Gestelsche liederen(1949)–Simon Vestdijk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Pentheus Hoog in de boom vluchtte hij voor de menigt, Die de verachter van haar dronkenschap Van tak tot tak naar boven had gesteenigd, Waar hij als vreemde vrucht hing, beursch en slap. Daar kwam zijn moeder heerschend aangestapt, De thyrsosstaf, die alle smarten lenigt, Wild zwaaiend, en zij eischte rekenschap, Zelf dronken, innig met haar god vereenigd. Men wees haar zoon, de and're vrouwen krijschten; Zij zag het bladergroen de angst omlijsten Van deze bleeke onkoninklijke zot. En 't was meer als vorstin dan als bacchante Dat zij de lafaard scheurde in zijn strot En bloed dronk met de and're godsgezanten. Vorige Volgende