Gestelsche liederen
(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
Europa en de stieraant.Ofschoon zij moe waren van al die kransen
Te vlechten in elkanders donk're lokken,
Bleven twaalf oogen van bereidheid glanzen
Tot nieuwe bloemen die hun aandacht trokken.
Zij waren niet van deze plek te lokken,
Zij bleven tot de scheem'ring zich verschansen,
Te maagd'lijk trotsch om reeds te zijn betrokken
In ijd'ler spelen en in huw'lijkskansen.
En tot de avond viel was de prinses
In niets van de and're vijf te onderscheiden:
Zij zong en vlocht en wilde niet terug.
Toen zagen zij het bruine stiertje weiden,
Met list'ge oogen en een breede rug, -
En geen van hen bloosde, geen van de zes.
|
|