Het zwaardjaar(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Doelloos Tusschen de heuvels Op boomlooze gronden Waar stoppels stonden En doornige streuvels - Het licht in de lucht was vaal - Dwaalden we en kwamen, Wij tweeën samen, - De bodem werd zwart en kaal - Tot waar we ons bukten En bessen plukten, De bitter-zoete, en Met sleepende voeten Keerden we, arm aan taal. [pagina 105] [p. 105] De ledige landen Lagen en spreidden Naar heestrige randen En bergige zijden - - Er blonk in de lucht geen ster - Terwijl wij stegen Langs broklige wegen - Een romlen klonk her en der - Tot hoog op de vlakte Ons de stormwind pakte En flakkrende schijnen Doorvlamden de pijnen En wij zagen nabij en ver. Doellóos wij beiden. Want toen wij daalden En sterren straalden, Liepen gescheiden We elk onze zij van het pad. En toen de lichten Van 't dorp ons richtten - Onze voeten zoo moede en mat - Dachten wij tweeën, [pagina 106] [p. 106] Droef en gedwee en In bittere armte Alleen aan de warmte Van de haard waar elk eenzaam zat. Vorige Volgende