Het zwaardjaar(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Gods strofen Hoor, 't kanon dreunt. Machtloos wachtend Volg ik zijn gelijke slagen. Zie de steden storten, dorpen Branden, de slagorden sneuvlen. Oorlog, schrijft ook gij uw strofen? En ik moet hun maatslag dulden, Stof en puin en bloed en tranen, De verschrikking en verscheuring Van 't ten dood gedoemde leven. Zij 't. Al beeft mijn hart, mijn oogen Rusten. Regel volgt na regel. Zomer, herfst en winter; voorjaar, Zomer, herfst en haast weer winter, 'T eene bloedige vers na 't andre, [pagina 100] [p. 100] En de verzen worden strofen, Strofen sluiten tot poëmen En een stoet poëmen voegt zich Tot een reeks, een reeks als deze. Zwaar droeg ik mijn reeks, de wording Van de weerstand die moest duren, Van de duiding, het gedoogen, Al de onmachtge kracht van 't lijden. Maar mijn leed werd daad van dichten: Slapenden in mij ontwaakten, Wierpen dek dat hulde en huifde, Hieven naakt hun soobre lijven Tot het licht van mijn gedachte. Doe ook gij zoo: draag de droomen Die de donkre nacht vervulden Van de volken, in de klaarheid Van de tijden. Zij, de tijden, Richten uw gedicht en 't mijne. Hoor, 't kanon dreunt. Hoor, de maatslag Van mijn vers zoekt naar zijn einde. Oorlog, schrijf ook gij uw strofen! Strofen Gods, zoo de uwe als mijne. Vorige Volgende