Gestelsche liederen
(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend
[pagina 169]
| |
Madonna met de valkenaant. | |
[pagina 170]
| |
Voor Kinny | |
[pagina 171]
| |
De ontmoetingaant.I
De wilde zwier die gij de worp verleende',
Een onbesuisd en maagdelijk gebaar,
Verwees mij naar dezelfde heem'len waar
De valk, aanvallend, zich in klim vereende
Tot een schier zinnebeeldig vogelpaar
Met 't reigerdier, waarover wolken weenden
Hun sneeuwig licht en waarvan ík alleen de
Schoonheidsdronkene doodsstrijd werd gewaar.
Een zaligheid, die mij voorzichtig ried
U slechts als minstreel zingend te veroov'ren,
Vervoerde mij aan 't maal tot 't meesterlied
Van valkenjacht en wreede minnepijn,
Waarin ons beider lot werd omgetooverd
En ik de reiger, gij de valk zoudt zijn.
| |
[pagina 172]
| |
IIaant.
Ik raad de glimlach van uw valkenier,
Zoozeer zijt gij uw keurvalk toegenegen;
En menig held werd wreev'lig en verlegen
Door uw verrukte aandacht voor dit dier.
Maar toen wij na de maaltijd onder vier
Oogen genoeg woorden hadden verzwegen,
Verzette zich mijn zangersbloed ertegen
En 'k trok zijn kap tot op de smalste kier.
Daarachter lag uw pols, uw arm, uw naakte
Welvingen, schooner en onstuim'ger dan
Al wat men ooit aan vrouwen heeft begeerd.
De valk sliep in, oud, somber en verweerd,
En gaf de vesting vrij die hij bewaakte,
Tóch nog bewaakte op die vrouwenhand.
| |
[pagina 173]
| |
IIIaant.
Dit is de wanhoop van ons dubbelwezen:
Dat de eerste kus de laatste is van die
Ontastb're kussen die het lijf genezen
In geestlijk vuur van Wellust's tyrannie.
Voor ware liefde moeten alle drie,
Verleden, heden, toekomst, vrienden wezen.
Zong ik vergeefs? Moet ik de barbarie
Van tanden achter lippen van u vreezen?
Ook ik was ridder, in de strijd bedreven,
En aller lijflijkheden boezemvriend,
Gewend van bloem naar schooner bloem te zweven.
Totdat ik, uw ontgloeide schoonheid ziend,
Mij in mijn lied verborg, waar milder brand
Zijn stralen richt naar de eeuw'ge overkant.
| |
[pagina 174]
| |
IVaant.
Verneem de machtspreuk waaraan 'k stem verleen
Om uw begeerten edel te vermoorden:
Ik kan u slechts beminnen met mijn woorden,
En woorden zijn bestemd voor God alleen.
Zij kaatsen van Hem naar de menschheid heen,
Hoezeer hun zin de enkeling bekoorde;
De kelk mijner liefde is vol ten boorde,
Maar spilt geen drupp'len naast de altaarsteen.
Bid dat ik u bemin als 't zonlicht doet
Dat achter ied're vrouw een schaduw teekent
Waar 't stil en koel is en te wonen goed.
Ziet hen zich lengen bij zonsondergang:
Reuzinnen die éenzelfde vorm omvangt
Waarnaar de nacht en 't rusten wordt berekend.
| |
[pagina 175]
| |
Ik slacht mij voor mijn lied'ren, niet voor u!
Mijn bloed blijft in een ommegang besloten
Ver van uw welig woekerende loten
Waarvan 'k de geuren, niet de sappen huw,
Huw onder streelingen die onvergoten
Mijn bloed bewaren voor mijn lied'ren luw,
Lentelijk spelend over mijn peluw,
's Nachts als de hemel wordt opengestooten.
Dan stroomt mijn bloed over de lichterlaaie
Drempel en daalt naar de geboortegrond
Van zooveel lied'ren als er harten zijn.
Hoe kan ik daar uw lusten in uitzaaien
Anders dan als kaf uit uw korenblond,
Rouw uit uw roes, en droesem uit uw wijn?
| |
[pagina 176]
| |
VI
Toch nog dat hunk'ren van het wulpsch gemoed?
Lusten te koelen past een minstreel niet.
Ziehier mijn lijf waarover gij gebiedt,
Ziehier mijn ziel die voor die loondienst boet.
O Vrouwe, al te smachtend tegemoet
Treedt gij de tonen van mijn hartelied,
Maar eer de schijnontmoeting is geschied
Groet ik uw schoonheid of 'k een ander groet.
Wées dan die and're, en geef u gewonnen
En ga met mij mede, dwars door de rijen
Die zich met hun zwaarden in 't zonlicht zonnen,
En volg mij naar die edeler contreien
Waar wolken hun koele wangen aan vlijen,
Zoo koel als gij, als eens de tocht begonnen...
| |
[pagina 177]
| |
VIIaant.
Ja, volg mij, voeg uw juub'lend lied bij 't mijne
Tot een reisvaardig samengaan van klanken
Waarvoor de simp'le zielen inn'ger danken
Dan 't zielloos hof waar wij minstreels verschijnen!
Hier leeft gij niet. Kom met uzelf in 't reine
Over de ware groei uwer tot kranke
Gespletenheid geleide wingerdranken:
Zielsdrift als de uwe laat zich niet omlijnen.
Gij wilt verkwijnen hier waar hoofsche regels
Liefde scholastisch in twee twijgen splitsen:
De dienst van eed'len en de bronst van vlegels.
Waartoe uw hartstocht langer op te hitsen,
Ver van de horizon, waar aarde en hemel
Versmelten in éénzelfde lichtgewemel?
| |
[pagina 178]
| |
VIIIaant.
Te dralend in uw keus, te vast gebonden
Aan 't aad'lijk broeinest dat uw jeugd deed rijpen,
Kunt gij de kansen die ik bied slechts grijpen
Zoo ik uw wil wonder weet af te ronden.
Zoodra de onmacht al te zeer gaat nijpen
Van 't wezen ons door 't noodlot toegezonden,
Zoeken wij heul bij hartstocht en bloedzonde,
Die de aarz'lende haar lot pas doen begrijpen.
Want bloed is wijs en wild en weet de reden
Waarom een man een vrouw scheurt uit 't verleden
En tot zich opheft na haar diepste val.
Wanneer gij mij in 't park zult tegentreden
En 'k deze nacht nog naast u rusten zal,
Zuivert zich toekomst uit 't onzuiverst heden!
|
|