Het zwaardjaar(1916)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] De kinderen Een kind zit schreiende in de zon: Zijn kleine ellendigheid Die hij bemedelijdt Is alles wat hij van het leven won. De stroom trekt flonkrend onder hem, Op heuvels strekken zich paleizen, Op 't water zingt een jonge stem Van reizen.... reizen.... Wordt nu de gansche hemel zwart? Zit hij als onder een gewelf? Hij hoort de stilte van zijn hart, Ziet in zijn donkre Zelf. [pagina 50] [p. 50] Een ander kind, een kleine meid, Staat naast hem, vat hem bij de hand: Kom mee, mijn boot ligt ginds bereid, Vaar mee naar de overkant. Zij zong voor hem, hij zag naar haar, Zij leek het avondrood Waarheen zij roeide: bracht de boot Die kindren daar? Toen 't donkerde en de wind schoot uit, Dreef de omgeslagen kiel Terug voor stroom en deinde en viel, Werd dan door 't land gestuit. Vorige Volgende