Het zwaardjaar(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Willem de Zwijger Prinslijk fijne en stille pronker, Die geen enkle daad beminde Met een onbevallige voorkeur, Vond ik in mijzelf dat wijze Zwijgen tusschen luide machten Dat mijn vorst op mij deed rusten Toen hij afscheid nam van heerschen, Dat een andre vorst deed spreken Wat ik tot geen prijs mocht hooren. Grootgebracht in kamp en raadzaal Moest ik wel de zoon verachten - Brodlende en bigotte droomer - Die zijn vaders rijk en 't mijne Uit zijn cel tiranniseerde. [pagina 92] [p. 92] Stal mijn zoon hij? Soeverein ik Juist als hij, wierp zijn soldaten Uit zijn landen, met zijn burgers Sloot ik een verbond voor 't leven. De eenheid die zijn Paus hem leerde Hield ik door mijn strijd verbroken. Graag nochtans had ik mijn strijders Met hun duitsche buur vereenigd. Dit vergeefs. Hun onafhanklijk Wezen wou door weeke vormen Niet zijn zelf bepaling heistren. De eigen god van aan- tot aanzicht - Geest, en niet van vleesch of ouwel. Die ook vond ik. En een trouwe Dienaar van dat volk van burgers, Die mij dienden, die mij vierden, En wier hulde als vorst ik afwees, Werd ik: waar, en waak- en werkzaam, Heel mijzelf, toch niet mijn eigen. Tot die koning die mij haatte Door een moorder mij deed dooden En ik viel, beweend door velen. Vorige Volgende