid, die niet uitsluitend beperkt zullen blijven tot de verzaking van zijn rechten en plichten als staatsburger, maar dieper zullen ingrijpen in de strukturering van zijn eigen leven, en een verlammende apathische uitwerking met zich mee kunnen brengen. Mag de demokratie van vandaag, diegenen die na ons komen, het uitzicht op de toekomst ontnemen, door te blijven steken in problematieken van vandaag, die gisteren achterhaald zijn? Moeten wij blijven toezien hoe de kloof tussen wetenschappelijke kennis, en het algemeen vruchtgebruik daarvan groeit ten schade van het menselijk welzijn? Mogen wij eksklusief blijven denken, terwijl elke stap die wij zetten erop gericht dient te zijn het inklusieve profijt van zo velen mogelijk te bewerkstelligen? Al naar de automatisering voortschrijdt, al naar meer mensen beschikbaar komen uit het arbeidsproces, al naar de toename van vrije tijd ook, al naar de science-fiction-aspekten van de 20e eeuw meer en meer tot de werkelijkheid zullen gaan behoren, zal de behoefte aan menselijke kommunikatie | |
[pagina 59]
| |
op alle terreinen enorm toenemen, en de gelegenheden daarvoor dienen nu, in deze jaren al geschapen, zo niet ernstig overwogen, te worden. Het kind zal blijven vragen. Eeuwig, hoop ik. Wij zullen, als ouderen, steeds nieuwe antwoorden moeten kunnen geven. Wij groeien mee op, vaak zullen wij gezamenlijk die antwoorden moeten zoeken. Ons eigen instruktie-proces is er éen, dat wij delen met al diegenen voor wie het mens-zijn nog inhoud heeft. | |
Les in transkategorale begrippenleerOliver Reiser, auteur van het boek The Integration of Human Knowledge, verzamelt leerlingen aller leeftijden rond zich.
‘Het is de hoogste missie van de mens in steeds groter mate de voortbrengselen van de Opperste Verbeelding te begrijpen en te herscheppen, zoals deze zijn geopenbaard in de natuur en de menselijke natuur. Dat is de ekstase, het mysterie en de pijn van de ontzagwekkende menselijke reis door de uitgestrektheid en de majesteit van onze eeuwige kommos.’
Wij zijn hier, inderdaad, allen betrokken bij het bedroevende feit dat elk kind het slachtoffer kan worden van een groot aantal faktoren die zijn ontwikkeling bepalen. Wat doen wij eraan om deze buiten het verband van onze specialiteiten ter openlijke diskussie te stellen? Hoe betrekken wij anderen bij ons werk? Wat doen wij om taboes betreffende onszelf en onze werkzaamheden uit de wereld te helpen? Hoe vermenselijken wij ons geïnstitutionaliseerd bestaan? In welke mate dragen wij er toe bij, dat de krantelezer, de televisiekijker wat ruimer komt te staan tegenover zijn mede- | |
[pagina 60]
| |
mens, dan hij het nu, zonder therapeutische bijgedachten onzerzijds, doet? In hoeverre hebben wij zelf open oog en oor voor het zich steeds versnellend proces van volwassenwording malgré soi, dat de werkelijkheid de jeugd biedt? Kinderen spelen op straat, verklaart de fysikus Robert Oppenheimer, van wie sommigen mijn grootste natuurkundige problemen zouden kunnen oplossen, omdat zij wijzen van zintuigelijke waarneming bezitten die ik lang geleden heb verloren.
Laten wij niet denken met de angst in ons midden de toekomst tegemoet te kunnen treden; het zou een vervormde en vertekende projektie worden van onze huidige misverstanden. De noodzaak elk hedendaags gebeuren objektief, zonder vooropgezet vooroordeel te bekijken, wordt dagelijks groter. De scheiding tussen ‘wat is’ en ‘wat wij denken dat is’ kan uiteindelijk opgeheven worden; maar de Gordiaanse knoop kan slechts worden doorgehakt als wij alle eindjes in handen hebben. Vanuit een denken, dat uitsluit en oordeelt, is geen vernieuwing van het handelen te verwezenlijken, slechts begrip voor alle aspekten van het menselijk doen en laten kan ons uitgangspunt zijn. Wetend dat wij een toekomst delen, kunnen wij ons verenigd vinden met al diegenen, die zich voor de toekomst willen inzetten - dat is Goddank een groeiend aantal mensen, die bereid zijn dialogen te voeren om vanuit die dialoog telkens opnieuw hun koers te bepalen. Het gaat er niet alleen om de onhoudbaarheid van bestaande strukturen aan te tonen, het gaat er bovenal om dat wij ons met daadwerkelijke kreatieve eksperimenten op eigen terrein in een nieuwe gedaante vertonen, open voor studie en onderzoek. Als men ekonomische herstruktureringsplannen kan opstellen, als managers zich in konferentie bijeen gaan beraden over maatschappelijke herwaarderingen, als een reklame- | |
[pagina 61]
| |
genootschap in het teken van de kommunikatie-revolutie een kongres kan houden, waarom zou dan aan de zorg rond het kind, de opvoeding en de bescherming, niet opnieuw gedacht kunnen worden? Als grote bedrijven, het bestaande radio en t.v.-bestel en andere belangen-groepen over pressure-mogelijkheden binnen en buiten het parlement kunnen beschikken, waarom zou dan het kind met al zijn verlangens en noden niet vertegenwoordigd kunnen worden door een groepering, die zich geheel en al tot zijn dienst stelt? Waarom verenigen de meest buitensporigen onder u zich niet met de meest ingetogenen, de meest radikalen met de meest revolutionnairen, met maar één doel: in de mens, in elk mens levend te houden het besef dat hij kind moet kunnen blijven met het kind, zélf zoekend naar waarheid, leergierig naar kennis, dorstend naar gerechtigheid, hongerend naar vrijheid - huilend als het moet, lachend als het kan. | |
Moderne Amerikaanse Poëzie Voor BeginnersGregory Corso: Some of My Beginning... And what I feel right now.
‘Want als de dichter vol vreugde en vrede is, wees er dan van verzekerd dat de gehele mensheid het is. Maar de menshied is niet vol vrede, kent geen vreugde, en heeft die nooit gekend. Zal het ooit zo zijn? Kan zo'n mensheid te voorschijn komen? Ik ben in staat het me voor te stellen, maar ik denk niet dat het mogelijk is. Alle volkeren zijn niet één volk. Sommigen zullen gelukkig zijn en anderen ongelukkig, en vice versa. De gehele wereld gelukkig te hebben en toch een touw hebben dat je kan ophangen... het zegt me dat er zolang als er de dood is er ongeluk zal zijn. Het leed, is evenals de dood, onvermijdelijk. Dit is ons lot. Wat het lijden betreft, het enige wat wij eraan kunnen doen is te pro- | |
[pagina 62]
| |
beren anderen gelukkig te maken, en wat de dood betreft, het enige wat we daaraan kunnen doen is te voorkomen dat die krankzinnig wordt. Dit is waar de dichter vandaag het meest mee te maken heeft. Hij heeft het onvermijdelijke aanvaard. Hij moet nu leren hoe er het beste mee te leven.’
Ik zou u zoveel overwegingen kunnen voorleggen, die alle maar éen doel zouden hebben, in u los te maken de ervaringen die u zelf ten dienste van een groter belang dan uw eigen alleen zou kunnen gebruiken, met zoveel voorbeelden zouden de paradoxale absurditeiten van huidige systemen geïllustreerd kunnen worden, case histories die ook bij u uit dossiers en rapporten te voorschijn komen, nagels aan de doodkist van ons geweten. Zoveel leed nog verkrampt in strafcellen en isoleer- of observatieruimtes, zoveel gefnuikte kommunikatie-pogingen, zoveel afgedwongen gedragspatronen, zoveel censuur. Zoveel nieuwe slachtoffers van evenzovele aspirant-helden, prinsen en minnaars... Men kan zich niet meer veroorloven te twijfelen aan de zin van datgene wat men doet. Men moet vooruit. Men wordt gewoonweg gedwongen vooruit te kijken, al is het achteruitspiegelen vaak zo veel verkieselijker. Wie zegt ons dat wij zelf niet zijn besmet door de volksziekte, die neurose heet? Wie kan ons ooit de waarborg geven, dat wij altijd volkomen open blijven staan voor zaken, die ons als nieuw en onbekend, vreemd of gevaarlijk voorkomen? Hebben wij oog voor de waarheid, die de rektor van het theologisch seminarium der nederlands hervormde kerk, dr. J.M. de Jong tot uitdrukking bracht: ‘Waar de toekomst overwicht heeft op het heden worden dingen waar, die per se niet waar zijn, waar het verleden aan dat heden hangt.’ Het is altijd de toekomst die gelijk heeft, niet de toekomst van het ‘dat heb ik altijd al gezegd, verwacht of gedacht’ maar de toekomst die inderdaad ‘zo ook’ kan gebeuren. | |
[pagina 63]
| |
Laten wij het uitgangspunt van ons handelen en denken niet uit het oog verliezen: de toekomst ligt volkomen open: een openbaring die op onze ontdekkingen wacht. Het hangt slechts van onszelf af, in hoeverre wij dat misschien verre, onbereikbare ideaal dichterbij kunnen brengen: éen wereld voor iedereen... De mens is op zoek naar zijn identiteit. Hij kent zijn menselijk tekort, maar hij weet over een kreatief bewustzijn te beschikken naar het aanschijn van een kreatieve God. Eenheid van denken en handelen dient vanzelf te spreken. Een onophoudelijk bezigzijn doordringt ons, alle menselijke essenties. Een voortdurend de bakens verzetten. Het scheppen van nieuwe mogelijkheden, die voortvloeien uit de realiteit van de praktijk eerder dan de uitvoering, slaafs, roetineus, van bestaande dode-letter-wetten. Opgeven van waarde-bepalingen. Interfakultaire en -disciplinaire onderzoekingen. Kontakten met tijdgenoten. Een frisse kijk op het leven. Je kunnen inleven in anderen, volgens het oude Indiaanse spreekwoord: spreek geen kwaad van een ander voordat je een mijl in zijn moccasins gelopen hebt. Een doorstroming van ideeën. Brainstormen. Inspireren. Bezielen. Moed vergaren. Opnieuw beginnen. Bijeenkomen om van gedachten te wisselen. Een feestelijke bijeenkomst. Een happening. Een love-in. Een uitluiden, dag 20e eeuw, een inluiden: welkom 21e eeuw. Een ogenblik van inkeer.
Het nieuwe model. Totaal heil is niet van wetenschap alleen te verwachten. Soms zijn de problemen inderdaad onvoorstelbaar groot, schijnbaar onoplosbaar. Te groot voor onze hersenen alleen. Dan zijn wij aan onszelf verplicht ze van ons af te zetten. Dan kunnen wij niets anders doen dan ons overgeven in handen van onze schepper. Dan doen wij niets meer zelf, dan handelen wij niet meer, dan stokken zelfs | |
[pagina 64]
| |
onze gedachten. Dan neemt de ziel over, het bewustzijn dat het denken transcendeert - mijn woorden stokken, niet toereikend is hier mijn taal, welk woord dan ook.
Mediteren. Bidden. Zich ledigen. Gelouterd worden. Tot inkeer komen. Buiten onszelf zijn. Van vreugde. Van vertrouwen. Van geluk. Van bezieling. Alle pijn te boven. Is het medelijden voorgoed verankerd in een brandende liefde, die zich in ieder van ons uit als de bezieling van onze aanwezigheid, onze kreativiteit, onze persoonlijke inbreng. Wij zelf. Ik zelf. Dat is mijn vrijheid. Leve het leven! Om die vrijheid gaat het, voor ieder mens - maar voor het kind in de allereerste plaats, want het is ons allerkostbaarst leermateriaal. ‘Ondersteun de jeugd. Luister naar haar. Leer van haar. Zij staat dichter bij haar zenuwstelsel, dichter tot de wijsheid van cellen en genen, dichter tot de goddelijke energie dan wij, ouders. De menselijke soort, laten wij het onder ogen zien, is een opgroeiende, nog ongevormde, verwarde, evolutionnaire vorm. Sta het energie-proces in de weg als het zich langzaam en meedogenloos begint te ontwinden en het zal jou en je symbolische illusies vermorzelen. Koester het, laat het groeien en bloesemen, en je zult in en met de kinderen herboren worden.’ Timothy Leary.
Nieuwe woorden voor oude, de zijne, de mijne, de uwe, de onze. Die vrijheid beschermen en hooghouden kan onze enige taak zijn, alles is zowel heilig als alledaags, daartussen spelen wij onze rollen. Een spel van liefde, die ons leidt en begeleidt, beschermt en troost in alle verschijningsvormen. Leve het kind, dat ons vuur brandend houdt. Leve het kind, aan wie wij deze totaliteit kunnen tonen, leve het kind dat is blijven leven in ons allen, leve de jaren die komen, en waarin wij nog vele wonderen zullen kunnen aanschouwen. Bij leven en welzijn, ijs en weder dienende. In vertrouwen. | |
[pagina 65]
| |
In vrede. In eerbied. In dankbaarheid, met het kind onderweg. (november 1967) |
|