Gestelsche liederen
(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend
[pagina 146]
| |
II. Een afscheidaant.Vertrouwen, smartelijk beschaamd,
En 't weten dat 't niet anders kon:
Zoo was ons afscheid bij 't station,
Waar ik bevrijding had beraamd
Van 't levenswerk dat hij m' opdrong
Als sieraad van mijn jonge staat, -
O vaderschap van raad en daad,
Besluit eischend op stel en sprong!
Ik had besloten: geen besluit.
'k Durfde niet meer te doen dan dit.
Hij zag mijn toekomst in 't gelid
Ver aangetreden voor zich uit,
Zooals hij zelf had willen zijn
Toen hij zijn loopbaan had gemist, -
De nieuwe kans werd nu beslist:
De zoon, het weergaloos refrein,
Dat ook de schrilste dissonant
In een onmeetlijk voorgeslacht
Vanouds zoo wonderbaar verzacht,
Dat alles, alles zich ontspant...
Hij liet mij in mijn twijfel staan, -
Twijfel niet aan mijn afkeer, maar
Aan 't aangewezen schertsgebaar
Waarmee de zaak was afgedaan.
| |
[pagina 147]
| |
Hij liet mij staan, en liet mij vrij, -
Zoo vrij als een nakomeling
Onder 't verpletterend geding
Van aller vaad'ren tooverij...
Zoo liep hij vlug de deuren door,
Die draaiden voor de zakenman
Even geruischloos als hij 't van
Míj eischte, zonder wederhoor;
Een man diep in de ziel verblind,
Een wandelende rekenschap
Van ied're voorbeschikte stap
Van hem voor mij, zijn zoon, zijn kind,
Dat hij als levend duplicaat
In 't leven losliet, en dat hem
Beamen moest met zwakk're stem,
Maar even krachtig metterdaad...
Toen, door een schrijnend wee bezield,
Liep ik hem na, en in de gang,
Tusschen het reizigersgedrang
Dat hem van het loket afhield,
Zag hij mij staan, tien hoofden ver,
Opnieuw staan, in mijn schamelheid
Verloren, in mijn jongensstrijd
Onzeker wank'lend her en der.
| |
[pagina 148]
| |
Maar opgenomen in die stoet
Van dringers naar het eene doel,
Wurgde hij in zich 't meegevoel
En wees mij, 't eigen vleesch en bloed,
Gebiedend achter zich terug,
Zeker van mijn hernieuwd besluit
Na weken, - en het treingefluit,
De aanblik van zijn breede rug
En 't haastig neergetelde geld
Bezegelden het slotaccoord
Van dat barbaarsche afscheidswoord
Dat woordeloos was opgeweld...
|
|